Hel Land van Hensden en Altena, de Langstraat en de Bommelerwaard. Een Rechterlijke Dwaling. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No. 3379. Woensdag 22 Juli. 1914. Engelsch-Japansch of Duitsch-Japansch? FEUILLETON. £t UNB VAN ALT^f VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75, franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke rege meer 7l/t ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën tforden tot Dinsdag- en Vrijdag middag 12 uur ingewacht. Het is reeds meer vernomen, dat als het erop aankomt, Engeland zich wel niet zoo heel veel zal aantrekken van z'jn verbond met Japan. Dit vermoeden, dat wel eens is ver dacht uit Duitsche bron te zijn gesproten, althans te worden gevoed, wordt door Engeland natuurlijk ten sterkste tegen gesproken, terwijl Duitschland, ook alweer heel natuurlijk, wel altijd zal blijven volhouden, aan het gerucht, dat ten doel heeft tusschen de bondgenooten te stoken, part nog deel te hebben. Dat er inderdaad in Japan een zekere strooming bestaat, die van Engeland af naar Duitschland toe loopt, zou men moeten opmaken uit twee artikelen, welke voorkomen in het voorlaatste hier ontvangen nummers van de te Yokohama verschijnende „Deutsche Japan-Post." In het eene artikel, dat het Engelsch- Japanscli verbond behandelt, met be trekking tot China, wordt niet zonder eenige geringschatting gesproken van een door bemiddeling van den „Times"- correspondent te Yokohama gepubli ceerd voorstel van den minister-presi dent graaf Okuma, dat beoogt het Engelsch-Japansch verbond, reeds nu beschouwd als de hoeksteen van de geheele Oost-Aziatische politiek, ook in economisch opzicht werkzaam te maken, wat het best zou kunnen geschieden in dier voege, dat de Engelgchen voor de gemeenschappelijke Engelsch-Japan - sche ondernemingen in China het kapi taal zouden verschaffen, terwijl de Japan ners zouden zorgen voor het „verstand", bestaande in hun meerdere bekendheid met China en de Chineesche toestanden. Dit voorstel heeft in Engeland en zelfs in de Engelsche pers in China een zeer koel onthaal gevonden, en dat verwondert de „Deutsche Japan-Post" allerminst, omdat het Japansch-Engelsch verbond noch in Japan, noch in Enge land, behoudens zekere conservatieve kringen, maar bovenal niet in de Engel sche koloniën populair is en ook nimmer populair is geweest. In Liberale en Koloniale kringen heeft men zich eerst na heftigen tegenstand bij het tractaat neergelegd, en dan nog voor zoolang Engelands politieke betrekkingen tot het buitenland niet op betere basis waren gegrond. De Engelsche kooplieden in China zijn onder de tegenstanders van het verbond nog steeds de meest verbitterden. Tegen het voorstel van „Dat kan niet, want de schildwacht zoude mij niet doorlaten," antwoordde Lesurgues, toen hij zag dat Gaénot een gezegeld toe gangsbewijs voor den dag haalde. „Ik zal mijn legitimatie toonen en zeggen dat het geldig is voor twee." „Dat gaat niet op, daarvoor zijn die be wijzen te nauwkeurig geateid." „Dan weet ik er niets anders op," hernam Guénot nu wederom," wacht tot de schild wacht zijn eentonigen gang van de andere zijde van deu ingang voortzet, wij sluipen dan achter zijn rug de deur binnen, daar kraait geen haan naar." Lesurgues liet zich overhalen, en de list van Guénot gelukte volkomen, zoodat de twee vrienden weldra in de wachtkamer, naast het cabinet van den rechter van in structie aankwamen. Guénot vertoonde zijn oproepingsbrief aan den bode, die het papier terloops inzag en zeide: „In de zaak van de rijks-post! Neem plaats en wacht tot dat ik u waarschuw." „Ik moet alleen maar mijn papieren terug halen, die burger Dau banton van mij heeft." „Dat doet niets ter zake ieder op zijn beurt. Ga maar zitten." De wachtkamer was vol. De magistraat had dien dag tal van getuigen opgeroepen, 4e lieden uit Montgeron, uit Lieusaint, en Okuma voeren zij aan, dat het eigen lijk reeds lang in uitvoering is. Immers zonder Eagelsch kapitaal zou van de Japansche ondernemingen in China en Mandsjoerye niets zijn tot stand ge komen zonder Engelsch geld geen spoorwegen en geen scheepvaartver bindingen. De Engelsche bladen in China lachen om de z.g. nadere bekendheid met de Caineesche toestanden bij de Japanners, die te oordeelen naar de resultaten, van bun kennis in dezen dan wel heel slecht moeten hebben weten party te trekken. De Japansche pers hecht aan het voorstel van Okuma geen bijzondere beteekenis. Een blad de „Niroku", ging zoo ver, dat het 't verbond met Engeland verouderd en onzinnig noemde en in plaats daarvan een verbond met Duitsch land aanbeval. Overigens bleek men algemeen van oordeel, dat in Japan wel niemand eenig bezwaar tegen het voorstel van Okuma zal hebben, maar dat iedere Engelschman er tegen zal zijn, want, zoo vraagt men, welke voor- deelen zou Japan kunnen aanbieden Misschien is Okuma's bedoeling geen andere geweest dan de Japansche staats lieden te wijzen op de door hen begane fout, dat zy uit het oog hebben ver loren, dat het verbond met Engeland van den aanvang af niet minder van economi8chen dan van militairen en poli- cieken aard is geweest. Het andere artikel in de „Deutsche Japan-Post" is overgenomen uit de Tokio Mainchi Shimbu". Hierin wordt het Japansche volk aangeraden aan zijn ouitenland8che betrekkingen veel meer aandacht te schenken dan tot dusver, en in zijn buitenlandsche politiek vaste lijnen aan te geven. En dan beveelt de schrijver zijn landslieden aan de ontwikkeling en de politiek van het Duitsche Rijk tot voorbeeld te nemen en eindelijk om op een Japansch-Duit- sche toenadering aan te sturen. De Japansche schrijver schetst den tegen woordigen toestand van zijn land als zeer ongunstig. Yoor de snel toe nemende bevolking, welke thans reeds 53 millioen zielen telt, levert de bo dem niet genoeg voedsel op, en de Japansche industrie met haar slechte nagemaakte producten heeft op de we reldmarkt geen vooruitzichten. Zoo redeneert de schrijver, die nog niet kon weten, dat Nederland de heeren Van Kol en Kottner ging uitzenden om de Japansche industrie te bestu- deeren. Wij willen hopen, dat onze rapporteurs den heer Fukomoto Nichi- al degenen die beweerden de vier ruiters te hebben gezien. Lesurgues en Guénot namen plaats op een bank in een hoekje van het vertrek, en be gonnen weer fluisterend met elkaar te praten. Aller oogen waren op de beide nieuw gekomenen gevestigd en het viel allen op, dat n emand hen kende en dat zij, naar hunne kleeding te oordeelen, ook niet be hoorden tot de boeren van de streek, waar de misdaad was bedreven. Waren het ge tuigen? En, zoo ja, wat hadden zij gezien? Er waren in de wachtkamer, Evrard, de herbergier van „de Schimmel," in Montgeron, met Lifolie, zijn stalknecht. Voorts Chaste- lain, de tapper, en zijn dienstbode Santon, die met Grosse tête zat te praten. Eindelijk Charbault en Perrault, de twee boeren die de eerste aangifte hadden gedaan. Ook was er nog iemand die evenmin een boer uit Lieusant scheen te zijn, een jong mensch met een voornaam uiterlijk, die zijn gelaat meerendeels achter een courant ver borg maar toch herhaaldelijk gluurde naar het hoekje, waar Guénet en Lesurgues, in druk gesprek, geen of weinig aandacht aan hun omgeving schonken. De twee babbelzieke dienstboden uit de herberg hadden ook opgekeken, toen Lesur gues en Guénot binnen traden en hoewel zij in den aanvang met eenige onverschil ligheid de twee vreemdelingen in oogen- schouw namen, begon vrouw Santon hen meer en meer aan te staren. Heeremijntijd," riep zij eindelijk tame lijk luid uit, „ik zou zweren, dat dieééne een van de ruiters is, die bij ons hebben koffie gedronken." „Wie?" vroeg Grosse tête. nau zoo heet de schrijver in Japan zullen ontmoeten. Misschien kunnen zij hem dan, in ruil voor zijn inlichtingen omtrent de industrie, ant woorden op de door hem gestelde vraag. Wat moet Japan met zijn overbe volking en met zijn overproductie doen? Het volk gaat, volgens hem, gebukt onder veel te hooge belastingen, en gaandeweg komt Japan in de treurige positie van Spanje en Portugal. Een land zonder ijzerproductie kan geen groote mogendheid zijn, zoo re deneert de heer Fukumoto verder, Ja pan produceert bijDa geen ijzer, slechts 190.000 ton Duitschland 15 millioen en Engeland 6.5 millioen ton per jaar. Maar Duitschlands ijzermijnen raken uitgeput. En in China behoeft men niet diep onder den grond te graven om yzererts te vinden, en dan in on metelijke hoeveelheid, Japan is voor ijzer geheel op China aangewezen, en ook Duitschlands aandacht is op China gericht. De rest laat zich denken. De schrij ver in het Tokio'sche blad zegt ervan: Als Duitschland de Chineesche ijzer mijnen in zijn bezit krijgt, is Japan's positie als groote mogendheid verze kerd. Maardat hebben de staats lieden en het volk nog niet ingezien. Het heet, dat de „Tokio Mainchi Shimbu" in betrekking staat tot den Minister-president. Is dit juist, dan ligt de veronderstelling voor de hand, dat Okuma de beide concurrenten, Enge land en Duitschland, tegen elkaar wil uitspelen. Merkwaardig is het hiertegenover gade te slaan, hoe van beide kanten naar de genegenheid van Japan wordt gedongen. De Engelsche „Japan Mail" had verteld, dat de voorstelling, als zou er werkelijk iets bestaan als het „gele gevaar", van Duitscheu oorsprong zou zijn. En de laatste „Deutsche Ja pan-Post", die dit verwijt naar Enge land terugwijst, komt haar beweren kracht bij zetten door een relaas van wat gebeurd is in de laatste maanden. De aanleiding hiertoe wordt gevormd door de verzekering van den Engel- schen minister van marine, Lord Win ston Churchill, dat Japan door de En gelsche vloot als de sterkste van de wereld, beschermd is tegen iederen aanval uit Europa, en zoolang dit het geval is, het Engelsch-Japansch ver bond in stand zal blijven, en onder bescherming van dit verbond ook Australië veilig zal zijn. De Britsche koloniën, Australië, Nieuw-Zeeland en Canada volgen ech- „Die lange blonde, die daar met den ander zit te praten." De onbekènde, die Lesurgues was nage- loopen, hoorde die woorden evengoed als enkelen anderen, die in de nabijheid van de twee dienstboden zaten. Hij kwam naderbij en vroeg fluisterend, terwijl hij op Lesurgues wees „Je meent zeker den blonde die gespannen luistert naar het verhaal van den ander „Juist, burger," antwoorde Santon, „ken u hem." „Dat eigenlijk niet, maar ik zat hem juist aan te kijken, omdat ik ook dacht, dat ik hem op dien berucht en dag te paard had gezien." „Zie je wel," zei Santon triomfantelijk aan haar vriendin. „Ja, je kunt zoo waar wel gelijk hebben," hernam deze, en die andere, de donkere, lijkt ook wel een van de vier, die bij ons hebben gegeten." „Daar zeg je zoo iets, dat vind ik ook." „O, jelui vergist je zeker niet," fluisterde de raadselachtige spion haar toe. „Hoe durven ze hier te komen?" zei Grosse tête met eenige ontzetting. „Ze zijn zeker als getuigen opgeroepen," antwoordde de spion. „Maar wat moeten we nu doen?" begon Santon weer. „Natuurlijk het aangeven." Ja, zulke ellendelingen moeten niet vrij loopen." „Als ze maar niet ontsnappen, voordat wjj binnen zijn geweest." „Ja jelui moet vooral niet dralen." Juist ging de deur open, die naar het cabinet van den rechter leidde, endecom- ter gezamelijk een politiek van afslui ting tegen alle Aziatische volken. En nu is het begrijpelijk, dat de Austra liërs niet wenschen, dat hun land zal aangewezen zijn juist op de bescher ming van een Aziatisch rijk. Zy vor deren daarom de hun door Engeland voor het gemeenschappelijk eskader beloofde dreadnoughts op, welke Ea- geland in de Oost-Zee houdt, omdat zooals het heet, het Engelsch-Japansch verbond nog tot 1921 de Australische koloniën beschermt. Yoor het geval het moederland niet in staat mocht zijn de toegezegde hulp te verleenen, hebben nu de zichzelf besturende ko loniën Australië en Nieuw-Zeeland te verstaan gegeven, dat zij zelfstandig in de behoefte aan een voldoende vloot zullen trachten te voorzien. In een en ander vond de generaal- inspecteur van de overzeesche Britsche troepen Sir Ian Hamilton aanleiding om, van een dienstreis door Australië en Nieuw-Zeeland in het belang der defensie teruggekeerd, openlijk zijn meening uit te spreken omtrent het nut van het Engelsch-Japansch ver bond. Hy deed dit in een in Aukland gehouden redevoering, waarin hij de bevolking van Australië en Nieuw- Zeeland opriep, zich vereend en met inspanning van alle krachten, te land en te water toe te rusten tot den krijg. De Stille Oceaan zal het tooneel van den strijd worden voor de vloten en legers niet slechts van natiën, maar van werelddeelen. In dien worstelstrijd zal worden beslist, of in de toekomst deJEuropee- sche of de Aziatische volken de lei ding der menschheid zullen voeren. Dan zullen alle volken, die »an den Stillen Oceaan wonen, een beslissenden strijd hebben te voeren, tegen de „rijst otende", spaarzame en met de laagste loonen en slechtste behandeling tevre denen, welke behooren tot de gele rassen. De rede van Sir Hamilton heeft in de Aziatische landen, zoowel als in Engeland groot opzien gebaard. In En geland heeft zij in Liberale kringen veel ontstemming teweeg gebracht, en daar heeft men alle moeite gedaan om haar goed te praten, o.a. door er aan te herinneren, dat Sir Hamilton sol daat, geen staatsman is. Yan Conser vatieve zijde en in de Britsche Kolo niën is het door Sir Hamilton gespro kene echter met volkomen instemming vernomen. Yooral de „Times" heeft zijn waarschuwing nog aangedikt en in het bijzonder de aandacht gevestigd missaris van politie kwam er uit. „Neemt hem in den arm," beet de vreem deling aan de beide dienstmeisjes toe, die met hoog roode kleuren en heel zenuw achtig den commissaris ter zijde trokken, en hem, beide tegelijk sprekend, een aller- verwardst verhaal deden, waaruit de com missaris zoo goed als niets begreep, maar het toch van belang achtte, dat de rechter spoedig de verklaringen hoorde. Hij ging dus met de twee vrouwen bij den rechter binnen, en zeide dat deze twee getuigen een verklaring wilden afleggen die waar schijnlijk hoogst bezwarend was voor twee der aanwezigen in de wachtkamer. De rechter begon met zijn gewone kalmte, op afgemeten toon, de gebruikelijke vragen te stellen, die zij beantwoordden, door te ver klaren, dat Mathurine Fanny, Grosse tête diende in de herberg „de Schimmel," bij burger Evrard en Josephine Santon bij burger Chastelain, die een tapperij hield. Zij hadden beiden de vier ruiters den achtsten Fioreal heel duidelijk gezien, en zij wisten heel zeker dat twee van hen nu op dit oogenblik in de wachtkamer zaten. Danbauton lachte eenigzins ongeloovig en schudde het hoofd. „Dat zal wel niet zoo zijn," zeide hij. „ik ben er zoo zeker van als van mijn dood," verzekerde Grosse tête. „Bedenk je wel," sprak Daubanton nu hoog ernstig, je doet daar een zeer gewich tige aanklacht." „Wij vergissen ons niet," viel Santon in, „ik weet heel goed, dat die lange blonde, het gelag wou betalen, maar dat de ander, een mooie jongen, de vroolijkste, zijn beurs voor den dag haalde en me geld gal." op den intocht der vreemde Aziaten in de Oostersche en Westersche landen, maar vooral in de landen, gelegen aan de Stille Zuidzee, waar de talrijke landverhuizers zijn te beschouwen als de voorhoede van het „gele gevaar". Als Japan eerst maar voldoende is toegerust, zal het volgens Sir Hamil ton den wapenkreet „Azie voor de Aziaten" doen weerklinken. Daarom moet, zooals men onlangs in de Britan nic Review kon lezen, aan de bestaande verhouding van Engeland tot Japan, die als een mesalliance moet worden beschouwd, zoo spoedig mogelijk een einde worden gemaakt, en moet Enge land met Duitschland en Rusland zich, nu het nog tijd is, omtrent de gemeen schappelijke belangen van alle blanken verstaan. Hiervan nu maakt de Deutsche Japan-Post gebruik om te zeggen, dat als men dit verneemt in Duiischland, men verbaasd het hoofd zal schudden, omdat het Duitsche volk niet aan het bestaan van een „geel gevaar" gelooft, en evenmin aan een gemeenschappelyk belang van de blanken tegenover de gelen. Het blad eindigt met de verzekering dat het Duitsche volk niet alleen niet verlangt naar een opheffing of een verzwakking van het Engelsch-Japansch verbond, doch dat hel integendeel niets zou hebben tegen een uitbreiding van dat verbond tot alle Britsche bezittin gen, ook tot de Koloniën aan de Stille Zuidzee. Als dit waar is, schijnt men in Duitschland tevreden te zullen zijn met een „toenadering" tot Japan, die alleen maar commercieele voordeelen brengt. De vraag blijft dan nog, hoever een dergelijke toenadering kan gaan, zonder dat daardoor al te zeer de naijver van Engeland wordt opgewekt. Buitenland. Lloyd George heeft Vrijdagavond aan een diner, door den lord-mayor aange boden aan bankiers en kooplieden van Londen, een redevoering gehouden, waarin hij uiteenzette dat men in de buitenlandsche politiek geduld moet oefenen. Ook aan den binnenlandschen hemel echter, vervolgde Lloyd George, pakken zich de wolken samen. Over enkele weken reeds loopen de contrac ten af die gesloten waren voor de hand having van den vrede in de industrieele wereld. Er wordt reeds over nieuwe gesproken. De arbeiders sluiten zich aaneen tot machtige combinaties, 21/» millioen transportarbeiders en mijn werkers hebben zich vereenigd. Gelegen- „En was dat degene die nu ook in de wachtkamer zit?" vroeg de rechter. „Neen, dat was degene die het allereerst hier binnen is geweest en die toen met een soldaat is weg gebracht." „En waar zitten die twee, die ge beweert te herkennen „Onder het venster, zij hebben hun hoeden op de knie en fluisteren met elkaar." Daubanton gaf den commissaris van politie een wenk en deze deed de deur op een kier open en keek even rond, toen sloot hij deur weer. „Burger rechter," zeide Heudon, „het is de getuige uit Chateau Thierry dien u gis teren verhoord hebt en die vandaag zijn papieren komt terug halen." „Guénot, die met Courriot hierheen is gekomen, dat is zonderling," mompelde Daubanton, „en de andere?" „Dien ken ik niet; het is een lange blonde." De rechter peinsde een oogenblik en richtte toen het woord tot de twee dienst boden „Gaat achter den griffier zitten, zegt niets, maar geeft nauwkeurig acht op de twee personen, die ik zal laten binnen komen, en let ook op het geluid van hun stem." Toen de twee vrouwen achter den griffier zaten, ging Heudon naar buiten en kwam terug met Guénot en Lesurgues. Lesurgues was meer dan verrast, dat hij ook voor den rechter moest verschijnen, en wilde protesteeren, maar de commissaris legde hem de hand op den schouder en vermaande hem tot kalmte. Guénot was zenuwachtig, hij begreep niet waarom hem niet kortweg de papieren NIEUWSBLAD

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1914 | | pagina 1