Hel Laid va» Heusden en Allena, de Langstraat en de Bommeierwaard. Een Rechterlijke Dwaling. Het gewapende Volk. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. FEUILLETON. No. 3394Zaterdag 12 September. 1914. 1 fitful VOOli Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75, franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 71/* ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag middag 12 uur ingewacht. Van verschillende zijden hoort men den laatsten tijd de waarschuwing om onze producten toch niet naar [het buitenland uit te voeren. Door dien uitvoer, zoo wordt gezegd, wordt ons land noodeloos van voorraden ont bloot, zonder uitvoer zouden tal van artikelen zeer goedkoop zijn, en indien iets, dan is in deze benarde tijden een goedkoope levenswijze wenschelijk, daarom dan ook geen uitvoer van die artikelen naar het buitenland In de „Telegraaf" werd dezer dagen een artikel gepubliceerd, waarin er op gewezen werd dat in deze dagen een zoo krachtig mogelijke uitvoer van de goedereD, die we missen kunnen, juist een levenskwestie voor ons land jis, dat er in plaats van niet, juist wel van die artikelen zooveel mogelijk uit gevoerd moest worden. Die twee meeningen staan lijnrecht tegenover elkander. Met den schrijver van hot artikel in de „Telegraaf1' zijn wij van mee ning dat er van de artikelen, die we missen kunnen, uitgevoerd moet wor den naar het buitenland. Allereerst toch, zoo zegt die schrij ver, moeten we wederkeerig uit het buitenland tal van noodzakelijke arti kelen betrekken, deze artikelen moeten betaald, en nu goeduitvoer verboden is, is ons eenig betaalmiddel het ruil- artikelboter, kaas, eieren, vleesch, groenten, margarine, aardappelmeel. Sommige der uit het buitenland te be trekken artikelen zijn eenvoudig on misbaar, en dan worden genoemd steenkolen, waarvan zesmaal meer noodig is dan onze gemeenschappelijke mijnen kunnen produceeren, zout, waar van we 100 millioen kilo noodig heb ben per jaar (60 millioen voor onze eigen consumptie en 40 millioen voor de visscherij), ruwe katoen, waarvan we 30 millioen kilo noodig hebben om de textielnijverheid aan den gang te houden, enzoovoort, al te maal artike len, die ons land zelf niet oplevert en die we nu eenmaal moeten hebben, zal niet elk bedrijf en heel het samen stel van het economische leven wor den ontwricht. En hoe zouden we dit alles kunnen bekomen, zoo vraagt de 22) Hij kleedde zich als eenvoudig en vreed zaam burger om geen bizondere aandacht te trekken en huurde een gemeubelde kamer in No. 12 van de Amyotstraat, terwijl hij zoo veel mogelijk kennis aanknoopte met enkele inwoners die hem op de hoogte kon den houden van hetgeen er in het paleis van justitie voorviel. Des avonds bezocht Chanty het eerste café en trachtte zich daar bij de stamgasten aan te sluiten. Daar ontmoette hij onderwijzers, ambte naars, klerken, griffiers en secretarissen, han delaars en kleine renteniers. Chanty knoopte met allen een gesprek aan, maar hield zich toch meer in het bi zonder aan hen die annex waren aan het paleis van justitie. Hij wist zich spoedig bemind te maken en werd overal gaarne gezien, maar in het bizonder genoot hij de vriendschap van den particulieren secretaris van den rechter Menessier, burger Pascal Laurette, met wien hij op intiemen voet verkeerde. Uit voorzichtigheid had hij nog nooit den naam van Lesurguesuitgesproken, maar toen hij eens met zijn nieuwen vriend des Zondags langs de boorden van de Seine wandelde, wist hij behendig het gesprek op de bewuste zaak te brengen en deed alsof hij er maar weinig van wist. „Het is een hoogst belangrijke zaak," zeide de secretaris, „en het is wel mogelijk dat wij nog niet alle schuldigen hebben, maar zij, die wij nu in hechtenis houden maakten zonder eenigen twijfel deel uit schrijver van het artikel in de „Tele graaf", als we het niet betaalden met hetgeen op dit oogenblik ons eenig be taalmiddel isde producten van het eigen land? Maar er is meer, zegt hij om welke reden uitvoer van uit ons land naar het buitenland plaats moet hebben. Elk product heeft zijn fabrikatieprijs en nu spreekt het van zelf dat, zoo de verkoopswaarde op den duur beneden den verkoopprijs daalt, de voortbrenging ervan niet meer mogelijk is. We voeren ruim 50 millioen kilo margarine meer uit dan we producee ren waar moet het heen indien thans, terwijl de kostprijs der grond stoffen, de dierlijke vetten, met bijna 40 pCt. gestegen is, de uitvoer werd stopgezet. Men kreeg dan een gewel dige overproductie met schrikkelijke prijsverminderingen bijgevolg het stop zetten van de heele industrie. Wat nut zou het hebben, zoo vraagt hij verder als de 75 millioen kilo aardapelmeel, die we de laatste jaren meer uit- dan invoeren en dus over hebben, in het het eigen land houden? Of de 150 h 160 millioen kilo suiker, die we in 19i2 en 1913 konden missen? Men zal misschien zeggenop deze artikelen hadden we niet zoozeer het oog als wel op onze zuivelproducten, onze groenten, ons vee. Evenwel, ook dit verweer lijkt ons weinig steekhoudend. Men zie slechts de cijfers: onze boterproductie bedraagt per ]aar circa 50 millioen kilo, onze kaasproductie 95 millioen kilo. Welnu, in normale jaren wordt verreweg het grootste gedeelte uitgevoerd, van boter n.l. gemiddeld 38 millioen kilo en in elk der jaren 1912 en 1913 en van kaas in 1912 60 en in 1913 05 millioen kilo. Dat ook thans de uitvoer niet te groot is blijkt wel uit de op de open markt te behalen prijzenboter is zeker niet duurder en kaas zeer zeker goed- kooper dan het vorige jaar. Evenzoo is het, zegt hij, met de groente, waar van we normaal eveneens een geweldig surplus hebben. De veilingprijzen wijzen uit dat ook van de groente niet te veel uitgevoerd wordt. En nu ten slotte wat het vee betreft. Op het gevaar af dat de vleeschprijzen stijgen, zegt schrij ver, moeten we, koste wat het kost, pogen ons van een buitengewoon groot gedeelte van onzen veestapel te ontdoen. Doen we dat niefdan ze moge paradoxaal klinken, maar de stelling van de rooversbende. De bewijzen zijn ver pletterend en hun ontkennen maakt hun zaak nog erger, hoewel zij er toch vast op kunnen rekenen dat zij ter dood veroor deeld zullen worden." „Zij zullen echter natuurlijk verdedigd worden en men kan niet weten wat er nog ten hunnen gunste zal worden in het mid den gebracht." „Neen, neen, burger Menessier heeft mij zijn rapport gegeven om er morgen een afschrift van te maken en ik liep het op pervlakkig door. Ik ben ook overtuigd dat de gevangenen de moordenaars zijn van den koerier van Lyon; die overtuiging is niet gegrondvest op vermoedens, maar op streng gecontroleerde feiten. De zaak is glashelder, hoewel geen hunner bekent." „Ik ben niet op de hoogte van de zaak," zeide Chanty, „maar zij komt mij wel be langrijk voor." „Ik zal u op de hoogte houden van wat er in voorkomt. Overmorgen komen zij voor de jury van beschuldiging, maar ik twijfel er geen oogenblik aan of zij worden verwezen naar de crimineele jury en ter dood veroordeeld." „Ik wil de zaak met belangstelling volgen. Pierre Chanty nam afscheid van zijn vriend en het berouwde hem niet naar Melun te zijn verhuisd. Hij wist nu zeker dat Pascal Laurette hem geheel van het rechtsgeding op de hoogte zoude houden en hem onderrichten omtrent de beslissing van de jury van beschulding, wier beraadslagingen streng geheim bleven. Na verloop van eenige dagen was Chanty dan ook geheel op de hoogte van het ver loop dat de zaak nam en hij wist, dat het rapport van rechter Menessier verpletterend was; het liet de mogelijkheid van onschuld van een der beschuldigden niet toe. Het stond bij Menessier vast dat alle personen is juist dan verhongeren we dóór en tengevolge van den over\loed van onzen veestapel. De zaak zit zoo: we hebben geen eten voor ons vee. Yoor menschelijke consumptie berekend, levert onze oogst voor twee of twee en een halve maand tarwe op en de roggeoogst voor een groot half jaar. Met het oog op de onzekerheid of we uit het bui tenland voldoende graan zullen krijgen, is het een onafwendbare eisch dat onze tarwe en rogge zooveel mogelijk voor menschelijk gebruik gereserveerd blij ven. Het vee mag er niet aan komen. Onze oogsteD leveren echter te weinig op om er menschen en dierep beide van te kun nen voeden. Daarom zegt schrijver, hebben we in de tegenwoordige om standigheden veel te veel vee en moet hiervan uit ons land naar het buiten land worden uitgevoerd. Men ziet hieruit dus dat, al moge uitvoer van alle artikelen niet wensche lijk zijn, uitvoer van boter en kaas en groenten en vee noodig, beslist nood zakelijk is, om meer dan één reden. Onder dit opschrift schrijft de oud- Minister van Oorlog, de heer H. Colijn, een artikel in „de Jonge Man", een Amsterdamsch orgaan, aan welk artikel het volgende is ontleend: Dat wij voornemens waren schending van ons grondgebied door een der oorlogvoerenden met de wapenen te beletten, bleek uit het mobilisatiebe vel, dat gegeven werd gelijk met de algemeene mobilisatie van Rusland en Oostenrijk, doch nog één dag voor de Duitsche en Fransche mobilisatieéén dag voor het ultimatum aan Belgie drie dagen voor de oorlogsverklaring van Duitschland aan Frankrijk. En dat wij bij machte waren om ons voor nemen gestand te doen, bleek uit de snelle mobilisatie die afgeloopen was toen Belgie de Duitsche eisehen terug wees. Wie zal nu zeggen welken invloed deze houding op onze naburen heeft uitgeoefend? In een algebraische for mule is dat niet uit te drukken, maar wel mag gezegd, dat een vastberaden houding, gepaard aan het vermogen om van zich af te slaan, ons gevrij waard heeft voor molest. En dat nu is juist het punt, waarin de onmachtzeurders zich altijd vergist hebben. Zij hebben zich blind gestaard op de tien tegen de honderd, de honderd tegen de duizend. Ze hebben uit het oog verloren dat het bij de tegenwoor dige groepeering der mogendheden vooral hierom ging, of Duitschland ons gaarne naast Engeland, of Enge land ons gaarne naast Duitschland zag optrekken. Want een van tweeën zou toch feitelijk het geval zijn, indien een der twee tegenstanders onze neutrali teit schond. En zegge men nu niet, dat dit ar gument Duitschland dan toch niet weerhouden heeft om Belgie's neutra liteit te schendenwant dan vergelijkt men wat voor vergelijking niet vat baar is. Dan vergelijkt men noodzake lijkheid met wenschelijkheid. Van zui ver militair standpunt bekeken was voor Duitschland noodzakelijk om over Belgie naar Frankrijk te trekken en daarom was het betreden van Belgie's bodem door de Duitsche legers nage noeg tot zekerheid geworden. Met betrekking tot Nederland kan alleen van wenschelijkheid gesproken worden. Het bezit der spoorwegen over Maastricht en Roermond zou de Duitsche operaties zeer vergemakke lijkt hebben, maar 't kon ook zonder dat. En dan geeft de te verwachten tegenstand den doorslag of men 't al of niet doen zal. Die maakt dan uit of 't dan nog voordeelig blijft een tegenstander meer te scheppen. Zoo staat de zaak en niet anders. Men kan over dit alles treuren, maar men heeft het feit te aanvaarden. En daaruit volgt dan ook onverbid delijk dit, dat men zich te krachtiger wapenen moet, naarmate het voor een der grootmachten verleidelijker is om het grondgebied van een naburigen kleinen staat voor zijne operaties te benutten. Hoe grooter kracht die kleine huur man ontwikkelen kan, hoe minder kans dat hij in den oorlog wordt mee gesleept. Dat is het leidend beginsel geweest van hen, die het pleit hebben ge voerd voor een krachtige defensie po litiek. En ook daarin heeft de uitkomst hen voorloopig in het gelijk gesteld. Tot heden zijn we nog niet in den oorlog betrokken geworden en dat heb ben we in den weg der middelen te danken aan het feit, dat we een bruik bare weermacht bezaten en dat de regeering bereid bleek haar te han- teeren. Hiermede is beslist, dat onz9 defen sie middelen bij den aanvang volko- i men hebben beantwoord aan het doel, dat men er mee beoogde. in voorloopige hechtenis] onder aanklacht van moord op den koerier en postiljon, of de werkelijke misdadigers of hen mede- plichtigen waren. De jury bestond uit vier personentwee leden van de civiele en twee leden van de crimineele rechtbank en op de aan het slot gestelde vraag, in den gewonen vorm, of er reden bestond tot aanklacht van de zeven beschuldigden, gaf maar één een ontkennend antwoord en trachtte zijn mede-leden te overtuigen dat althans Guénot, Lesurgues en Bruer niet schuldig waren, terwijl hij alleen de schuld van Courriot overtuigend bewezen achtte. Het gelukte hem echter niet de drie anderen tot zijn meening over te halen en den tienden Messidor werd de uitspraak gedaan„Ja, er is reden tot aanklacht." Nog dienselfden dag werd die uitspraak aan de belanghebbenden beteekend. Menessier triomfeerde. Pierre Chanty wachtte dien dag op zijn vriend Pascal Laurette |Sedert drie dagen rapporteerde de secretaris alles wat er in het paleis van justitie voorviel, niet alleen had hij Chanty verzekerd dat de aanklacht zoude worden volgehouden, maar ook dat zij zouden worden gevonnisd. Chanty bleef schijnbaar onverschillig, maar in zijn hart verheugde hij zich over de marteling, die Eugenie d'Argence nu zoude ondergaan. Hij wilde eerst zelf de tijding aan jhaar brengen, maar bij nader overleg achtte hij het beter dat zij zoo laat als mogelijk het bericht ontving, omdat zij ongetwijfeld hemel en aarde zoude bewegen, om het vonnis voor Lesurgues af te wenden. Chanty verheugde zich in de nutteloos heid van haar pogen want hij hield zich nu innig overtuigd dat Lesurgues onder beulshanden zoude vallen. XXIII. Eugenie d'Argence woonde nog steeds bij Eymery, haar vaderlijken vriend, maar sedert het overbrengen van de zaak naar Melun en het transporteeren van de ge vangenen daarheen, verteerde zij van onrust en maakte de onzekerheid haar meer dan zenuwachtig. In den toestand waarin zij verkeerde was dat zeer bedenkelijk, want zij rekende na twee maanden moeder te moeten worden. Eymery, die haar in alles bijstond en meer dan een vriend voor haar was, werd geroepen naar Lyon, waar hij eenigen tijd zoude moeten blijven en hij beraadslaagde met Eugenie wat voor haar in dien tus- schentijd het geschikst was. Eugenie had maar één wensch zoo dicht mogelijk bij Lesurgues te zijn en bij het tooneel waar het ontzettend drama werd afgespeeld, waarin haar vriend ondanks zichzelf een hoofdrol vervulde. Eymery had den gelukkigen inval aan Elisa, de weduwe van Audebert, voor te slaan Eugenie eenigen tijd te herbergen en Elisa had onmiddellijk geantwoord, dat haar ouders gaarne bereid waren de vriendin van den on gelukkigen Lesurgues te ontvangen. Zoo waren dan die twee jonge vrouwen te zamen gekomen die beiden, maar op verschillende wijze, bij den afschuwelijken moord waren be trokken. Elisa, de arme weduwe, treurde stil en onderworpen over den dood van den be minden man met wien zij slechts één etmaal in den echt vereenigd was. Eugenie verging van angst omtrent het lot van den man aan wien zij allf3 had opgeofferd en die voor altijd voor haar verloren was. De smart vlechtte een hechten band tus- schen die twee vrouwen; de kalme gelaten heid van Elisa had een weldadigen invloed op den gemoedstoestand van Eugenie. Maar als er nu eens werkelijk ge vochten had moeten worden, zegt ten laatste de grootste der Thomassen. Zie dan naar Belgie, zoo antwoorden we Het heeft den grooten mogenheden geleerd, dat de kleine staten meer be- teekenen dan zij wellicht vermoed hadden. En Nederland is in militair opzicht stellig niet de mindere van Belgie. Zoo kunnen we dan alleszins tevre den zijn over de bij den aanvang ver kregen resultaten. Bij den aanvang want nog is het einde niet I Allereerst toch hebben we, zoolang de vijandelijke legers nog bijna dage lijks in de nabijheid onzer grenzen op elkaar stooten, te waken dat troepen- deelen, die verdwalen of over onze grenzen uitwijken, dadelijk ontwapend en geinterneerd worden. Niet minder scherp zullen we er op hebben toe te zien, dat, bij gevechten nabij de grens, vervolgende troepen in hun ijver zich niet laten verlokken hun vervolging uit te strekken op Ne- derlandsch territoor. In de tweede plaats blijft het gevaar voor opzettelijke neutraliteitsschennis bestaan. Men zij in zijn oordeel daar over voorzichtig en billijk. De nu aan gevangen worsteling is de geweldigste, die de wereld ooit aanschouwde. Het is voor de 4 continentale grootmach ten er op of er onder en waarschijnlijk voor goed. Men bedenke wat dat zeggen wil en vrage zich dan dit eens afindien de zaken voor Duitschland b.v. eens zoo komen te staan, dat het winnen kan door b.v. een half millioen zijner re servetroepen snel in Noord Belgie te werpen en dat het verliest, wanneer zulks te laat geschiedt, wat zal het dan doen Dan zal het alleen vragen wat grooter tijdsverlies met zich brengt het Nederlandsche leger op zij dringen of een omweg maken ten Zuiden van Limburg. En het zal den weg nemen die het minste tijd kost. Men kan vol komen dezelfde vraag stellen met be trekking tot Engeland. Het is nog on mogelijk te zeggen hoe het verloop zal zijn. Iedere dag, ja ieder uur kan nog nieuwe wendingen brengen. En al dien tijd moet het leger wach ten, gereed tot daden Ten derde zij er de aandacht op ge vestigd, dat Japan aan Duitschland een ultimatum stelde, over inwilliging waarvan zelfs niet gedacht kan wor den. Zijn de courantenberichten juist, dan zou de Japansche actie zich tot Kiau Tsjao bepalen. Maar zal het daarbij blijven? Zal Japan, behalve Dagelijks wandelden de twee vriendinnen in den omtrek en dikwijls bezochten zij de plek waar de afschuwelijke misdaad had plaats gehad. „Daar werd mijn arme Audebert wreede- lijk vermoord," zuchte dan Elisa, „daar ging de zon van mijn geluk voor goed onder." „Daar volvoerden bandieten hun bloedig handwerk, die nu ongestraft rond loopen, terwijl brave, onschuldige lieden, in den kerker zuchten en gevaar loopen in de plaats der boosdoeners gevonnisd te worden." „Eens, toen zij weder arm in arm wan delden, zagen zij een arme, vermagerde knaap aan den voet van een Ouden eik zitten die hen eenige oogenblikken met groote oogen aanstaarde. „Eugenie d'Argence herkende eensklaps den knaap en riep uit: „Kleine Louis." Elisa was niet minder verba? sd bij het zien van dat ongelukkig kind en zeide: „Ken je hem, hij is toch niet hier van daan?" Het was werkelijk de kleine, zachtzin nige idioot van Rochebaye. Groote tranen parelden in zijn oogen. Eugenie strekte haar handen naar hem uit, die hij aanstonds vatte en er eerbiedig zijn lippen op drukte. Hij sprak geen woord en hoewel hij blijkbaar moeite deed om te spreken kwam er geen geluid over zijn lippen. „Wie is die jongen toch?" vroeg Elisa. „Het is kleine Louis," hernam Eugenie. „Ik heb je verteld hoe wreed mijn ouders aan hun einde kwamen, vermoord in ons kasteel Rochebaye. Niet alleen verlieten onze dienstboden ons laaghartig maar en kelen keerden zich zelfs verraderlijk tegen ons. Hij alleen bleef ons trouw. Toen Jo seph Lesurgus het kasteel kocht en mij daar half dood aantrof was er niemand bij

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1914 | | pagina 1