et Land van tfeusden en 4llena, de Langstraat en de Bommelerwaard. OrlOtt. Een Rechterlijke Dwaling. Het leger op wacht. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No. 3396. Zaterdag 19 September. FEUILLETON. 1914. VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75, franco per post zender prijsverhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 71/» ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag middag 12 uur ingewacht. Terwijl we dagelijks in de couranten lezen, hoeveel dooden en gewonden de oorlogvoerende legers hebben ge kregen en welke barbaarschheden door de militairen worden bedreven, is het opmerkelijk dat men nog niets ver neemt van in de legers heerschende ziekten. Waar toch zooveel menschen bij elkaar zijn, dikwijls aangewezen zijn op minderwaardig voedsel, blootgesteld aan alle wisselingen der temperatuurs- gesteldheid, dus juist in de conditie verkeeren, om ziek te worden, zwijgt nog steeds iedere krant van het op treden van besmettelijke ziekten in de legers of in de streken, waar zij door trekken. En we kunnen ons niet anders dan zeer verheugen, dat deze ellende nog niet gekomen is bij alle andere rampen. Immers in vroegere jaren was het aantal door ziekte gevallenen veel, veel grooter dan diegenen, welke door dergelijke ziekten onrustbarend groot, maar ook de invloed ervan is buiten gewoon slecht; ze belemmeren de be wegingen der legers, verdrijven de rust uit de kampen en drukken het gemoed van den soldaat zeer terneer. De gunstige toestand te dezen op zichte mogen we waarschijnlijk wel in de eerste plaats toeschrijven aan den gunstigen zomertijd, waarin de oorlog uitgebroken is. Sinds den aanvang is het weer prachtig geweest, zoodat de soldaten niet van vocht en afkoeling hebben te lijden gehad. Een tweede factor, die zonder twijfel ook van zeer groot gewicht genoemd mag worden, is de uitstekende verzorging van den soldaat te velde in den tegenwoordigen tijd. Wanneer men de uitrusting van een marschvaardig soldaat beschouwt, dan komt men algauw tot het inzicht, hoe volledig de zaak in elkaar zit. Letterlijk voor alles, wat maar noodig kan zijn, is gezorgd. Vervolgens be denke men hoe prachtig gezorgd is voor flinke voeding van den soldaat. De zoogen. veldkeukens, die in den tros van het leger aanwezig zijn, zijn zoo volmaakt mogelijk te noemen, en zijn dan ook zeer nuttig voor een goede en snelle spijziging van een ge- heele troep. Juist goed zuiver en doel matig voedsel is voor een leger van 't 24) De geheele bezitting van Rochebaye werd door den staat verkocht en Lesurgues kocht het natuurlijk ver beneden de waarde." „Zooals mijn arme hoeve Ferrein" zuchtte mevrouw De Folleville. „Toen Lesurgues bezit kwam nemen van zijn eigendom, trof hij daar het jonge mooie meisje aan en de schurk nam haar, zooaL hij het noemde, onder zijn bescherming. Hij was zoo welwillend, zoo gul, dat het meisje in de val liep. Lesurgues, de man uit het volk, moest wel trotsch zijn op zulk een zegepraal." „Infaamriep mevrouw de Folleville uit. „Ik kan geen hoogte krijgen van zulke laaghartigheid." „De eerzucht van Lesurgues kende geen grenzen, hij was burchtheer, hij bezat vor stelijke domeinen, hij hoopte dat zijn vrouw die lijdende was, hem weldra tot weduw naar zoude maken en dan kon hij zich vereenigen met het adellijk geslacht der d'Argences, want, hij weet ook wel, dat dit wanbeheer van het woeste gepeupel niet lang meer kan duren. Hij moest zich op grooten voet te Parijs inrichten, kortom hij was een slachtoffer van den grootheids waanzin. Alleen bezat hij op verre na het vereischte kapitaal daartoe niet. Toen de gelegenheid zich voordeed om in het bezit te komen van een aanzienlijke som gelds, aarzelde hij niet al was het ten koste van een dubbelen moord." „Wat c?n verachtelijk, diep gezonken boosdoener." „En tegenover zoo iemand zoude men hoogste belang. Het begraven van de dooden is zoo geregeld, dat ontbinding boven den grond bijna onmogelijk is geworden. De lijken worden zoo snel mogelijk in een graf gelegd, nadat de identiteit vastgesteld is, daarna met ongebluschte kalk bestrooid en met aarde bedekt. En ten slotte zorgt de geneeskundige in de legers zoo veel doenlijk voor het transporteeren der gewonden naar ge schikte hospitalen, en voorkomt door allerlei beproefde maatregelen het uit breken van epidemieën. Wanneer men al deze voorzorgen eens kalm over denkt, dan zal men tot de conclusie komen, dat het een reuzenarbeid vor dert, om een leger in elkaar te hebben zooals het behoort. Om aan te toonen, dat die ziekten geen denkbeeldige gevaren zijn, behoeft men in zijn geheugen slechts de oor logen van eenige jaren geleden voor den dag te roepen. Hoe hevig woedde in den Boerenoorlog in Transvaal de typhus. De Engelsche artsen konden deze ziekten onmogelijk het hoofd bieden, omdat in de dorre landstreken van Afrika geen zuiver drinkwater te be komen was. Ook in den Krimoorlog decimeerde deze ziekte de legers. In het Fransche leger werden er 33000 ziek, en 17000 stierven, terwijl 't aantal gesneuvelden 20000 bedroeg. In 1870, in den FranschDuitschen oorlog, be droeg het aantal aan Duiische zijde 73000, bij de Franschen was het cijfer nog hooger van de typhus lijders. In den RussischTurkschen oorlog van 1877 bedroeg het aantal typhuslijders in het Russische leger eventjes 199000, er stierven 45000 en het aantal ge sneuvelden was 34000. Yroeger dacht men, dat ontbering en onhygiënische levenswijze oorzaken waren, nu weet men, dat ze slechts aar leiding geven tot het ontstaan. De oorzaak schuilt hierin, dat de typhus- bacil in verschillende deelen van de wereld voortdurend heerscht. En een uitgebroken epidemie in het leger is daarom zoo moeilijk te beperken, omdat de beweging der troepen steeds nieuwe infectiehaarden schept, onder de sol daten zoowel als onder de inheemsche bevolking. Yroeger veel, doch dank zij de vaccinatie tegenwoordig slechts sporadisch voorkomend, is de pokken ziekte. Wanneer een anti-vaccinatieman een goed voorbeeld wil hebben van de zegeningen der vaccinatie, dan vindt hij dit in den vorigen FranschDuit schen oorlog. In Frankrijk, waar de de vaccinatie niet algemeen was, stierven van de troepen 25000, van den tros van het legor 90000 menschenin het Duitsche leger, waar de vaccinatie streng wordt toegepast, slecht3 5000 slachtoffers. Van de Fransche krijgs gevangenen (370.000) werden 14000 ziek. De pest heeft tot op heden in Europa een ondergeschikte rol gespeeldhet is te hopen, dat dit zoo blijft. De meest gevreesde ziekte voor alle legers is echter de cholera. Hoe vree- seiijk deze ziekte dooden kan, is ge bleken in 1866. Heele landstreken stierven uit, in den veldtocht van Pruisen in dat jaar stierven alleen al 120000 manschappen. Een goede zijde had deze slachting, nl. zij veroorzaakte de verhaasting van het siuiten van den vrede. Om een dergelijke infectie-ziekte met succes te bestrijden kunnen we, zooals in 1912 te Rotterdam is ge bleken, voldoende maatregelen nemen, als ?t betreft 't voorkomen op bepaalde plaatsen, maar in oorlogstijd wordt alles veel lastiger, omdat er voortdurend verplaatsing van de besmettelijke haarden plaats heeft door de soldaten. Bovendien was tot in de laatste jaren de genees kundige dienst in het leger zeer stief moederlijk behandeld. En wat daarvan de gevolgen zijn geweest, hebben we kunnen zien in den nog zoo kort ge leden Balkanoorlog. Aan den Turkschen kant was de uitbreiding der cholera ontzettend. Er was dan ook volslagen gebrek aan een goed georganiseerde intendance en geneeskundigen dienst. Een paar andere ziekten die kwaad aardig kunnen optreden, zijn de dysen terie en de malaria. De dysenterie is in Europa minder heftig, hoewel in 1870 er nog veel gevallen waren, doch in koloniale oorlogen was het aantal lijders schrikbarend hoog. De malaria vergt evenals de dysen terie wel minder slachtoffers, doch maakt veel zieken en vermindert daar door de legersterkte. En tenslotte valt er nog een ziekte te noemen, die overal voorkomt, waar de menschen slecht voedsel krijgen, n.l. de scheurbuik. Doch door de veel betere toestanden in de legers kan deze ziekte wel tot het ver leden gerekend worden. Nu het natte, gure jaargetijde in schroomvallig zijn en de middelen wikken en wegen die ons in het bezit stellen van wat ons rechtmatig toekomt?" iriel Coutt in, zeer tevreden over den loop dien het gesprek nam. Hij doorgrondde zijn bondgenoot en haastte zich met hem te overleggen, zoodat beiden aldra afscheid namen van mevrouw de Folleville en zich begaven naar een café in de buurt van het Centraal bureau, waar veel personen kwamen die aan justitie en politie verbonden waren. Zij namen plaat3 aan een tafeltje en lieten een schaakbord komen. Zoo konden zij, schijnbaar in hun spel verdiept, zwijgen en des te beter luisteren naar de gesprekken die rondom hen heen werden gevoerd. Aan een tafeltje naast hen werd juist over de beruchte zaak gesproken. „De zaak kan alle dagen voor de crimi- neele jury gebracht worden," zei de eene. „En is er niets nieuws voorgevallen," vroeg een ander. „Wat zou er zijn?" „Bekentenissen bij voorbeeld." „Die zijn nu overbodig. De zaak is vol doende toegelicht en heel duidelijk." „Het komt mij voor dat de schuld van Lesurgues niet zoo duidelijk is." „Geloof je dat hij onschuldig is?" „Och ik ben maar de echo van wat er algemeen wordt beweerd." „Wacht dan maar den dag der openbare 1 terechtzitting af, dan ga je er wel anders over denken." i „Maar het is toch waarschijnlijk,althans mogelijk, dat de getuigen die Lesurgues meenen te herkennen hem voor een ander aanzien." „Dat beweert bij, maar wie is die andere dan?" „Dien moet de politie opsporen." „Ja wel, de politie heeft een breeden rug." „Buitendien heeft Lesurgues een alibi." aantocht is, is het best mogelijk dat we nog zullen hooren van het optreden van ziekten, als de zoo innig ge- wenschte vrede niet voor dien tijd ver kregen wordt. Behalve door de zich steeds ver plaatsende legers kunnen ziekten van de eene plaats naar de andere worden overgebracht door de vele vluchtelingen, die steeds aan de troepen vooruit gaan. Zij zijn vaak nog meer gevaailijk dan de soldaten zelf, daar deze zich vaak over verschillende landen verspreiden. „Een alibi dat door niets wordt bewezen als door zijn bezoek bij den goudsmid in het Palais Egalité, kan dat ook niet een vergissing zijn? Hij kwam daar ook heel dikwerf, kan zijn bezoekniet even goed een dag vroeger of een dag later hebben plaats gehad?" „Permitteer me. Hij zegt dat in zijn tegen woordigheid een koop is afgesloten dien de goudsmid in zijn boek heeft aangeteekend. Natuurlijk zal die goudsmid als getuige k decharge worden opgeroepen en als dan het feit uit zijn boek bewezen wordt, dan is het alibi geconstateerd." Coutt en Chanty hadden geen woord van dat gesprek verloren. Zij zagen elkaar veel beteekenend aan en verlieten het café; op straat gekomen zeide Coutt: „Als dat alibi op die wijze bewezen kan worden is de vrijspraak van Lesurgues zeker." „Ik heb er die waarde niet aan gehecht. Het is een allerbelangrijkst bewijs," ant woordde Chanty morrend en hoofdschud dend. „Dat is een streep door uw rekening," fluisterde Coutt en zag den jongen ci-de- vant scherp in de oogen. „Zou er niets aan te doen zijn stamelde Chanty. „Ik moet mij eens bedenken," sprak Coutt langzaam, „kom overmorgen 's avonds om negen uur eens bij mij. Misschien weet ik er iets op." Chanty ging peinzend en [ontevreden heen. Coutt was een 'man die zich niet gauw liet afschrikken, hij zag ten volle de be wijskracht in van de aanteekening in het boek van den goudsmid en begon dus al aanstonds met zich op de hoogte te stellen van de bizonderheden. Hij kende den naam van een der klanten van Legrand en baseerde daarop zijn plan. Onder dit opschrift schrijft in de „Vrijzinnig Democraat" (dr.) B.(os) o. m Er moeten in deze tijden heel wat meeningen veranderd worden. De be- teekenis van een flinke weermacht is ook thans menigeen in het oog ge sprongen, die vroeger aan toestanden als de tegenwoordige niet heeft geloofd. Wie de laatste weken denkend en werkend mee heeft doorleefd, die heeft vaak zich zelf de vragen voorgelegd van de mogelijkheden, welke zich voor ons volk konden voordoen en nog kunnen voordoen om voor goed te zijn genezen van al te groote lichtvaardigheid op dit stuk. Maar leering zal ook moeten worden getrokken door hen, die kunnen zien wat met een gewillig volk, dat gevoelt niet te worden geplaagd voor onnoodige kunsten maar te worden geleid bij nut tig en noodzakelijk werk, in korten tijd te bereiken is. En leering zal geven niet alleen de volmaakte organisatie van het Duitsche leger, maar ook de oefening van honderdduizenden vrijwi'ligers vau verschillende landen. Voor beschouwingen op dit punt is het nog geen tijd. Evenmin voor toe spelingen op de houding van verschil lende staatkundige partijen ten aanzien van het vraagstuk der landsverdediging. In den gloed van deze tijden zal ook wat in de Nederlandsche politiek klein, peuterig of sleurlievend is geweest, ver gaan. Wij hebben ons zelf allen te her zien. Maar wel is het tijd, te letten op hetgeen de heer Colijn in een belang wekkend artikel neerschreef op de groei ende beteekenis van onze frissche, on gedeerde legermacht met de verdere ontwikkeling der gebeurtenissen in de reuzenworsteling der verschillende vol ken. Wat wij hopen en verwachten, is dat de regeering zal zorgen, dat deze macht Hij trad den winkel van den goudsmid binnen en zeide: „Bnrger,baron de Ferouville heeft eenigen tijd geleden hier het een en ander gekocht, maar hij kan de rekening niet vinden." „Welnu," antwoordde Legrand, „dan zal ik er een afschrift van maken. Omstreeks welken tijd is dat geweest?" ,,Precie3 weet ik het niet, maar ik ver moed in de eerste dagen van Floreal." „Wij zullen het terstond eens nazieD." Legrand haalde een groot boek te voor schijn en bladerde daarin, terwij k Coutt over zijn schouder met hem nakeek. Het gevraagde werd natuurlijk niet gevonden, maar Coutt had gelezen dat de verkoop aan Aldenoff op den achtsten wa^ inge schreven. Coutt had dienzelfden dag de handteeke- ning van Lesurgues nagebootst op de akte van verkoop die mevrouw de Folleville reeds had onderteekend. „Lesurgues mag niet vrijgesproken wor den," zeide tdj tot zich zelf. Pierre Chanty was precies op het appèl. Coutt zeide hem rechtaf zonder verdere omwegen „Het is meer dan duidelijk dat gij Eugenie d'Argence hebt lief gehad, althans haar het hof hebt gemaakt, en dat ge dus nu de veroordeeling van haar minnaar gaarne zoudt zien." „Ik beken dat ik niets zal doen wat in zijn voordeel kan zijn." „Welnu* dan moet het bewijs uit het boek van Legrand verdwijnen. „Maar hoe kan dat?" vroeg Chanty aar zelend. „Wilt ge mij helpen?" „Zeker." „Ik zal u aanbevelingen geven, waarmee gij naar Legrand kunt gaan en u voordoen als makelaar in diamanten en juweelen. Op die wijze kunt gij dikwijls gij wilt op gedurende het wellicht lange tijdperk der worsteling niet verminderd, maar vergroot wordt. Over de middelen, welke daarvoor ten dienste staan, zal zij zelve het beste kun nen oordeelen en openlijke besprekingen daarover zullen in dezen tijd niet licht worden gevoerd. Het is ook niet ge- wenscht, dat militaire of niet-militaire publicisten door allerlei beschouwingen daartoe aanleiding geven. Er begint weer militaire litteratuur te verschijnen, welke doet denken, dat schrijvers den tijd gunstig vinden voor propaganda voor nieuwe denkbeelden of om gelijk te krijgen over oude. Aan dergelijke litteratuur hebben wij thans geen behoefte. De regeering heeft voldoende blijken ontvangen, dat men haar algemeen wenscht te steunen in een zoo krachtig mogelijke handhaving der neutraliteit en het bewaren van zoo groot mogelijke kracht ook bij het verder voortschrijden der gebeurtenissen. De belangstellende leeken of niet-leeken mogen zich thans vergenoegen met zoo sterk mogelijken steun in de pogingen om deze weerkracht moreel op zoo hoog mogelijk peil te houden. Daarvoor wordt reeds zeer veel gedaan, voor de militairen worden in verschil lende plaatsen versnaperingen afgezon derd en ontspanningen georganiseerd, ter bestrijding van verveling. Dat is alles uitstekend, mits men uitersten weet te vermijden. Wij hebben allen een zwaren tijd, de menschen te velde en in de forten, maar ook velen in hun dagelijks werk. En opgepast worde, dat men niet verheffing van het moreel zoeke in zoo veelvuldig mogelijk geboden gelegenheid voor vermaak. Maar wel worde overal zooveel door de legeraanvoering oorbaar wordt geacht, geijverd om dezen tijd nuttig te maken voor de onder de wapenen geroepenen, op de wijze zooals dezen dat zelf uit eigen idee wenschen. Niets opdringen maar onderzoeken wat op allerlei plaat sen, ook, ja vooral, de afgelegene, door degenen, die aan hun gewoon dagelijksch werk zijn onttrokken, wordt gewenscht. Ontspanning, ook lichamelijke, zal daar bij niet mogen ontbreken. Maar ook zal vaak het moreel worden verhoogd wan neer duizenden jonge mannen in de gelegenheid komen nuttige lectuur te kunnen genieten, voordrachten te hoo ren, onderwijs te ontvangen dat in de burgerlijke maatschappij straks van groo te waarde kan zijn en dat zij zelf wen schen. Er wordt in dat opzicht thans reeds veel gedaan. Verdere maatregelen om de verspreidwerkende krachten sa men te voegen en samen te doen werken, kunnen het goede gevolg daarvan slechts het kantoor komen en u op de hoogte stellen van de plaat3 waar het bewuste boek wordt geborgen." Chanty nam het plan grif aan en was reeds den volgenden dag in het Palais Egalité bij den goudsmid, die hem zonder eenigen argwaan ontving en met hem over zaken begon te onderhandelen. Chanty had reeds |3poedig ontdekt dat het boek niet werd weggesloten, maar in een lade op het kantoor geborgen en 's avonds op de vitrine gelegd, waar de juweelen in waren en dan ingevuld. Het kwam er dus op aan om een ge legenheid te vinden dat de goudsmid afwezig was en daarop bedacht Coutt het volgende „Hij kende een zekere gravin die in het bezit was van een relikwie kastje, dat zij gaarne aan de kerk van haar parochie ten geschenke wilde geven. Coutt zoude haar aanraden Legrand te ontbieden om C3rst over repareeren van dat waardevol kastje te spreken en als dan de goudsmid in Saint Germain was, kon Chanty van de gelegen heid gebruik maken. Dit plan werd uitgevoerd en lukte vol komen. Chanty, die op de loer had gelegen, zag Legrand uitgaan en eenige oogenblikken later trad hij het magazijn binnen met een valies in de hand. Burgeres Legrand ontving hem. „Het spijt mij," zeide Chanty, „dat uw man niet te huis is, en ik zal nu van avond wel terug komen om hem te spreken. In middels verzoek ik u beleefd het valies zoo lang voor mij te willen bewaren. Er zijn verschillende voorwerpen van waarde in en daarom wil u het zeker wel in de brand kast wegsluiten." „Dat wil ik wel doen als u dan zoo lang een oogje houdt op het kantoor, want ik ben alleen." Dat was juist waarop Chanty rekende.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1914 | | pagina 1