Bet Land van Bensden en Altena. de Langstraat en de Bomraeierwaard.
Een Rechterlijke Dwaling.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
1914.
FEUILLETON.
De Oorlog.
UüB VAN
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
No, 3391, Woensdag 2 September
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 77i ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
middag 12 uur ingewacht.
Geen courant of tijdschrift neemt
men op, of er staat iets in over deD
oorlog, dien gruwel ij ken strijd die
geheel Europa in vuur en vlam zet,
die millioenen menschen in spanning
houdt. Waar twee menschen bjjelkaar
zijn, daar gaat het gesprek over den
krijg die over het wel en wee van
volkeren en landen zal beslissen. Men
maakt gissingen, uit wenschen, doet
voorspellingen en. tast in het donker.
Wat zal het einde zijn en wanneer
komt dat
Wij weten het niet. Hopen, vreezen,
afwachten, kalm blijven, meer kunnen
we niet.
Wat gebeurt er eigenlijk op het
oorlogsterrein, op de oorlogsterreinen?
Op verschillende plaateen verdringt
het volk zich om de bulletins te lezen.
De nieuwsbladen hebben kolommen
vol telegrammen en lange beschou
wingen. Maar als we dat alles hebben
gelezen, dan vragen we nogwat ge
beurt er nu eigenlijk wat is de waar
heid want de berichten zijn vaag en
spreken elkaar herhaaldelijk tegen.
De waanzinnige daad van den jeug
digen gymnasiast, die den Oostenrijk-
schen kroonprins doodde, deed den
beker overloopen, in korten tijd, ja.
vóór men het eigenlijk nog kon denken,
stond bijna geheel Europa in vuur en
vlam, en schier geen enkel land dat
zijn troepen niet strijdvaardig maakte,
zijn vestingen niet versterkte.
Maar wie begon Wie draagt de
schuld Allen Niemand Duitsch-
lands keizer verklaarde aan Frankrijk
den oorlog, noodgedwongen, zei hij,
tegen den zin, omdat men hem aan
gevallen had? Maar is dat zoo? Wérd
Duitschland aangevallen door Frank
rijk Neen, zegt men daar, wij wensch-
ten den vrede. En zoo zeggen ook
onze Oosterburen. Heet keizer W ilhelm
ook niet de vredeskeizer Heeft hij in
vertoogen en vergaderingen, tegen ge
zanten en vorsten niet gezegd dat
hiJ den vrede in Europa wilde be
waren zoolang het kon Moet men dan
zoo'n keizerlijk woord wantrouwen
Is 't nog waar, wat een oud, eerwaar
dig boek zegt van prinsen, op wie men
vertrouwen moet vestigen?
Al de oorlogvoerende mogendheden
(19
„Honderd francs," mompelde de drinke
broer en sperde zijn oogen wijd open.
„Ja als je hem die inlichting weet te
ontfutselen."
„Een moeilijke kies om te trekken, maar
wij zullen zien."
De roode neus kwam zonder veel moeite
den volgenden dag met Courriot in aan
raking, maar hij bereikte niets en moest
onverrichter zake en bitter teleurgesteld bij
zijn lastgever terug komen.
De kroeskop zag in dat zijn plan geheel
mislukt was en dat er niet de minste aan-
leiding bestond om zijn rol verder door te
spelen.
Hij maakte zich bekend bij den directeur
van de gevangenis, die al zijn papieren
zorgvuldig naging en den chef der politie
waarschuwde.
Om Saint l.eger vrij te laten was echter
de toestemming noodig van den agent die
geslagen was.
Nadat deze echter vernam dat hij met
een collega te doen had, die het handtas
telijk verzet alleen gebruikt had om in de
gevangenis te komen, zag hij van alle ver
volging af.
Saint Leger trok nu weer naar de hut
waar hij zij a kleeren had achtergelaten en
metamorpho8eerde zich spoedig in den agent
der geheime politie, zoo als hij naar Melun
was gekomen.
Hij ging tamelijk ontmoedigd naar Parijs
terug en hij besloot de opsporing van Du-
bosc voorlooplg uit te stellen of aan het
toeval over te laten en liever het spoor te
noemen zich Christelijk, al de vorsten
zijn dit volgeus uitspraak: bij de gratie
Gods. Zij willen de belangen hunner
onderdanen bevorderen, willen bescha
ving en ontwikkeling hoog houden,
vooruitbrengen. Wij willen ze zoo
graag gelooven deze schoone woorden,
wij hébben ze geloofd. Maar dan deze
bloedige oorlog Is die niet in strijd
met die woorden Neen, zegt een der
hooggeplaatsten, wij voeren dezen
stryd in naam der beschaving en huma
niteit. Beschaving en humaniteit en
daartegenover al het nameloos wee van
den oorlog, al die verwoeste velden en
dorpen en steden, die gedoode en ver
minkte jonge mannen, al die treurende
weduwen en weezen, al die verslonden
schatten, die bittere armoe, dat lijden
van millioenen, passen ze bijelkaar
Neen en nogmaals neen. We nemen
onze krant op en lezen daar dat de
voorste gelederen der Duitsche troe
pen gekleed waren in de kleeren van
gesneuvelde Belgische soldaten. Zoo
temden ze gerust naderen, want de
zwakke en toch onwederstaanbare vijand
zag in hen vrienden. Wreede ontgooche
ling, bittere teleurstellingAls dat
waar is, dan is net gruwelijk, en schan
delijk, dan mag men niet meer spreken
van een eerlijk strijden. Wederom
lezen we dat Belgische krijgsgevan
genen op een brug werden opgesteld,
om zoo te beletten, dat de overtocht
verhinderd werd.
Ze hadden ie kiezen, de dapperen,
die hun vaderland zoo manmoedig ver
dedigen óf den vijand laten doortrekken,
öf de hunnen doodschieten.
Maar als dat waar is, dan is 't barbaren-
werk, dat in de 20ste eeuw niet meer
moest kunnen gebeuren. Geen mensch,
geen bevelhebber moest zooiets durven
bevelen of toelaten. Nogmaals lezen we
dat kooplieden zich vestigden in steden
en dorpen, al jaren geleden, dat zij be
handeld werden als vrienden, dat ze
schatten verzamelden en vertrouwen ge
noten, maar dat ze al dien tijd spionnen
waren, die gesprekken afluisterden, ge
heimen ontlokten, plannen verrieden.
Als dat waar is, dan is het een laag
doen en heeft het arme land al dien
tijd een slang aaü zijn borst gekoesterd,
die nu zoo grof ondankbaar misbruik
maakt van 'tin hem gestelde vertrouwen.
En zoo zouden we nog wel eenigen tijd
door kunnen gaan. Allerlei angstwek
kende berichten, tegenstrijdige mede
volgen van een der andere moordenaars, die
niet zooveel voorzorgsmaatregelen zouden
genomen hebben om zich schuil te houden.
Hij begreep dat de hoofdzaak was één der
bandieten in handen te hebben, die deel
hadden uitgemaakt van het vijftal. Was die
eenmaal gevangen dan werd het gemakke
lijker het spoor der anderen te vinden, maar
dan was tevens de beschuldiging der vijf
gevangenen ontzenuwd, want allen althans
konden dan niet schuldig worden verklaard.
Saint Leger begaf zich in Parijs naar
een kameraad, een oud politie-speurhond,
een zeker Veger, bijgenaamd „stalen vinger."
Met dezen ging hij na, welke aanwijzingen
er bestonden omtrent de medeplichtigen
en behalve Du bosc, vonden zij nog den
Italiaan, die hoogstwaarschijnlijk naar zijn
vaderland teruggekeerd was en den zooge-
naamden grooten Lyonnees, behalve de on
bekende die allicht Courriot kon zijn.
Omtrent dien grooten Lyonnees nu bezat
Veger eenige aanteekeningen.
Hoogstwaarschijnlijk heette hij Pilat en
was in Lyon geboren. Ook hij had al op
jeugdigen leeftijd met de justitie kennis
gemaakt, want toen hij 15 jaar oud was,
werd hij door het parlement van Grenoble
gevonnist, voor mishandeling en berooving
van een grijsaard, terwijl hij later, onder
den naam van Lafleur, wegens diefstal met
inbraak tot negen jaar tuchthuis werd ver
oordeeld. Nadat hij een afkeer had gekregen
van het leven in boeien, werd hij worste
laar op kermissen en nam den naam Vidal
aan. Als zoodanig verwierf hij groote ver
maardheid en hield zich hoofdzakelijk in
Ma9on en Lyon op. „Het is niet waarschijn
lijk dat hij zich nu nog in het openbaar
zal laten zien," zei Saint Leger, „bij zal
wel vermijden om in het oog te 1 open,
te meer daar hij nu rijk is door zijn aan
deel in den buit."
„Toch geloof ik," hernam Veger, „dat
deelingen lazen wp in deze dagen, en
we weten niet wat we gelooven moeten.
Maar zij, die door hun oorlogsverkla
ringen, door hun aanwakkeren van den
verdelgingszucht de menschen tegen el
kander durven ophitsen, die verderf dur
ven rond te zaaien, die achten we ook
wel in staat andere gruwelen te bedrij
ven. De een werpt de schuld op den
ander en de verslagene zint op wraak,
maar dit staat astoorlog en humani
teit, oorlog en menschelijkheid, zij pas
sen niet bijelkaar, want als de oorlog
verklaard en de strijd ontbrand is, als
de baat tusschen volkeren en rassen op
laait, dan staat men voor niets, dan is
ook het ergste mogelijk, dan wordt het
beest in den mensch wakker.
liuiicnfiaiiifl.
In verband met de verspreide geruch
ten meldt een gezaghebbend Duitsch
blad het volgende:
Onze vijanden worden niet moede,
hatelijke berichten uit den duim te zui
gen, met het doel het neutrale buiten
land tegen ons in het harnas te jagen.
Zoo is in Nederland het leugenachtige
verzinsel uitgestrooid, dat Duitschland,
wanneer het zegevierend uit den strijd
komt, voornemens zou zijn, de Holland-
sche koloniën in te slikken. De Berlijn-
sche correspondent van dat blad ver
klaart, dat men van gezaghebbende zijde
hem heeft gemachtigd te verklaren, dat
dit bericht niets anders is dan een las
terlijk verzinsel.
In het groote Duitsche hoofdkwartier
is het volgende telegram, ged. 24 Aug.,
van keizer Franz Joseph aan keizer Wil
helm ontvangen: „Overwinning. God is
met u en zal ook met ons zijn. Ik wensch
u, waarde vriend, en ook uwen zoon,
den Kroonprins Rupprecht van Beieren
en het dappere Duitsche leger van harte
geluk. Woorden ontbreken mij om uit
te drukken wat in mij en mijn leger in
deze dagen omgaat.
Hartelijk drukt uw krachtige hand
FRANZ JOSEPH."
Debreczin, 27 Augustus. Een transport
Russische gevangenen in 40 spoorwagens,
waarbij een generaal en acht officieren,
zijn hier aangekomen.
Men bericht, dat de Duitsche egeering
de bevolking des rijks den raad heeft
gegeven zuinig te zijn met petroleum,
eieren en benzine.
zijn spoor niet anders zal te vinden zijn
als bij kermis-reizigers, die hem allen goed
kennen en die hem misschien na den moord
nog ontmoet hebben."
„Ik zal mijn netten daar uitzetten, maar
ik zal ook een aüderen kant uit zoeken."
„En waar?"
„Bij de vrouw: dat is zonder eenigen
twijfel een vrouw met wie hij leeft of ge
leefd heeft en nu hij rijk is zal hij zijn
leven willen genieten en zich zeker hier of
daar met een vroegere maitresse in een
soort weelde baden."
IXX.
Hij speelde dubbel spel, want tegenover
de republikeinen stelde hij zich voor als
een volbloedsman, die reeds door het ver
anderen van zijn naam blijk gaf in den
omkeer in zijn begrippen, terwijl hij aan
den anderen kant met de bekenden uit
vroeger dagen heulde en hij hen zijn re-
publikeinsch* gezindheid alleen als een door
de noodzakelijkheid geboden masker deed
voorkomen.
Hij "kende onder anderen een zekere
mevrouw de Folleville, die eertijds in Douai
had gewoond en die daar ongetwijfeld met
Lesurgues in aanraking was geweest, en
hij herinnerde zich dat deze adelijke vrouw
naar Parijs was gekomen, om te trachten
de goederen van hair familie terug te er
langen, die bij de algemeene émigratie ge-
confiskeerd waren. Zij woonde in het hotel
de France et de la République, bij de porte
Montmartre en daar begaf hij zich heen
om uit te vorschen in hoeverre hij in haar
een bondgenoot kon vinden.
In het hotel aangekomen liet hij zich
aandienen als Pierre Chantilly, en mevrouw
de Folleville herinnerde zich den naam zeer
goed, aangezien zij veel met ziju ouders had
omgegaan.
Zij ontving hem dus zeer beleefd en toen
Te Brussel gaat ouder het toezicht
der Duitschers het leven weer ongeveer
zijn gewonen gang. Gemeld wordt, dat
de hertog van Brunswijk, schoonzoon
des keizers, bezit zou genomen hebben
van het koninklijk paleis te Laeken en
er een feest zou gegeven hebben. Aan
het stadhuis van Brussel hangt een
lange Duitsche wimpel tot bijna op de
straat. In een fabriek te Haren bij
Brussel hebben de Duitschers nog 13.000
liter benzine in beslag kunnen nemen.
De officieren, die het Duitsche leger
door den Vlaamschen buiten voeren,
kwamen daar sedert jaren al regelmatig
als verkoopers van zeisen en scheer
messen. Overal werden zij door de
buitenlieden herkend.
De verwoesting van Leuven.
Te Baarle Nassau zijn twee vluchte
lingen uit Leuven aangekomen, een inge
nieur en een professor in de wiskunde.
Die Belgen hebben den correspondent
der „N. R. Ct." de volgende feiten mede
gedeeld
Vanaf den 19den tegen 4 uur waren
de Duitschers, een 300,000 man onge
veer, dagen lang vanuit Luik met twee
muziekkorpsen, die krijgsliederen speel
den, de stad doorgetrokken op weg naar
Frankrijk. Te Leuven was een bezetting
van ongeveer 500 man achtergelaten.
De soldaten hadden zich kalm gedragen
gedurende dien tijd en eischten slechts
levensmiddelen op. De bevolking ont
ving hen uitstekend, nadat zij alle vuur
wapenen had ingeleverd, welke naar
Antwerpen waren gestuurd.
Den 25sten dezer, Dinsdag j.l., des
avonds, kwamen de uit Mechelen terug
gedreven Duitschers weder op Leuven
terug. De beide heeren verzekerden mij,
dat het onmogelijk is geweest, dat bur
gers op deze terugkeerende Duitschers
geschoten hebben. Het was de achter
gebleven bezetting zelf die in het sche
merdonker de terugtrekkende voor den
vijand hield en dus op landgenooten
schoot. Met angst hoorde de bevolking
de eerste schoten vallen. Bij den profes
sor in de wiskunde kwam nu de inge
nieur met zijn vrouw en 3 kinderen in
huis, benevens andere vluchtelingen,
ten getale van 20. Men begaf zich tel
kens naar den zolder, om te zien wat
er gebeuren ging en vreesde het ergste.
Inderdaad zag men weldra overal de
stad in brand steken. Het eerst zagen
zij net branden in de Minkeliersstraat.
Geen waarschuwing was de bevolking
vooraf gegeven. Met angst bemerkten
de menschen vanuit hun dakvenster op
den zolder, hoe het vuur steeds meer
het huis naderde. Om 4 uur des morgens,
terwijl overal het vuur woedde, zagen
hij met inachtneming van alle beleefd
heidsvormen uit den voormaligen tijd bij
haar binnentrad zeide zij
„Wat verschaft mij de eer van uw bezoek,
mijnheer de Chan tilly? U zult wel, even
als ik, niet meedoen in de dwaasheden van
ons tegenwoordig gouvernement, die alle
titels en onderscheidingen afschaft."
„O, zeker niet, mevrouw, ik hoop dat die
revolutie-wind die nu over Frankrijk blaast,
spoedig zal gaan liggen."
„Dat doet mij genoegen, maar ik raad
u aan zacht te spreken, want in de hotels
hebben de muren ooren. Zeg mij nu waarmee
ik u van dienst kan zijn."
„Ik kwam u eenige inlichtingen vragen
omtrent iemand met wien u zeker vroeger
in aanraking was, toen u de groote domei
nen in het noorden nog bezat."
„Mijn arme domeinen 1" riep mevrouw
de Folleville uit en sloeg de oogen ten
hemel. „De roovers die zich meester maak
ten van de regeering hebben ze mij ont
nomen. Alles is verkocht."
„Hebt u vroeger een zekere Joseph Lesur
gues ontmoet?"
„Joseph Lesurgues, die chef van het di
strict Douai was? zeer zeker heb ik dien
gekend. Wat wil u van hem weten?"
„Ik vernam dat hij zijn betrekking heeft
opgegeven en zich in Parijs komt vestigen."
„Dat is juist. Ik weet dat hij sedert
eenigen tijd in Parijs is en ik ben er ook
met hem in aanraking gekomen. 11 weet
dat diegenen die weer in het bezit wilden
en konden geraken van de eigendommen,
die de revolutie hun zoo wederrechtelijk
had ontstolen, dat die zich moesten wenden
tot de nieuwe koopers en omdat Joseph
Lesurgues door zijn betrekking in Douai
alle namen van die koopers wist, heb ik
mij tot hem gewend."
„Heeft die man u met de verschuldigde
onderscheiding behandeld vroeg Chanty.
zij de kerk van St. Pieter in brand staan.
Den morgen van den 26sten was het
huis van den professor nog gespaard
gebleven, en terwijl het 20-1 1 in de
grootste angst zijn lot verbeidde, kwa
men om 10 uur de Duischers binnen
en eischten een 4 a 5 emmers water voor
zich en de paarden. De hoogleeraar moest
van eiken emmer eerst een glas drinken.
De Duitschers vreesden voor vergifti
ging. Hierna gelastte men het 20 tal
mede naar het station te gaan. Daar,
zeiden de soldaten, zult gij in veiligheid
zijn. Heel vroeg in den morgen, om vijf
uur reeds, had de hoogleer aar getracht
zijn huis te verlaten en naar Brussel te
loopen. Men had hem echter met den
dood gedreigd, wanneer hij niet in huis
terugging.
Op het station aangekomen, warden
plotseling de mannen van de vrouwen
en kinderen gescheiden. Geen enkel
woord van afscheid werd hun toege
staan. Uit geheel Leuven waren thans
niet meer dan 74 mannen op het sta
tion samengedreven. Wat er van de
andere mannen geworden is, wisten zij
niet, en evenmin, waar hun vrouwen
en kinderen heengebracht waren.
Om 11 uur brandde Leuven aan alle
vier windstreken. Op dit tijdstip werd
den 74 mannen bevolen te loopen naar
Herent, liggende op den weg naar Brus
sel en op 4 K.M. afstand van Leuven.
Men werd gedwongen bij troepjes van
4 tot 6 te marcheeren, tusschen pelo
tons soldaten in, en deze gedroegen
zich het menschelijkst. Op het gedrag
van de officieren viel aan te merken,
maar het meest op dat van de onder
officieren.
Ook het dorp Herent vonden zij in
brand. Men dwaalde daarna van den
weg af in Zuid Westelijke richting tot
Thildonck. Daar werd plotseling halt
gemaakt. Den oudste van de mannen,
een ziekelijke grijsaard van ten minste
60 jaren, werden de handen op den rug
gebonden en in knielende houding voor
de anderen geplaatst. Men bond alle
andere mannen eveneens de handen op
den rug en beval ze als de oude man
op één lange rij te knielen. Voor hen
en achter hen vatten soldaten post.
Men moest daarna bij zonnig weder
verder marcheeren tot Campenhout,
kwam daar om acht uur aan en werd
in de kerk opgesloten, met de gijzelaars
uit Campenhout. Zij kregen een stuk
spek, wat brood en een glas water. Tot
op dat oogenblik waren de gevangenen
betrekkelijk goed behandeld, niet ge
slagen of gestompt. Men sliep dien nacht
in de kerk op stoelen.
Een nieuwe kwelling werd den on-
gelukkigen bij het aanbreken van den
„Ik heb voor hem slechts lof. Hij moest
in zijn betrekking wel huilen met de wolven
en, hoewel hij zeker in zijn binnenste de
maatregelen niet goedkeurde, heeft hij er
toch zijn voordeel mee weten te doen."
„O ho! heeft hij zich verrijkt met de na
latenschap van den adel?"
„Hij heeft van de gelegenheid gebruik
gemaakt. Groote eigendommen werden voor
een appel en een ei weggegeven en hij heeft
er met zijn spaarduitjes verschillende ge
kocht."
„En nu zullen zulke koopers hun eigen
dom niet weer willen teruggeven als met
grove winst?"
„Natuurlijk, wij moeten nog blij zijn als
wij onze eigendommen in het geheel kunnen
terugkrijgen."
„En wat hebt u met Joseph Lesurgues
kunnen doen?"
„Ik heb nog niets teruggekocht, want de
onderhandelingen zijn nog niet afgeloopen.
Het geldt hier de pachthoeve van Ferein,
een prachtig domein."
„Daar heb ik van hooren spreken."
„Ik ben daar zeer aan gehecüt, Lesurgues
heeft die hoeve vier jaar geleden gekocht
en ik ben er met hem over aan het onder
handelen. Hij vraagt geen bizonder hoogen
prijs, maar het is een groote bezittihg die
veel geld waard is. Ik hoop spoedig de
onderhandelingen tot een gewenscht einde
te bi engen, want ik wil over veertien dagen
Parijs weer verlaten. Doe mij het genoegen
en kom nog eens terug, dan kan ik u allicht
den uitslag meedeelen."
Na de gewone plichtplegingen verliet
Chanty de adellijke vrouw en mompelde
bij zich zelf:
„Ik ben zeker v«n mijn zaak en heb
Fouché niet noodig. Een anonyme aanklacht,
wegens samenzwering met namen en bizons
derheden, daar loopt ons Directoire in.
Mevrouw de Folleville had na haar go«
1IEDÏÏ1BUD
Als ia
is.