el Land van Hensden en Altena, de Langstraat en de Bomraeierwaar
De Trowel en de Oorlog.
HESJE VAN OEN LOMPENMOLEN
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
IYo. 3483. Woensdag 21 Juli 1913.
FEUILLETON.
voor
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 7Vi ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
middag 12 uur ingewacht.
Welk een groot aantal nieuwe ge
zichtspunten in het maatschappelijk
leven der volkeren heeft deze groote
wereldoorlog geopend Welk een rijke
bron aan nieuw wetenschappelijk in
zicht, aan ongedachte ervaringen en
proefondervindelijke bewijzen op het
gebied der volkseconomie verschafte
de nieuwe staat van zaken aan hen
die hun studie 'maken van de onder
linge verhouding van staat en maat
schappij Maar ook en vooral, aan
hoevele illusies omtrent het geloof in
de kracht en de macht van het vol
kenrecht, het vertrouwen in plechtig
gesloten contracten, de hoop op een
bovengemeld zegen vierende beschaving
der meiischheid, is thans voor langen
tijd, zoo niet voorgoed, de bodem in
geslagen Deze oorlog, deze ontkete
ning der volkeren hartstochten, hoe
heeft hij den grond, waarop het sta-
tenrecht en de wetten der gemeen
schap gebouwd waren, tot in de diepste
lagen omgewoeld en de grondslagen
van geheel het maatschappelijk bestel
aan het wankelen gebracht.
Onder de vele maatschappelijke
vraagstukken die in deze tijden van
onrust en verbijstering in een gewij
zigd licht komen te staan, behoort
ongetwijfeld ook het vraagstuk van
de taak der vrouw in het maatschap
pelijk leven, in het algemeen, en van
haar invloed op den oorlog in het bij
zonder.
Dit vraagstuk is inzonderheid in de
oorlogvoerende landen een gansch an
der geworden sedert het uitbreken van
het wereld-conflict. De vrouwen toch
zijn niet minder dan de mannen, al is
het ook op andere wijze bij de groote
gebeurtenissen, welke elkander schier
onafgebroken opvolgen, betrokken ge
weest. Al aanstonds heeft het vrouwe
lijk deel der bevolkingen zijn deel aan
de rampen van den krijg te torscheu
gekregenmaar aanstonds ook heeft
de vrouw het hare er toe bijgedragen
om de mannen moed en veerkracht te
geven, om haar land sterk en strijd
vaardig te doen zijn. Er zijn tal van
voorbeelden aan te halen, zoowel bij
het begin van den krijg, als later, hoe
krachtig de vrouw, met woord en daad,
is voorgegaan om te toonen, dat zij
1)
Ter zijde van het kleine dorpje, wiens
huisjes langs de hellingen, die het dal om
zoomen, zijn opgebouwd, ligt hetoudeslot
Derenberg. Het park, dat om dit slot is
aangelegd, is geheel verwaarloosd; de tak
ken der boomen hangen ongesnoeid over
de paden en versperren bijna den doorgang
en in de bloemperken woekert het onkruid
welig tU88chen de planten en struiken.
De zware vleugeldeuren van het hooge
voorhuis zijn gesloten en de breede treden
van het bordes zijn met groen mos be
groeid, als waren zij sinds jaren door geen
voet betreden. Aan iedere zijde der trap
houdt een uit zandsteen gehouwen beer,
met uittartend opgeheven klauw, de wacht.
Bij een oppervlakkige beschouwing zou
men veronderstellen, dat het oude kasteel
reeds jaren onbewoond is, doch hoe koud
en ongezellig het er in de vertrekken ook
uitziet, uitgestorven is de familie Von De
renberg echter niet.
In het vertrek der barones knettert het
haardvuur lustig in den hoogen haard. In
een der diepe vensternissen zit een veertien
jarig meisje in gepeins verzonken.
Mama, zegt het jonge meisje eensklaps,
terwijl zij haar blondgelokt kopje naar de
tengere, bleeke vrouw wendt, die zich in
een leunstoel bij het vuur met een hand
werkje onledig houdt, mama, wat blijft Ar
my weer lang bij grootmama! Wij zullen
er heden wel niet toe komen naar den
molen te gaan en het wordt toch waarlik
niet minder dan vader, echtgenoot of
zoon, bereid was het vaderland, elk op
haar wijze, in den nood te dienen.
Met daadwerkelijke hulp bij het
Roode Kruis-werk, met kloekheid en
beleid bij het regelen van zaken en
bedrijf, met haar gave van hoofd en
harte, met haar geldelijken steun, kort
om, met alles waartoe zij in staat was
en waartoe zy geroepen werd, heeft
ook de vrouw haar schouders onder
het oorlogsjuk, haar energie onderden
last en het wee van den krijg gezet.
Eerst later, wanneer de groote oorlog
tot het verleden zal behooren, kan pas
naar waarde de omvangrijke taak door
de vrouwen, meest in stilte, in de oor
logvoerende landen volbracht, worden
overzien. Doch, voorzoover reeds nu
kan worden vastgesteld, behoeft geen
Duitsche zich voor een Fransche, geen
Oostenrijksche voor een Engelsche, in
het algemeen gesproken, te schamen
zij allen deden met woord en daad,
met hart en hand, wat zij meenden
voor haar in den krijg verwikkeld va
derland te moeten doen, elk naar de
wijze van haren aard en aanleg.
Doch ook in de neutraal gebleven
landen lieten de vrouwen zich niet
onbetuigdnochtans gold haar arbeid
hier minder den staat bij te staan in
de werken des krijgs, dan wel bij die
van de instandhouding des vredes.
Yelen harer maakten zich gereed
om, zoo noodig, de helpende hand te
kunnen reiken, waar die gevraagd
werd ten onzent hebben de vrouwen
zich bovendien van hare beste zijde
willen en kunnen toonen, toen het
gold haren bijstand te verleenen aan
de duizenden van huis en hof verdre
ven Belgen. Ten onzent ook wordt in
tal van gezinnen van de vroaw een
groote energie gevergd om het gezin
zooveel mogelijk te vrijwaren van den
druk eener mobilisatie, die immer op
het gezinsleven in menigen woning
een moeilijken, ja soms ondragelijken
last gelegd heeft. Ook hierbij mag in
het algemeeu gesproken, getuigd wor
den, dat de vrouwen ten volle besef
fen wat de nood der tijden, ook van
haar eischt. En dat is waarlijk niet
weinig. Datzelfde zien wij ook de
Noorsche, de Deensche en de Zweed-
sche vrouwen volbrengen, kortom,
overal waar daartoe aanleiding be
stond en bestaat.
Een nieuw verschijnsel brak zich
reeds baan, voor de, door den oorlog
opengevallen plaatsen, zien wij thans
I in tal van buitenlandsche steden de
vrouw den arbeid opnemen, die, zon-
i der haar, onverricht zou moeten blij-
ven. In de groote Duitsche steden
doen reeds vrouwen als tram-conduc
teurs dienst, desgelijks bij het treinen-
verkeer.In Engeland neemt 't getal vrou
welijke geëmployeerden op de handels
kantoren dagelijks toe, waardoor dus
het economische leven zoo min moge
lijk wordt geschaad, bij ontstentenis
der manlijke krachten. In verschillende
bedrijven reeds vervangt de vrouw het
hoofd der zaak, die ten oorlog toog,
en ook op het land, vooral in Duitsch-
land, doen vrouwen en meisjes, zelfs
vanuit de steden komend, het werk,
dat om handen vraagt, terwijl ook
vrouwelijke krachten worden aange
wend bij het aanmaken van munitie,
in Frankrijk, Duitschland, Italië en
Engeland.
Zoo heeft de oorlog, als met éénen
slag, het arbeidsveld der vrouwen niet
alleen uitgebreid, doch zelfs geheel
nieuwe terreinen aangewezen, waar zij
nog kort geleden niet aan gedacht
hebben. Nochtans, dat alles heeft een
uitermate tijdelijk karakter, van een
„binnendringen" voorgoed van vrou
welijke arbeidskrachten in de bedrij ven
die gemeenlijk slechts manlijke krach
ten vereischen, kan natuurlijk weinig
sprake zijn. Als de oorlogsrazernij een
maal zal hebben uitgewoed, dan kan
het niet anders of het tewerkstellen
van vrouwen bij „manlijke" bedrijven,
zal spoedig en geleidelijk moeten op
houden. Immers, na den oorlog wacht
de vrouw ^de andere, maar waarlijk
niet minder moeilijke taak, als haar in
deze tijden op de schoudsrs werd ge
legd. Dan komt de tijd van het weder-
optrekken der ineengestorte samenle
ving, van het heelen der geslagen
maatschappelijke wonden, van het her
stellen van het zieke ljchaam eener
gansche menschheid. Als dan de mil-
lioenen krijgers, die thans nog te
velde staan, het zwaard in de scheede
zullen gestoken en huis en haard zul
len teruggevonden hebben, dan zal al
hun kracht worden gevraagd voorden
wederopbouw van het economische
leven van hun vaderland, zoowel als
voor het doen herleven van het eigen
gezin. Dan ook zullen de vrouwen,
zich haar ware roeping gedachtig,
tijd. Army beeft slechts acht dagen verlof
en daar is de helft reeds van verstreken
Wat moet Liesje daarvan denken?
Het jonge meisjp was bij deze woorden
opgestaan en hare moeder genaderd. Een
trek van misnoegen lag op haar liefelijk
kindergelaat.
Geduld, Nelly, je weet immers, dat
als grootmama het verlangt, hij bij haar
moet blijven! Grootma heeft zeker veel met
hem te bespreken Steek intusschen de
lamp aan, kind, want er is nog veel aan
Army's linnengoed te doen.
Het meisje gehoorzaamde, waarna haar
moeder opstond en zich bij de tafel neder
zette. Het lamplicht viel op haar bleek
gelaat, waarop de sporen van kommer en
verdriet duidelijk zichtbaar waren.
Eensklaps werd de deur geopend en een
jong, doch kranig officier trad de kamer
binnen. Het gelaat van den negentienjarige
straalde van levenslust.
Nelly snelde hem tegemoet.
Hoe heerlijk, Army, nu kunnen wij
samen naar den molen gaan! vleide zij,
terwijl zij zich op de teen en verhief, om
haar broeder te omhelzen.
Verheugd wilde zij heensnellen om hoed
en mantel te halen, doch haar broeder hield
haar terug.
Laat dat, zusjelief! Dat past nu
niet meer!
Dat past nu niet meer herhaalde het
meisje verwonderd.
Neen Nelly. Je moest verstandig ge-,
noeg zijn om te begrijpen, dat een officier
niet kan omgaan met wien hij wil, zooals
hij dat m zijn jeugd deed.
Maar Liesje? Liesje mag je immers
toch wel een bezoek brengen? Vroeger ging
je altijd zoo gaarne met haar om
Kom Army! meDgde zich thans de
barones in hét gesprek, dat kan je immers
niet in ernst meenen. Die lieden van
daaraan medewerken, maar dan niet
door het maken van munitie of het
dienstdoen als conducteur of het leiden
van grootere of kleinere bedrijven,
maar door met zachte hand en een
lief hebbend hart, waaraan de geslagen
samenleving voor alles behoefte heeft,
opnieuw haar krachten te wyden, daar
waar deze worden gevraagd, ten einde
de rampzalige gevolgen van dezen
oorlog te boven te komen het terug
geven aan de menschheid van het ge
loof in zich zelve.
Yl. Ct.
Buitenland.
De correspondent der N. R. Ct. te
Londen heeft een onderhoud gehad
met minister Churchill, thans kanse
lier van Lancaster in het Britsche
Ministerie, voor eenigen tijd nog Eerste
Lord van de admiraliteit een per-
soou van gewicht nog in Engeland's
politiek, al is hij wegens de bekende
voorvallen van den laatsteu tijd voor
het oogenblik wat achteraf gezet.
De heer Churchill begon met te zeg
gen, dat de tegenwoordige politieke
verhouding aan den mond van de
Schelde hem onnatuurlijk voorkwam,
geografisch en strategisch beschouwd.
Maar de geallieerden hebben toch nooit
er aan gedacht daarvan gebruik te
maken.
Schadelijk was de toestand wel voor
hen, want de Belgen hadden z.i. niet
tot den Yzer behoeven terug te wijken,
indien Antwerpen, langs de Schelde
voorzien van het noodige, het had
kunnen houden. Intusschen, de minis
ter bedoelde daarmede geen verwijt
Indien, zegt hij, Nederland deze
schending van haar onzijdigheid had
toegestaan, zou het zijn aangevallenen
misschien voor een groot deel zijn be
zet door de Duitsche legers.
Dit zou een offer zijn geweest dat
niemand het recht had van Nederland
te vragen of te verwachten. Niemand
heeft het recht om Nederland van zijn
onzijdigheid een verwijt te maken. Als
onafhankelijke staat zag het zijn be
lang daar en het had het volste recht
om in overeenstemming er mee te
handelen. En hebben wij geen bewijs
gegeven, dat wij dat recht meenen te
erkennen Op het kritiekste oogenblik
hebben wij het stipt ontzien. Wij heb
ben zelfs niet gevraagd, zelfs niet ge
zinspeeld op doortocht. Dat wij in het
vervolg van den oorlog ons tot eenige
aanslag op Nederlands' onzijdigheid
zouden laten verleiden, is onmogelijk,
ondenkbaar. Wij gaan het beginsel,
den molen zijn hoogst fatsoenlij kemenschen,
die altijd zeer veel van j« gehouden hebben.
Het zou de grootste ondankbaarheid zijn!
Maar mama, luidde het op misnoegden
toon gegeven antwoord: Ik kan immers niet!
Al zijn zij nog zoo fatsoenlijk, behooren
zij toch niet tot den netten stand. Verbeeld
u eens, wanneer de molenaar naar B
kwam, en het hem inviel, mij een bezoek
te brengen, in welk een verlegenhei<Mk
dan zou geraken
Het zijn geen onopgevoede menschen,
beweerde Nelly. Je doet niets dan grootma
napraten, die nu emmaal die lieden van
den lompenmolen niet kan uitstaan.
Van den lompenmolen! Juist, daar
hebben wij het, lachte de jonge officier.
Neen, zusje, van die dingen heb jij geen
verstand! Ik geef toe, dat het fatsoenlijke,
achtenswaardige lieden zijn, maar om hen
een bezoek te brengen, daartoe moest ik
den afstand vergeten, die hen van ons
scheidt. Een ieder blijve in zijn stand! Ook
jij Nelly, zult niet lang meer met hen kun
nen blijven verkeeren; zoodra je maar het
eerste sleepjaponnetje draagt, dan adieu
Lieejo
Nooit! riep het jonge meisje met hef
tigheid uit. Zou men het mij over dag ver
bieden, dan ging ik 's nachts naar den mo
len! Liesje is mijn eenige vriendin.. Wat
moet ik nu als reden opgeven dat je niet
komt?
Zij barstte in tranen uit.
Een voorwendsel zal wel spoedig te
vinden zijn. Kom, schrei nu maar niet!
Zijn stem klonk zoo teeder als vroeger,
toen hij nog een kind was en de pop zijner
zuster had stukgeslagen en niet wist, op
welke wijze haar te troosten.
Zij kende dien toon en met haar be
traande oogen keek zij hem met hoopvolle
blikken aan.
Je hebt mij slechts willen plagen,
nietwaar? Wij gaan naar den molen
Eén oogenblik scheen hij te aarzelen, In
zijne gedachten zag hij een klein meisjes
figuur, zooals hij die vroeger honderden
malen gezien had, Liesje van den papier
molen beneden uit het dal. Met haar blauwe
kinderoogen zag zij hem aan en haar lippen
open den zich:Army, ga jemeê? Wij gaan
naar tante Mie, dan krijgen wij appelen
van haar, en in het park heb ik een vogel
nest gezien. Kom
Onwillekeurig maakte hij een beweging,
als wilde hij zijn uniformpet grijpen, die
op de tafel lag. Eensklaps viel het lamp
licht op den fonkelenden ring aan zijne
hand, in wiens groenachtigen steen het wapen
der Derenbcrgs, een klimmende beer, fon
kelde
Kwel mij nu niet langer! sprak hij
kortaf, terwijl hij zich omwendde.
Gedurende geruimen tijd werd er geen
woord tusschen het drietal gewisseld. De
moeder was de eerste, die eindelijk het
stilzwijgen verbrak.
Army, vroeg zij haar zoon, wanneer
gaf grootmama je dien ring?
Zooeven, toen ik bij haar was.
Weet je wel, Army, dat die ring je
vader heeft toebehoord?
De jonkman wendde zich eensklaps om.
Neen, mama, dat heeft grootmama mij
niet gezegd.
Nu, mijn kind, dan zal ik het je
zeggen, sprak zijn moeder ontroerd. Dien
ring heeft grootmama van de koude, ver
stijfde hand van je vader getrokken, onmid
dellijk nadat hij gestorven was.
Die laatste woorden klonken als een half
onderdrukte snik en de zwakke gestalte
zonk, door droefheid o.'ermand, in den
leunstoel terug.
Lieve, goede mama! riep Army uit,
terwijl hij naast haar nederknielde en Nelly
zich over haar heen boog en haar wangen
waarom wij strijden, niet zelf vernielen
nadat wij er zoo ontzettend veel voor
hebben opgeofferd. Gij kunt er volko
men van overtuigd zijn, dat wij er
onder geen omstandigheden aan zullen
denken om op Nederland eenigen druk
te oefenen, teneinde het zijn onzijdig
heid te doen verlaten."
Churchill geloofde, dat Nederland
goed zou doen, zich op alles voorbe
reid te houden, maar hij bedoelde
voor i»et geval dat Duitschland, gelijk
een opgejaagd dier, wild geworden, tot
iets wanhopigs mocht overgaan. Hij
noemde echter ons leger goed en dap
per en onze waterlinie bewonderens
waardig.
„In elk geval zult gij begrijpen dat
wij, die ons hebben opgeworpen als de
kampioen van een verdrukte kleine
natie, zonder ons zelf onmogelijk te
maken, geen andere kleine natie in
haar onbetwistbare rechten kunnen
gaan krenken. En gij begrijpt ook, dat
na dezen oorlog, wanneer wij bet tot
een overwinning hebben gebracht
en dat zullen wij zeker de 'positie
der kleine staten sterker zal zijn dan
ooit te voren. De misdadiger, die zich
aan het kleine Belgie vergrepen heeft,
zal daar staan na zijn tuchtiging, als
een afschrikkendwekkend voorbeeld.
En wat gij nu zegt, dat sommige in
Holland beducht zijn, dat op het Vre
descongres, wanneer de bondgenooten
daar de lakens hebben uit te deelen,
zou ter sprake komen, dat men Neder
land zou voorstellen om Zeeuwsch-
Vlaanderen af te staan tegen een stuk
Duitsch grondgebied, Oost-Friesland of
iets dergelijks wij zijn nog zoo ver
van de vrede af; deze zaken zijn nog
nauwelijks, zoo al, besproken. Maar
nog eens, het zou tegen het diepste
wezen indruischen om een land als
Nederland slecht te behandelen of te
dwingen met bedreigingen of met ge
weld, nu of later, en onder wat voor
wendsels of omstandigheden ook."
Dat de bondgenooten gaan winnen,
is voor den he9r Churchill geen zaak
van twijfel. „Wij moeten winnen," zei
hij, de wereld staat voor ons open.
Wij kunnen ons herstellen en verster
ken zoo vaak het noodig is. De Rus
sen trekken zich terug Niet van het
jaar dus misschien dan volgend jaar.
Ons volk is taai en vasthoudend. Met
iedere maand groeit onze vastberaden
heid en onze macht. D9 mannen stroo
men toe. Wij hebben hen niet zoo snel
kunnen bewapenen als zij binnenkwa
men. Nu worden 's lands industrieele
hulpmiddelen grondig georganiseerd.
De productie van munitie zal ontzag
wekkend zijn. De vloot wordt al ster
met teedere kussen bedekte. Ween niet,
mama I Ik zal het bezit van dien ring op
hoogen prijs stellen en trachten even goed
en even edel te worden, als papa was.
De uitwerking, die van kinderlijke ver
eering getuigende woorden bij zijne moeder
veroorzaakte, was verpletterend. Zij richtte
zich op, als wezenloos zag zij haren zoon
aan en riep wanhopend uit
ArmyAlmachtige GodO,
slechts dat niet, dat niet!
Mama is ziek, sprak Army ontzet,
terwijl hij aan het schelkoord wilde trekken.
Doch een zwak„Kom hier, Army, ik
gevoel mij reeds beterhield hem terug.
Hij reikte haar een glas water toe. Zij
dronk eenige teugjes en poogde daarop te
glimlachen.
Arme kinderen, sprak zij, hoezeer heb
ik jelui doen schrikkenToen Army mij
zooeven aan den dood zijns vaders her
innerde, werd mijn smart weder opgewekt.
Nu Army op het punt staat, zijn intrede
in de wereld te doen, ben ik wel genood
zaakt het verleden met u te bespreken,
hoezeer ik het tot nu toe ook angstvallig
heb vermeden. Zonder twijfel, ging zij na
een korte pauze voort, hebt gij beiden u
dikwijls in stilte verwonderd, over het
eenvoudige, ja bekrompens van onze levens
wijze, een leven, waaruit alle weelde en
overvloed verbannen zijn. Ach, niet mijnent
wege kwelt mij dit, toch terwille van u
Gij, Army, treedt de wereld in onder de
meest drukkende omstandigheden, die men
zich voor kan stellen, en dit is alleen teweeg
gebracht door de teugellooze lichtzinnig
heid
Ontsteld hield zij eensklaps op en brak
in tranen uit.
Army staarde met saamgeperste lippen
naar zijn weenende moeder. De luchthar
tige uitdrukking op zijn gelaat was ver
dwenen en om zijn mond was een trek
Vertaald, door B.