Het Land van Heusden en Altena, de Langstraat en de Bommelerwaard.
Gemakzucht.
Een Rechterlijke Dwaling.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 3373. Woensdag 1 Juli. 1914:.
FEUILLETON.
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zender prijsverhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 71/» ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag»
middag 12 uur ingewacht.
"Wanneer de mensch na een v dag
van arbeid, waarin zoowel van zijn
geestelijke als zijn lichamelijke krach
ten wordt gevraagd, al wat zy gedu
rende dien tijd geven kunnen, met
werken ophoudt, dan doet zich een
rechtmatige eisch tot rusten, tot her
stel dier verbruikte krachten gelden.
Wanneer gezonde arbeid het lichaam
en den geest ten goede gekomen is,
is het een eerste vereischte, dat ook
een gezonde rust haar versterkenden
invloed doen gevoelen; slechts wan
neer deze beide factoren, arbeid en
rust, elkander regelmatig en in be
hoorlijke verhouding afwisselen, kan
van een gezond leven sprake zijn,
waarbij de mensch zich wèl bevindt
en hij in den waren zin des woords
van het leven kan genieten. Slechts
wie zijn dagtaak naar eigen, doch streng
rechtvaardig inzicht, waarlijk goed vol
bracht heeft, kan in de louterende vol
doening zijn plicht gedaan hebben, de
legerstede opzoeken om er een, voor
lichaam en geest, gezondheid verwek
kende rust te vinden. Dan zal de morgen
hem of haar, verkwikt, verfrischt en
opnieuw bereid vinden, de taak, groot
of klein, weder op te vatten, die keuze
of omstandigheden ons op de schouders
heeft gelegd. In arbeid, naar de mate
onzer krachten, in rust na gedane taak,
ligt de voorwaarde voor blijmoedigheid,
die ons het gemoed opheldert en het
werken lichter maakt.
Zoo althans behoort het, zoo ook
kan het zijn; zich aan arbeid wijden
en tot rust voorbereiden, de een zoo
min als de ander te veel te dienen of
te zeer te miskennen, maar aan elk
hunner in behoorlijk evenwicht en af
wisseling de juiste plaats in het dage-
lijksche bestaan te gunnen, dat is in
derdaad de ware levenskunst. Hoevelen
echter zijn er niet, die haar niet of ten
eenenmale onvoldoende beoetenenWie
kent hen niet, die in al te groote over
gave aan de zucht tot gewin, hun
gansche leven in een schier nimmer
eindigende j cht naar bezit, naar schat
ten doorbrei gen? Hoe vaak blijken zij
reeds halverwege den kamp te hebben
moeten opgeven, doordien het evenwicht
tus8chen arbeid en rust, ten koste hun
ner gezondheid werd verbroken; doch
ook hoevelen blijken de eindpaal bereikt
i)
i.
Op den zevenden Floreal van het jaar
1796 het vierde jaar van de Fransche Re
volutie, werd er bruiloft gehouden te Lieu-
saint en het ging er vroolijk toe. De oude
Berthier, een welgesteld pachter, de vader
van de bruid, had alle vrienden en bekenden
in de herberg genoodigd tot een feestmaal
tijd, want hij wilde de echtverbintenis van
zijn eenige dochter Eiisa kranig vieren.
Wel zouden vrouw Berthier en hij de
dochter erg miesen, die niet alleen het zon
netje in huis was, maar die ook een goed
deel van de huiselijke bezigheden verrichtte.
De keuze, die zij gedaan had, viel echter
bizonder in den smaak harer ouders, want
Audebert was een brave, oppassende jongen,
postiljon bij den postmeester burger Duclos,
die zeer met hem ingenomen was.
De feestvreugde was groot en algemeen,
en aldra hadden de jongelingen en jonge
meisjes zich gewijd aan de spelen, dia in
Frankrijk bij zulke bruiloften onmisbaar
schijnen te zijn.
De bruigom, een jongeling van aangenaam
voorkomen en iets meer dan middelmatige
lengte, werd door eenigen zijner vrienden
geblinddoekt en hij moest, in den kring
der jonge meisjes rondtastend, door zoenen
zijn bruid trachten te herkennen. Hij had
twee meisjes, uit den breeden kring, op de
friesche wangen gekust, toen hij zijn bruid
om de taille greep en hartelijk zoende. Dat
was echter niet naar den zin der gasten en
de meisjes beweerden, dat de bruid hem
te hebben, maar zouden gaarne al hun
schatten willen afstaan, zoo zij er hun
in den strijd gebroken lichaams- en
geesteskrachten mede terug koopen
konden
Zyn dit degenen, die in het eene
uiterste vervallen, ook zijn er die zich
aan het andere uiterste schuldig maken,
en die loon vragen waar niet gearbeid
werd, en naar rust haken, die niet
eerlijk werd verdiend. Zij zijn het, die
nun leven aan de gemakzucht ten offer
doen vallen. Bij dezulken gaan de jaren
voort, maar aan het in arbeidzaamheid
genot gevende levensgeluk hebben zij
nimmer deel gehad; en als de avond
van het leven ook voor hen gaat na
deren, staan zij met ledige handen daar
en zijn den krekel gelijk, die den zomer
tijd des levens onnut aan zich voorbij
liet gaanin onnut voor henzelven, in
onnut voor de maatschappij, waarin zij
leven en waarvan zij deel uitmaken.
Talloos velen treffen wij aldus aan,
aan wie gemakzucht en vadzigheid
veel meer levensgeluk doen onthouden,
dan zij hun schijnbaar schenken. Reeds
als kind neigen de gemakzuchtigen tot
traagheid, weten zy zich met allerlei
uitvluchten van de hen opgedragen taak
geheel of gedeeltelijk, doch in elk geval
zooveel mogelyk te ontdoen. En later,
ais volwassen man of vrouw, leggen
zij zich nimmer met volle kracht op
het een of ander levensdoel toe, welke
dit ook zij; maar worden allerlei ver
klaringen, voorwendsels, drogredenen
te baat genomen om anderen, maar in
de eerste plaats zichzelf, om den tuin
te leiden.
„Daar is een leeuw op den weg,"
staat er geschreven van den vadsigen
jongeling, die al bij voorbaat naar de
redenen zoekt om niet op weg te gaan,
en aldus zijn gemakzucht te doen dienen
en te doen verschoonen. En ongetwijfeld
zijn daar veel „leeuwen", welke be
letselen op den levensweg, in allerlei
vorm en gedaante grimmig en verscheu
rend, gluipend en verraderlijk, die wel
een ieder aangrijzen, doch die den
arbeidzame niet verjagen, wel echter
op zyn hoede doen zyn. Maar alleen de
gemakzucht en de vadsigheid der tragen,
der onwilligen, der luiaards kortom,
doen al die gevaren, ook zoo zij er niet
zijn, reed» van te voren terugdeinzen,
tot schade van zich zeiven, en tot [na
deel der hunnen en van de maatschap
pij, waaraan ook zij gehouden zijn, de
de wang had toegestoken, wat natuurlijk
geen ander meisje zoude doen en daarom
had Audebert zijn bruid zoo terstond her
kend. De bruigom moest nu weer van voren
af beginnen.
Na dergelijke spelletjes kwam de beurt
aan den zang en wie onder de gasten maar
een liedje kende moest het ten beste geven.
De groote Claude, een der bruidsjonkers,
die ziek inbeeldde een mooie stem te hebben,
vroeg het eerst verlof een lied te mogen
zingen.
„Met alle plezier," voegde Audebert hem
toe, „als het maar geen soldatenliedje is."
„Waarom niet?"
„Omdat die te gepeperd zijn."
„Goed, dan zal ik beginnen met een
sentimenteel lied."
Claude zette zich in postuur en hief met
diepe basstem aan:
Waarom, mijn lief, verlaat ge mij?
Is uw neiging nu reeds verkoeld?
Heb meêlij met mijn bloedend hart,
En toef langer nog aan mijn zij.
Nauw had hij deze regels gezongen of
Elisa gleed in de armen van Audebert en
barstte in tranen los.
Wat is er nu gaande?" vroeg vader Ber
thier half verbaasd, half verbolgen.
Alle gasten stonden op en omringden de
bruid.
„Dat is niet moeilijk te raden," zei lachend
de groote Claude, het is mijn schuld; dat
domme, sentimenteele lied heeft er Elisa
aan herinnerd, dat Audebert morgen weer
op reis moet. Na één dag getrouwd te zijn
is dat wel hard."
„Dat zal het wel zijn," zei vader Berthier,
„maar het is toch kinderachtig. Audebert
moet toch zijn werk doen. Hij rijdt morgen
met de postkar mee tot aan de volgende
pleisterplaats en komt den volgenden och
tend met de paarden terug, dat is toch geen
volle maat hunner krachten te geven.
Gemakzucht toch is wel een der
sluipendste en sloopendste, ja een der
geduchtste gevaren die een mensch, een
gezin, een gemeenschap, zelfs een geheel
volk bedreigen kunnen. Daarbij komt,
dat de overmatige weelde der moderne
tijden het kwaad hand over hand doet
toenemen; de menschelijke geest, die
op het uitvinden en verbeteren van al
de technische zaken, die het leven moeten
veraangenamen en vergemakkelijken als
het ware gespitst is, doet de vrees, dat
gemakzucht nog grooter verhoudingen
aannemen zal, waarlijk niet ijdel zyn.
Dat het sterke beenen moeten zyn,
willen zij de weelde dragen kunnen, is
bekend; omdat ook de weelde, in uit-
gebreiden zin genomen, die het heden-
daagsche leven van affe kanten aanbiedt,
de energie, de veerkracht er waarlijk
niet sterker op doet worden, en dat de
8tutsels die haar dragen moeten, dikwerf
daartoe niet sterk genoeg zijn, kan een
ieder, wien het niet ten eenenmale aan
inzicht ontbreekt, genoegzaam overal
waarnemen.
Make daarom een iegelijk front tegen
het voortwoekeren van het kwaad der
gemakzucht, die al sluipende, meer
levensgeluk heeft verwoest, dan ooit
aan den geesel ran den felsten oorlog
ten prooi gevallen is.
Buitenland.
Het Oostenrijksch-Hongaarsche Ko
ningshuis is wederom diep getroffen.
De Aartshertog en zijn gemalin, de
troonopvolger en de a.s. Keizerin, dus,
zijn op wreede wijze vermoord.
Van Serajewo werd Zondag geseind
Toen de aartshertog-troonopvolger
Frans Ferdinand met zijn gemalin, de
hertogin von Hohenberg, zich van
ochtend voor een ontvangst naar het
raadhuis begaf, werd naar zijn auto een
bom geslingerd, die de aartshertog met
den arm terugstiet. De bom ontplofte
nadat de auto van den aartshertog de
plaats voorbij was. Twee heeren in de
volgende auto werden licht gekwetst,
van het publiek werden zes menschen
gewond. De dader, de typograaf Cabre-
nowic uit Trebinje, werd dadelijk in
hechtenis genomen.
Na de ontvangst ten raadhuize ver
volgde de troonopvolger met zijn ge
malin den rit.
Zekere Princip, een gymnasiast van
de achtste klasse uit Grahowo, loste
daarna uit een Browning-pistool ver
scheiden» schoten op den troonopvolger
en zijn gemalin.
De troonopvolger werd in het]gezicht,
zijn gemalin in het onderlijf getroffen.
Beiden werden naar den konak over
gebracht, waar zij aan hun wonden be
zweken.
Ook Princip werd in hechtenis ge
nomen.
De verbitterde menigte lynchte bijna
beide daders.
De N. R. Ct. teekent bij dezen poli-
tieken moord o. m. aan:
Voor den 83-jarigen Keizer, pas van
een ernstige ziekte hersteld, is de dood
van Frans Ferdinand en zijn vrouw een
zwaren slag,
„Mogen hemel en hel zijn geluk ver
nietigen. Moge zijn familie worden uit
geroeid. Moge hij worden getroffen in
degenen, die hij liefheeft."
Aldus was de vervloeking, die gravin
Karolyi in zijn jeugd, tijdens de ver
volgingen van de Hongaren, waarvan
haar zoon het slachtoffer was geworden,
over hem heeft uitgesproken.
Die vervloeking is in vervulling ge
gaan. In 1889 overleed zijn zoon, kroon
prins Rudolf, te Meyerling. In 1897
verbrandde Sophie, hertogin van Alen-
gon, de bruid van Lodewijk II van
Beieren, levend te Parijs. In 1867 werd
zijn broeder, Maximiliaan van Mexico,
doodgeschoten, Prinses Marie Charlotte
van België is gek geworden. Aartsher
tog Frans Willem stierf in 1874 ten
gevolge van een val van zjjn paard.
Aartshertog Johan (Johan Orth) is ver
dronken. Aartshertogin Mathilde is
levend verbrand in het paleis van haar
vader. Aartshertog Ladislaus schoot zich
op de jacht bij ongeluk dood. Koningin
Elisabeth is vermoord. En thans zijn
ook Frans Ferdinand en zijn gemalin
door sluipmoord gevallen.
Alle buitenlandsche bladen brengen
telegrafisch bijzonderheden over dezen
aanslag.
Zoo lezen weg o. a.
Princip, de moordenaar, een jong-
mensch van 19 jaar, verklaarde bij zijn
verhoor reeds geruimen tijd uit nationa
listische beweegredenen het plan ge
koesterd te hebben, om een of ander
hooggeplaatst persoon te dooden. Hij
had een oogenblik geaarzeld, daar ook
de hertogin in de automobiel gezeten
was, doch toen geschoten. Hij ontkende
medeplichtigen te hebben.
De 21-jarige typograaf Cabrinovic
gedroeg zich bij zijn verhoor cynisch
en verklaarde eveneens geen medeplich
tigen te hebben.
Cabrinovic was na den aanslag in
de rivier gesprongen, doch door eenige
zaak van belang."
„Wees toch niet bedroefd," sprak nu de
postmeester. „Het treft wel ongelukkig, dat
Audebert juist nu aan de beurt is, maar
de dienst moet zijn eisch hebben."
„Laat mij nu maar eens een vroolijk
liedje zingen," zeide Claude goedhartig, „dan
drijven alle wolken weer voorbij."
„O neen, zing als je blieft niet, viel Elisa
in, en fluisterend voegde zij er bij„Ik heb
zoo'n bang voorgevoel."
Audebert zelf was ook zenuwachtig, maar
hij trachtte toch zijn vrouwtje te troosten.
De vroolijke stemming werd door dit
kleine incident wel eenigszins gestoord,
maar toch verliep het feest heel aangenaam
en duurde nog lang, nadat het jonge paar
zich reeds had verwijderd.
Toen den volgenden avond Audebert, in
groot tenu van postiljon, met het gegallo-
neerde vest, de groote pruik van hennip en
de kegelvormige hoed, met het korte zweepje
in de hand, aan het posthuis kwam met
zijn jonge vrouwtje aan den arm, riep burger
Duclos hem reed» uit de verte toe:
„Ik heb zwartje laten zadelen, het beate
dier uit mijn stal, die kent den weg naar
Melun zoo goed als de beste. Ik heb alles
heel nauwkeurig laten nazien en je zult
een mooi ritje hebben."
Postmeester Duclos had gezorgd voor een
paar flesschen wijn, om een afscheidsdronk
aan den jonggehuwden postiljon te brengen
en juist toen Elisa haar glas aan de lippen
bracht, kwam er een ruiter langs den straat
weg aansnellen en stoof zonder stilhouden
het posthuis voorbij.
Elisa liet het glas uit haar hand vallen,
zij huiverde, overvallen door een geheimen
en onverklaarbaren angst.
Een oogenblik later rolde de postwagen
voor het posthuis, de paarden werden afge
spannen en het versche span voorgebracht.
Excoffon, de koerier, stapte uit, maar zijn
reisgezel, een passagier, die van Parijs mee
reed naar Lyon, bleef op zijn plaats zitten
en vertoonde zich niet. Hij zeide liever in
het rijtuig te willen blijven."
„Zoo als ge verkiest, burger Laborde,"
antwoordde Excoffon, ,,'t is trouwens maar
een oponthoud van vijf minuten, ik moet
burger Duclos, den postmeester, even de
hand drukken."
Snel werden de paarden gewisseld en
Audebert zat reeds in het zadel op „zwartje".
„Zijn wij klaar?" vroeg Excoffon.
„Alles wacht op u," antwoordde Duclos.
Audebert boog voorover uit het zadel,
tilde Elisa in de hoogte, als ware zij een
veertje, zoende haar en zette haar weer
zachtkens neer.
„Wij hebben een sterken en een ver
liefden postiljon," riep Excoffon lachend
uit.
„Ja, ja," antwoordde Duclos „een voor
treffelijk postiljon en een echtgenoot van
vier en twintig uur.
Het postrijtuig, dat dienst deed tusschen
Parijs en Lyon, reed in die dagen te Parijs
af in de straat Jean Jacques Rousseau, en
daar heerschte heel wat drukte en beweging
bij het vertrek van den koerier die, behalve
alle brieven en papieren, die ter verzending
aan de rijkspost waren toevertrouwd, nog
zeer belangrijke geldzendingen kreeg van
de regeering.
Burger Excoffon was een vertrouwd man
en buiten hem waren er maar weinigen,
die wisten hoeveel schatten aan geld, assig
naten en allerlei voorwerpen van waarde dat
postrijtuig soms bergde.
Wat zeldzaam voorkwam, ook wegens
den hoogen prijs, die er voor gevraagd
werd, gebeurde nuer ging een passagier
mede naar Lyon.
Burger Laborde had zich laten inschrijven
en was reeds geruimen tijd voor het ver
trek der post aan het kantoor in de Jean
politiebeambten en personen uit het
publiek, die hem nasprongen, gearres
teerd.
Volgens de eerste samenhangende
berichten uit Sarajewo, schijnt het vast,
te staan, dat de daad het werk is van
een ver verbreid groot Servisch complot.
De beide aangehoudenen loochenen
weliswaar medeplichtigen te hebben
maar de geheele aanslag is zoo nauw
keurig voorbereid, dat hij slechts met
zorgvuldige organisatie en met mede
werking van vele personen kon worden
uitgevoerd.
Er is namelijk in de buurt van de plaats,
waar de aanslag gepleegd is 66n derde
bom gevonden, die niet ontploft is en
waarschijnlijk door iemand weggewor
pen is, toen de tweede aanslag gelukt
was, Princip heeft in zijn verhoor ge
zegd, dat deze bom voor den moord
bestemd was, als de andere aanslagen
mochten mislukken. Verder vertelde
hij, dat hij eerst op den aartshertog
gemikt had, en vervolgens toen hij zag,
dat hij getroffen had, nog een tweede
schot op de hertogin had gelost Een
oogenblik had hij geaarzeld, maar toen
gedacht: het is nu toch hetzelfde."
Toen men keizer Frans Jozef de
vreeselijke tijding mededeelde, weende
hij en riep hij uit: „Ontzettend! Ont
zettend! Niets is mij op deze wereld
bespaard gebleven
De aartshertog had niet officieel kennis
gegeven van zijn bezoek, zoodat de
militaire overheid alle verantwoordelijk
voor de genomen veiligheidsmaatregelen
treft. De aartshertog heeft ook niet
gewild, dat de weg te Serajewo werd
afgezet, en zelfs na den bomaanslag
heeft hij van geen wijzigingen in de
maatregelen van voorzorg willen weten.
De vermoedelijke troonopvolger is
thans aartshertog Karl Franz Jozeph,
een neef van aartshertog Franz Fer
dinand en achterneef van keizer Franz
Joseph.
Over den aanslag worden uit Sara-
jewo aan de Frankfurter Zeitung de
volgende bizonderheden geseind:
Na het werpen van de bom, waardoor
de vleugel-adjudant von Merizi aan den
hals was gewond, liet de aartshertog
zijn auto stoppen. Nadat hij het ge
beurde had overzien, reed hij verder
naar het stadhuis, waar hem het ge
meentebestuur opwachtte. Toen de bur
gemeester een toespraak wilde houdeD,
zeide de aartshertog op scherpen toon
tot hem„Burgemeester, we zijn te
Sarajewo gekomen, om er een bezoek
te brengen, en nu gooit men ons met
bommen. Dat is onteerend." En na even
te hebben gewacht, ging hij voort: „Nu
kunt u spreken, burgemeester"
Jacques Rousseaustraat gekomen. Het was
een zwaar gebouwd, breedgeschouderd man,
die zijn forsche gestalte bijna geheel hulde
in een zwaren mantel en zijn gelaat over
schaduwde door een breedgeranden hoed.
Hij droeg een cavelerie-sabel op zijde en
had een reistasch in de hand.
Hij zag iemand op de open plaats voor
het postkantoor met een jonge dame heen
en weer drentelen en ging op het paar af.
„Burger, als ik mij niet vergis heb ik
het genoegen den koerier te zien, met wien
ik den tocht onderneem naar Lyon. Als
men te zamen een zoo langer rit doet, is
het aangenaam vooraf keonis te maken."
De aangesprokene keek een oogenblik den
reiziger met een soort eerbied aan, want
het was een heele weelde om zich de uit
gave van zulk een reis te veroorloven.
„Het doet mij plezier een reisgezel te
hebben," zeide Excoffon, „want dat over
komt ons niet dikwijls. Ik sprak er juist
over met mijn nichtje."
De koerier wees daarop naar het jonge
meisje aan zijn zijde.
Burger Laborde boog heel beleefd.
„Ik ben er ook blij om dal er nog iemand
meegaat," zeide het jonge meisje, „het is
toch altijd zekerder."
„Mijn nichtje, burgeres d'Olgoff is wat
bang uitgevallen," zeide Excoffon lachend,
„zij ziet bij iedere wending in den weg een
hinderlaag."
„Vroeger was de weg onveilig," zei de
reiziger, „maar het Directoire heeft er orde
op gesteld. Ik neem mijn sabel alleen mede
om mij wat houding te geven."
„Het kan nooit kwaad, ik heb ook altijd
een paar pistolen bij mij. Maar nu zal ik
eerst nog een hapje eten."
„Ik wil ook nog wel een hartsterking
hebben," zei burger Laborde en dus als u
permitteert, en de burgeres ook, sluit ik
mij gaarne by u aan."
hei Riiui