Hel Land van Heusden en Altena, de Langstraat en de ftommeierwaard. JNIood en Vertrouwen. Een Rechterlijke Dwaling. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No. 3387W oensdag 19 Augustus 1914. FEUILLETON. De Oorlog. Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden 0.75, ranco per post zender prijsverhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 71/* ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag^ middag 12 uur ingewacht. Op, 'Nederlandop! Waar de oorlogskreet, Die duizend harten rillen deed, II oproept tot ontwaken I Vanwaar, van wien dreigt het gevaar Of weegt de vrees zoo sehrik'iiJk zwaar, Dat ze u verlamd zou maken? Verlamd? Ons volk? lief heldenras, Dat in den nood st«*e«ls 't voorbeeld was Van kloekheid en vertrouwen Oeh, 't was een trilling van 't gemoed Voor alsehuw van 't onseliuldig bloed Dat toch op kod blij It houwen. Helpt allen hü den lieil'gen plicht, Om 't edel doel, zoo graog verricht, En Weert in nood de ellende! Verhoogt den roem van 't vaderland En geeft en helpt mei gulle hand Waar men zich tot u wende De vrees, die slechts den weg verbreedt, Waarop t gevaar dan nader treedt Moet ge uit uw harten bannen. Op t« o d en eigen kracht vertrouwt, Die d'wuden roem voor oogen houdt, Dat zal tof held vermannen. „Der «olk'ren lot i* in Gods hand Dat zü uw steun, lief Nederland De rots van U%v vertrouwen Ook Zy gaat mee, de Koningin Het verre, naeht'lijk donker in Wil'mina van Massauwen „Bescherm o God! Dewaak den grond!" Zoo blinkt ons volkslied in het rond, Vis aller vuurge bede, Ons volkslied, óók der Koningin Het stU»t ten Hoogen Hemel in, En brenge ons Gods vrede Maar 't vaandel hoogkloek Nederland Uw vlag ontplooid, als ondei pand Van broedertrouw in 't leven. Nis d'oorlog komt staan w{j gereed, En waar onze eenheid wonderen deed, Dii ar mag de vijand beven E. J. EIJDM1N. (15 De moordenaars springen nu te paard en rijden terug naar Parijs, waar de schildwacht van de poort Rambouillet hen 's morgens vroeg ziet voorbijkomen. Zij vermeden Montheron en Lieusaint, waar zij herkend konden worden, maar begaven zich onmid dellijk naar het hotel de la Paix, waar zij den buit deelden en ieder zijns weegs gaat om de politie op een dwaalspoor te brengen. Guénot en Courriot gaan met diens mai- tresse near Chateau Thierry, waar zij zich veilig wanen. Zij nemen een rijtuig dat Richard hun verschaft om in de diligence niet nagegaan te worden. Lesurgues daarentegen is brutaal. Hij meent niet verdacht te kunnen wor den en hij doet alles om een uitvoerig alibi aan te wijzen. Toen hij echter verneemt dat Courriot gearresteerd is, wordt hij bang en wil er meer van weten. Daardoor doet hij den gewaagden stap om naar het paleis van justitie te gaan en in de wachtkamer te trachten nadere inlichtingen te krijgen, maar hij wordt herkend en loopt in den val. Zoo zegeviert de gerechtigheid en de vijf snoodaards behooren nu aan den beul toe. Het verhoor dat Mene3sier eenige dagen later Lesurgues liet ondergaan, was geheel geschoeid op de leest van het vooroordeel van de vooringenomenheid van den rechter. De getuigen die beweren hem te paard te hebben ontmoet in den vooravond vaD den moord, zijn onpartijdige personen, die noch bij de beschuldiging, noch bij de vrij- pleiting eenig belang hebben, zij zijn waar heidlievend en te goeder trouw, zij weifelen niet, maar herkennen Lesurgues zonder eenig voorbehoud. I)e personen die genoemd worden als getuigen van zijn alibi zijn vrienden, en personen die belang hebben bij Lesurgues, die aan hem geld verdienen, zij zijn bereidwillig en helpen hem op hoop van belooning. Het zoogenaamde alibi wordt dus vol komen ontzenuwd door de verklaring van hen, die Lesurgues nabij de plaats van de misdaad hebben gezien. De drijfveer voor Lesurgues was het aan deel van den rijken buit, want hij wilde op weelderigen voet leven en moest buiten dien voldoen aan de eischen van zijn mai- tres e. Op dit netelig punt wilde Lesurgues geen ontwijkende antwoorden geven en hij be kende dat hij Eugenie d'Argence in Parijs had overgebracht bij dokter Theuriot en dat zij daar heel bescheiden leefde. De rechter bleef echter volhouden dat die twee huishoudens ver boven zijn finantieele krachten gingen en dat hij dus wel uitzien moest naar middelen om zich geld, veel geld te verschaffen. Lesurgues boog het hoofd voor de halsstarrigheid waarmee deze in structie hem vervolgde: hij zag in, dat zijn verklaringen en zijn protest niet het aller minste in zijn voordeel zouden uitwerken en dat hij alleen hopen kon op het verlicht oordeel en de scherpzinnigheid van de jury, die hem tenslotte moest vonnissen of vrij spreken. De rechter liet nu ook Courriot en Guénot voorkomen om die drie beschuldigden weer onderling te con fronteeren. Hij begon met Guénot: „Wanneer en waar hebt gij Lesurgues het eerst leeren kennen." „In Douai, reeds in onze kindsche jaren," antwoordde Guénot met vaste stem. „Sedert hoelang weet je dat Courriot en Lesurgues elkaar kennen." Zouden, mogen wij ons afvragen, zouden in gansch ons onafhankelijk volksbestaan, vanaf den hangen tijd der heldhaftige worsteling met het toenmaals oppermachtige Spanje, eeuwen geleden, tot op dit oogenblik toe, zouden ooit spannender oogenblik- ken zyn voorgekomen, dan in deze dagen, door ons allen doorleefd Daar is op eenmaal een orkpin. van ver derf en vernietiging, van ontzetting en beven over heel dit werelddeel losge barsten, als nimmer werd aanschouwd. Yan Noord tot Zuid, van Oost tot West staat gansch het oude Europa in de wapenen, zoo goed te land als ter zee. Het scherp gewette zwaard is uit de schede gevlogen en zal er niet in terug keeren, vooraleer op het bloedige slagveld zal zijn uitgemaakt, wie der partijen elkander op leven en dood bestrijdend, de sterkste zal blij ken diens woord zal voortaan het luidst en het geweldigst klinken bij de toekomstige staatkundige beschikkin gen. Geen volk zoo klein, geen staat zoo ver van het centrum van den krijg gelegen of het heeft er het grootste belang bij, hoe de afloop zal zijn dezer reusachtige worsteling. Helaas, daar is een volk, klein in aantal, dat echter door zijn ligging, grenzende aan de beide landen, die elkander het hevigst bestoken zullen, reeds gedoemd werd, noodgedrongen het zwaard te trekken, en wiens bo dem al dadelijk voorbeschikt werd, als een terrein waar een deel van den reusachtigen wereldkamp zou worden uitgestredenhet kleine maar fiere België, dat thans aan heel de wereld toont, hoe het bereid is alles veil te hebben, om zich-zelf te zijn en zich zelf te blijven. En weder als in den loop der eeuwen zoo herhaalde malen geschiedde, zijn ook nu opnieuw de beemden van de „Zuidelijke Neder landen" voorbeschikt geworden „het bloed te lorschen, van landzaat en van vreemden", gelijk'eenmaal zoo dichter lijk werd neergeschreven, en tevens zoo geheel naar waarheid. Zijn daar niet de namen van Ramillies en Oude naar, de ruim twee eeuwen geleden, van Quatre-Bras en Waterloo honderd „Dat weet ik niet, ik twijfel er zelfs aan dat zij elkaar kennen." „O jelui systeem is voortreffelijk, je spreekt elkaar niet tegen," zeide Menessier spottend. „Wij worden niet geleid door 'n systeem," hernam Guénot hooghartig, „maar wij spre ken met de verontwaardiging van menschen die valsch woruen beschuldigd." „Burger Guéuot spreekt alleen de waarheid" be vestigde Lesurgues maar haalde zich on middellijk een scherp verwijt op den hals. „Zwijg en wacht tot ge gevraagd wordt" bulderde de rechter hem toe. Courriot waagde het toch zijn bevestiging erbij te voegen jen zeide: „Daar het volkomen juist is dat wij elkaar voor den dertienden Floreal niet gekend hebben „Je liegt!" bulderde Menessier. „Aljelui verklaringen zijn te voren afgesproken." „Bewijs mij dat ik ooit heb gelogen 1" sprak Guénot. „Ifc geef toe dat ge altijd bekend hebt sedert lang ::iet Lesurgues *n vriendschap pelijke aanraking te zijn geweest maar dat was onmogelijk te loochenen. Heel familiaar ben jelui te zamen bij den rechter van instructie Daubanton binnen gegaan en hebt terstond toegegeven vrienden te zijn toen ge door de twee dienstboden werd herkend." Guénot antwoordde nu heel bedaard: „Die twee dienstboden waren al lang met ons in dezelfde wachtkamer. Als wij waarlijk in Montgeron geweest waren hadden wij haar toch ook herkend en als wij schuldig waren, zooals u zegt te meenen, dan zouden wij toch niet zoo roekeloos geweekt zijn om ons zelf over te leveren maar hadden wij ons wel verwijderd." Die eenvoudige logica bracht Menessier zichtbaar van streek, toch wilde hij aan die woorden niet meer waarde hechten dan aan de andere betuiging van onschuld. „Gij zijt allen onschuldig beweert ge, en jaren later, even zoovele herinneringen aan veldslagen, die over het lot van Europa beslisten en op denzelfden grond werden uitgevochten als nu, we derom honderd jaren later, hetzij dan bij Tongeren of Luik of waar ook? Indien een land van West-Europa zijn grond zag doordrenken van het bloed van duizenden en duizenden eigene en vreemde krijgers en de lucht hoorde weergalmen van het kermen en wee-geroep des oorlogs, dan voor zeker is het de bodem, waar ook nu honderdduizenden elkander, naar de wetten van den krijg, naar het leven staan. Is het te verwonderen, dat ook in het naburig Nederland, het lot aan Belgie overkomen, diepen weemoed en ontzetting heeft gewekt? Hoeveel be lang heeft ons land, heeft inzonderheid ook de stad onzer inwoning, niet bij de welvaart en den ongeschokten voor spoed van het rijk, waarover koning Albert heerscht? Hoeveel banden zijn er niet van allerlei aard, die ons aan het land onzer zuidelijke naburen bin den Hoezeer dan ook leven wij mede met hetgeen dezer dagen ginds ge schied Hetgeen wij thans aanschouwen, doet ons een keer te meer beseffen, wat we in deze uren, aan ons zelf verplicht zijn. Daar komen tijden voor in het menschelijk bestaan, tijden van druk en kommer, die eischen dat alle krachten gewijd moeten worden in de allereerste plaats aan den plicht, het zelfbehoud zooveel mogelijk te laten geldendan treden gevoelens van an deren aard, hoe schoon zij ook overi gens den mensch mogen sieren, op den achtergrond. Ook in het volksbestaan komen diergelijke tijden voor; wij be leven thans een derzulke. Vandaar, dat wij als natie, op dit oogenblik, geen ander doel mogen noch kunnen voor oogen hebben, dat hetwelk door het gezond egoisme wordt voorgeschre ven alles te doen wat aan dat zelf behoud bevorderlijk kan zijn. Hoe wordt dit door allen, zonder onderscheid, begrepen Daar is als het ware een electrische schok gevaren, door het volk van Nederland; daar is een geest vaardig over deze lage lan den geworden, .een geest van kalm beraad, en, moet het zijn, van koenen moed, waartoe menig buitenlander ons wellicht nimmer in staat gerekend had er is maar één schuldige: het toeval. Ik zou haast vragen wat mag jelui het toeval wel gedaan hebben om jelui zulk een streek te spelen. Het vervolgt je naar Chateau Thierry en brengt jelui te samen die elkaar eerst niet hebt gekend. Ik beken, het toeval moet wel hardnekkig wezen." „Ik had aan Lesurgues verteld tengevolge van welke vergissing ik in de zaak was gemengd geworden," verklaarde Guénot, „en toen ging hij met mij mede naar het paleis van justitie, om te vernemen hoe alles afliep." „Loop rondom," riep Menessier uit, „jelui zijt er beiden heen gegaan om je te ver zekeren dat Courriot jelui niet zou ver klappen, dat is kort en goed de verklaring van jelui bezoek, waarbij je in den val liep. Courriot zoude dat gereedelijk toegeven als hij zich zelf daarmee niet compromitteerde". „Ik!" riep Courriot met veel pathos uit, „ik verzoek u, burgerrechter, mij geen ver klaringen toe te dichten, die ik nooit kan afleggen, om de eenvoudige reden dat ik van de heele zaak niets afweet." „Hoe is het mogelijk dat jij nog beweert onschuldig te zijn," schreeuwde Menessier die nu langzamerhand driftig werd. „Dat is zdd waar," beet Courriot hem toe, „dat u je boos maakt uit onmacht om onze schuld met eenigszins gangbare bewijzen te staven." j „Leugenaars! bandietenI" brulde Menes sier, wil je nog altijd beweren Lesurgues en Guénot niet te hebben gekend." „Dat blijf ik beweren," herhaalde Courriot „het was zuiver toeval dat ik hen later ontmoette." „Evenzeer als hun komst bij den rechter Daubanton „Daar weet ik niefc van, dat staat buiten mij, ik ben niet herkend." „Is het ook bij toeval dat in je valies de gestolen mandaten en assignaten zijn En zoo, wat ieder onzer vurig hoopt, het Nederlandsche zwaard mag in de scheede blijven, en wij, temidden van den brand van schier gansch Europa, er in slagen het onheil onze lands grenzen niet te doen oversteken, dan zullen wy ongetwijfeld met niet ge ringe voldoening er op mogen wijzen, dst ook wij niet achter stonden in de rij der volken, bereid bleken alles over te hebben voor hetgeen de nationale waardigheid van hen geeischt heeft, hoe groot de offers ook waren. En bij de spannende oogen blikken, die wij allen thans doorleven, mogen wij ge dachtig blijven aan hetgeen het kleine Belgie ten voorbeeld aan heel de we reld stelt„Eendracht maakt macht". Maar gedenken wij tevens in deze tijden, dat oude lied van kracht en moedige berusting, dat in de tijden van weleer in spannende oogenblikken over deze landen en deze wateren van hot Nederlandsch gemeentebest zoo menigmaal geklonken heeft, en zijn diepe waarheid nog even sterk doet gevoelen als ooit Help nu u zelf. Zoo helpt u God Buitenland. Het slagveld van Europa. België wordt wederom beschouwd als het slagveld van Europa. Er is geen land, waar meer slagen werden geleverd dan daar. Op Belgisch grondgebied werd het lot der natiën beslist. Te Waterloo, Ramillies, Oudenaerde Kortrijk, Turnhout, Nieuwpoort, Door nik, Gent, Mechelen, Bergen, Charleroi, Namen, Leuven, hebben internationale legers hun geschillen met de wapenen beslecht. Driemaal werd Luik in de 17e eeuw door de Franschen ingenomen, in 1675 1684 en in 1691. In 1702 maakten de Engelschen, onder Marlborough, zich van de stad meester, waardoor zij Lo- dewijk XIV den weg naar de noorde lijke Nederlanden afsneden. Tijdens de Fransche revolutie speelde Luik een belangrijke rol. In 1792 werd de stad nogmaals door de Franschen genomen die haar het volgend jaar echter moesten verlaten. De Stad Namen, in 1691 door den Nederlandschen ingenieur Coehoorn ver sterkt, werd in 1695 door denstadhou- gevonden?" „Gestolen, als ze mij niet terug gegeven worden, zijn ze gestolen," zei Courriot scnerp, want ze behooren mij." „Natuurlijk, want ze zijn jou deel van den buit." „Het is geld dat ik met mijn werken heb verdiend." „Werken? oplichterij en diefstal." „Ik heb altijd zaken gedaan, ik was zoo veel als wisselmakelaar." „Zooveel als chevalier d'industrie, woeke raar, kwartjesvinder, flesschentrekker." „Ik protesteer, burger-rechter, tegen de onheusche wijze waarop u mij behandelt. Wanneer de waarheid aan het licht komt zal het u spijten, mij aldus te hebben mis kend." „Het gezamenlijk bedrag der waarden bij u gevonden, is juist het vijfde deel van het bedrag dat aan den koerier van Lyon was toevertrouwd." Dat is een samenloop van omstandig heden, geen bewijs. Een misdaad moet be wezen worden." „Maar de onschuld ook. Bewijs hoe je aan dat geld zijt gekomen?" „Dat kan uit mijn grootboek blijken." „Waar is dat." „In mijn woning, Petit Reposoirstraat no. 4." „Daar moest het dan toch gevonden zijn." „Dan is er slecht gezocht, tenzij een zoo onwraakbaar bewijs van mijn onschuld op zettelijk verdonkeremaand werd." „Het is makkelijk te bewflzen datje een van de vijf moordenaars zijt." „Ik zou de getuigen wel eens willen zien, die dat beweren." „Die zult ge zien. Zij hebben vier ruiters aangeklaagd en Guénot en Lesurgues al herkend." „Dat zijn er twee van de vier, maar mij hebben zij niet herkend."

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1914 | | pagina 1