voor
Land van flensden eu Altena, de Langstraat en de Bominelerwaard.
De vertalen Schetsen.
IJitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
1V0. 3537. Woensdag 20 Januari 1910.
FEUILLETON.
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 0.<f5,
franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 71/, ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en VrijdagJ
middag 12 uur ingewacht.
Nederland draagt rouween deel
van zijn gebied, bijna de helft van een
zijner bloe.eudste provinciën, is ten prooi
aan de allesvernielende verwoesting van
't overstroomingsgeweld. Vruchtbare
landouwen, rijke akkers, kostbare vel
den en wegen zyn door het kille water
in een onafzienbaar veld van woest
door den wind voortgedreven golven,
van een eindeloos, onstuimig en wild
watervlak verkeerd. Bloeiende gemeen
ten, lieflijke dorpen, vriendelijke ge
huchten zijn in éen somberen Januari
nacht te midden van gierende wind
vlagen afgewisseld met felle stortre
gens, meedoogenloos geteisterd en de
have en het goed der nijvere bevolking
is vernield of door het geweld van het
water meegevoerd. Huizen, hecht of
sterk betimmerd, hebben de ki&cbtder
golven niet kunnen weerstaan, wat
restte er dan van de schamele wonin
gen der geringeren, van het weinige,
dat zij eenmaal het hunne konden noe
men? En wie telt de schade aan de
veehouders berokkend, die bij honder
den het rund en het klein-vee, als voor
hun oogen zagen omkomen.
En nog is dat alies, nog is die on
berekenbare schade aan de welvaart
van een nijver deel onzer bevolking
toegebracht, niet het ergste, veel dioe
ver dan dit materieele verlies, hoe
groot ook, is de rouw die in tallooze
gezinnen gebracht werd door dat de
snel wassende watergolven, hier de
vluchtenden niet meer den dood lieten
ontkomen, ginds de te lang geblevenen
alle ontkoming onmogelyk maakten en
hen een jammerlijk eind deed vinden,
in of boven op het eigen huis, dat van
uur tot uur dieper scheen weg te zin
ken in den ijselijken vloed. Wij be
hoeven waarlyk hier niet de droe/ige
tooneelen nog eens te verhalen, die
men in ons blad heeft gelezen, too
neelen, die in werkelijkheid de ijzing
wekkendste fantasie voorbijstreven, too
neelen van zulk een menschelijk leed
en menschelijke ellende, dat zij ons
nog langen tijd in herinnering zuilen
blyven. Tooneelen ook, die doen te
rugdenken aan meer dan een grooten
watersnood, die ons land „ontwoi kerd
aan de baren", teisterde. Want het is
weer de van oudsher beruchte grim-
13)
„Overleden?" fluisterde Charles, geheel
van streek door het verhaal van het jonge
meisjes, en den droevigen klank in haar
stem. „Hoe vreeselijk voor u 1"
„Ik dacht, dat ik den slag, die den brief
ons toebracht, nooit te boven zou komen,'
ging juffrouw Byron yoort. „Ik werd ziek,
en dagen lang bleef mijn broeder voor mijn
bed zitten, terwijl ik tusschen dood en leven
zweefde. Toen ik eindelijk herstelde, r is-
den wij naar Engeland. O, dat was ook
verschrikkelijk, mijnheer Freek, die eerste
dagen hbr in het land, waar wij niemand
kenden en niemand zich om ons scheen te
bekommeren en waar ons bij elkea stap,
naar het ons toescheen, een nieuwe ramp
bedreigde. Langzamerhand leerden wij den
vollen omvang kennen van de moeilijkheden,
die onze arme vader zoo dapper had gedra
gen. Reeds eenigen tijd voor zijn dood
scheen het hem groote moeite gekost te heb
ben, ons zells het weinige te zenden, waar
van wij, mijn broeder en ik, leefden. Toen
hij stierf, bezat hij niets meer hij had zelfs
schulden, en reeds vóór de begrafenis was
bijna alles van hem verkocht en het geld aan
zijn schulde schers uitbetaald."
„Liet hij niets na?" vroeg Charles.
„Al heel weinig," antwoordde het jonge
meisje. „Een advokaat, die hem even voor
zijn dood een weinig te hulp kwam, doch
die niets van zijn zaken wist, heeft hoop-
dat er misschien nog eenig geld zal gevon,
den worden, maar ik vrees er voor."
mige weerwolf geweest, die in het
holste van den nacht de argeloozen
belaagthet was weder Neerlands oude,
na uurlyke vyand, die daar in den
nacht van 13 op 14 Januari, het oogeu-
blik opnieuw gunstig zag om zijn prooi,
een prooi belaagd van eeuwen-her
te bespringen. Het gebied van deze
lage landen aan de zee, het waterrijke
land, het in zoovele opzichten om zyn
liggmg en gesteldheid benijde en ge
prezen Nederland, het heeft voor een
keer opnieuw bitter ervaren, hoe zijn
grootste vriend, ook vaak zijn grootste
vyand kan zijn.
Het heeft opnieuw geleerd, dat het
ondanks de kennis en ervating zijner
waterbouwkundigen, die als de knap-
sten van heel de wereld geroemd en
geëerd worden, dat het ondanks een
ervaring van eeuwen op het gebied
van bedijking, waterkeering, kanali-
seeiing, sluizenbouw en andere inge
nieurs-wetenschappen, nóg zich niet
volkomen veilig mag rekenen, wanneer
wind en wolken samenspannen en het
op zyn heil aanleggen. Met onweer
staanbaar geweld ais van millioenen
centenaren, met een reusachtige kracht
waartegen geen menschelijke weder
stand voldoende vermag, komt met zijn
ijzingwekkenden drang de oude water
wolf Neerlands dyken beuken en be-
hameren, of hij hier of daar niet een
onnaspeurlijk zwakke plek kan vinden,
waardoor het hem gelukken kan bin
nen 's vijands veste te dringen. En
wee de dorpers, wee het landvolk, wee
de stedelingen, zoo hij slaagt in zijn
boos opzet: rouwen droefheid, armoede
en ellende, dood en vernieling voert
hy mede. Dat weten ons thans de be
volkingen der Noord Hollaudsche pol
ders en van elders te verhalen, gelyk
wy dat alles uit de berichten lazen.
Maar Neerland zou het oude land
der vaderen niet zyn, indien het, be
sprongen door den erfvyand, zich niet
den ouden moed en taaie kracht her
innerde, waarmede het eenmaal, niet
alleen den watervijand, maar ook den
levenden, hetzy Spanjool of Brit of
wie ook, van het lyi en uit zijn erf
wist te houden. Dat erf waarop wy in
tyden van voorspoed wel eens afgeven,
en zijn goeds en lieflijks wel eens voor-
byzien, maar dat, in tyden van nood,
ons dubbel dierbaar blykt se zijn, om
dat het ook dubbel veroverd is. Ver
overd op den tegenstander, die er de
„Maar die Palzer vroeg Charles. „Deed
die niets? Ging u niet naar hem toe?"
„Mijn broeder heelt hein éénmaal be
zocht," antwoordde juffrouw Byron. „De
man ontkende echter, dat hij op eenige
wgze voordeel had getrokken uit zijn ken
nismaking met vader Hij behandelde mijn
broeder ruw en beieedigend, en wilde hem
den volgenden keer zeifs niet ontvangen.
Wij hadden geen andere bewijzen dan va-
der's brieven, en die waren zeer vaag, en
de advokaat, die heel vriendelijk was,
durfde niet hopen dat er iets aan te doen
zou zijn. Hi t bleek dat vader dien man vol
komen vertrouwd had, en geheel in zijn
macht was geweest, en dat de toestand
voor oni üoopeloos was."
„Maar liet uw vader geen testament na
vroeg Charles verbaasd en geërgerd.
„Neen. De dood scheen hem overvallen
te hebben, en ik vrees ook, dat hij weinig
te vermaken had."
„Maar die tweede uitvinding dan
meende Charles. „Zou die geen waarde ge
had hebben?"
„Och, ik denk wel eens, dat onze ram
pen van den laatsten tijd daaruit voort
spruiten," antwoordde juffrouw Byron. „Of
liever, ik ben er zeker van. Zijn tweede
uitvinding was gereed en dat wisten zijn
vijanden. Onder de papieren die de ad
vokaat, van wien ik u sprak, vond, was
een half velletje, waarop, naar hij meende,
een paar aanteekeningen stonden in ver
band met een te maken testament. Iu die
aanteekeningen werd gesproken over mijn
broeder en mij, en ook over de schetsen van
deze uitvinding, die, na.r men meende,
waren weggesloten of verborgen in een
Chippendale schrijftafel in de slaapkamer
van mijn vader. Doch in een meubelstuk,
aan de beschrijving beantwoordend, dat
onder meer na zijn dood verkocht werd,
zijn geen schetsen, van welken aard ook,
vryheid, Neerland's hoogste goed, uiet
wassen en gedijen liet, veroverd
nogmaals op de elementen, die het om-
riugen en gereed staan te verzwelgen,
zoo maar één oogenbiik van onwaak-
zaamhe d zulks toeïaat. Dan sluiten
wij als van ouds de gelederen, als
zwijgzame trouwe soldaten, als stoere
taaie werkers, als de waardige nako
melingen van dat weinig spraakzame,
maar fiere en onbuigzame geslacht,dat
het oude gemeenebest der vaderen tot
een plaats in de eerste rij der volkeren
wist te verheffen. Ook al laten de in
ternationale verhoudingen thans geen
ruimte van beweging meer, als weleer
aan kleine staten was gegund en werd
ook de plaats, die ons land innam in
het polit.eke wereld-bestek een andere,
toch mag en moet, waar het pas geeft,
van die oude volksdeugden getuigd
worden. Tot die deugden behoort de
behoefte om, waar geleden wordt, te
helpen, waar geweend wordt te troos
ten, waar nood heerscht te lenigen.
En ook daarin, het worde dankbaar
erkend, bleef Nederland nimmer achter.
Ook nu niet; het koninklijk voorbeeld
strekt ons allen tot navolging, gelyk
het reeds velen tot aansporing is ge
weest.
Onze Landsvrouwe en de Prins zyn
in de geteisterde streek met woord en
daad voorgegaan te helpen, waar te
helpen valten ziet, bij duizenden, by
honderdduizenden wordt het geld in
gezameld tot leniging van den nood
van geteisterd Nederland. Geen men-
schenlevens helaas zijn voor goed terug
te winnende kinderen door den wa
tersnood wees geworden, zullen weezen
blyven; het ouderhart van smart ver
teerd, door het verlies van een dier-
uaar pand, blijft jammerlijk ongetroost.
Maar geen armoede, geen ellende, geen
nooddruft worde bovendien hun deel.
Daarvoor kan en zal ons volk waken.
En waar zooveel nood te lenigen
valt, daar is ook veel noodig, daar zal
ook elke gave, groot of klein, hartelijk
welkom zyn. Zoo ooit, dan is hier het
woord van den dichter Tollens op zyn
plaats, toen hij ter leniging van den
grooten watersnood, die in het begin
der vorige eeuw Nederland teisterde,
zijn landgenooten toeriep:
Geeft allen wat
„En geeft wat veel, gij rijken
VI. Cc.
gevonden. Dat werd ons verzekerd door de
menschen die de verkooping hielden."
„Werden de meubelen in het publiek
verkocht?" vroeg Charles.
„Ja, en overal verspreid. Enkele dingen
hebben wij kunnen opsporen, maar de
schrijftafel niet."
„Dat is heel vreemd 1" meende Charles.
„Maar dan is het duidelijk, dat die Palzer
weet, wat die schrijftafel vermoedelijk be
vatte, en dat hij nog altijd hoopt, de schet
sen daarin te zullen vinden. Maar hoe zou
het komen, dat hij dit weet, en toch de
schetsen niet heeft kunnen machtig worden
vóór uw komst in Engeland
„Mijn vader heeft, zoolang hij leefde, dat
voor hem geheim gehouden," antwoordde
juffrouw Byron, „evenals hij zijn verdere
verwachtingen voor zichzelf hield. Toen hij
stierf, denk ik Maar hier verschijnt dat
kleine mannetje, die mijnheer Jell, in mijn
verhaal ten tooneele."
XII.
Bij het noemen van dien naam keek Char
les met verhoogde belangstelling op, en juf
frouw Bvron vervolgde
„Ik zeide u reeds, dat wij een brief ont
vingen, waarin ons de dood van vader werd
medegedeeld, en ook, dat vader ons in een
van zijn laatste brieven verteld had, dat
hij een nieuwen vriend gevonden had, die
goed en hulpvaardig voor hem was. Ik ben
overtuigd, dat die onbekende vriend en de
schrijver van den brief één en dezelfde per
soon zijn, en dat die persoon de heer
Jell is."
„Waarom denkt u dat?" vroeg Charles.
„Om verschillende redenen," antwoord
de juffrouw Byron. „Een daarvan is mis
schien een onbewuste ingeving. Anders kan
ik het niet verklaren. Een andere reden is,
dat ik na dien brief nog twee brieven
Buitenland.
In een terugblik op den anderhalf
jarigen oorlog stelt het Weener „Frem-
denblatt" vast, dat de groote, noodlot
tige fout der Ententestaten daarin be
staat, dat zij de kracht van Oosten-
rijk-Hongarije ver onderschat heeft.
Juist omdat de Entente de kraent van
Duitschland nimmer onderschatte,deze
veeleer voor geweldig hield, heeft zij
den ondergang van deze macht ge
zworen. Zij konden echter hopen onzen
bondgenoot slechts dan te overwinnen,
indien het haar gelukt zou zijn hem te
isoleeren, hetzij door Oostenrijk Hon
garije en zijn bondgenooten afvallig te
masen, hetzij door een snelle overwin
ning op de Oosteur.-Hong. monarchie.
En juist wijl alle hoop op het inner
lijke verval, op de militaire zwakheid
en het geringe uithoudingsvermogen
der monarchie niet werd vervuld, mis
lukte het overigens goed uitgewerkte
plan van onzen vijand.
Nu heeft de levenskracht en de taai
heid die de Oostenr.-Hong. monarchie
toonde, de entente een weinig tot na-
lenkeu moeten brengen, hoe een dwaze
geringschatting van de Oestenr.-Hong.
kracht, de Entente in den oorlog heeft
gelokt. Terwijl te Parijs, Londen en
Petersburg aangenomen werd, dat hoe
langer de veldtocht duurt, hoe ernstiger
de toestand der Centrale Mogendheden
worden moest, gebeurde juist het om
gekeerde. De lange duur van den strijd
is voor de centrale mogendheden niet
ougunstig; men had ous snel moeten
overwinnen. In plaats daarvan konden
de Centrale Mogendheden den vijand
nederlagen toebrengen en door een her
haald terugwerpen zoo vermoeien,
dat de doorbraak bij Gorlice mogelijk
werd, die voor langen tijd over het lot
besliste, dat sedert dien met behulp
van onze Oostelijke bondgenooten zijn
loop neemt. Wij kunnen de legers der
geallieerde mogendheden, die aan naar
geografische positie zonder twijfel be
paalde voordeeien hebben te danken
uiet tot in den uitersten hoek vervol
gen, zoodat zij ook thans nog in het
spel kunnen treden, ofschoon zij de
partij reeds lang verloren hebben. Het
ouderscheid ligt echter daarin dat de
arbeid, die de tijd voor ons heeft ver
richt, vruchtbaar is geweest, terwijl de
arbeid, die hij voor hen doet, onvrucht
baar is. De poging om de centrale mo
gendheden uit te hongeren en te ver
slaan, om dan de wereldheerschappij,
welke na de verdeeling van Turkije
compleet zou zijn geworden, te genie
ten, is mislukt Hetgeen thans nog te
gen ons kan worden ondernomen, zijn
lege schaakzetten, die den afloop niet
kunnen veranderen. Het spel was reeds
van te voren mislukt, daar het op on
juiste veronderstellingen word opge
bouwd.
Zaterdag is een trein 120 mijlen van
Seattle (Vereen. St.,) in de bergen door
een lawine getroffen, waardoor twee
spoorwegrijtuigen, in een ravijn van 90
M. diep rolden.
Veertien personen zijn gedood en
velen werden gekwetst.
Het laatste bombardement door twee
Engelsche oorlogsschepen afgegeven
tegen de kust bij Oostende, heeft zeer
ernstige schade aan de Duitsche mili
taire duinwerken veroorzaakt. Ook zijn
er verscheidene dooden onder de mari
niers en militaire werklieden. Gemeld
wordt, dat ook elf burgers doodelijk
getroffen zijn.
Volgens de Petit Parisian heeft de
Tsaar in een onderhoud met een „ge
zaghebbend Fransch vertegenwoordiger"
na zijn terugkeer van het front, zich
als volgt uitgelaten „Vastberadenheid!
Ik bezit die meer dan ooitIk ben er
geheel van doordrongen. Ik zal, als de
omstandigheden mij dwingen desnoods
nog verder terugtrekken, naar de Wolga
of naar Kamsjatka, maar ik zal er mijn
onwrikbare vastberadenheid bij behou
den. Volhouden, altijd maar volhouden
Wanneer er nog maar één volk weer
stand bood aan de barbaren, dan zou
het 't Russische volk zijn."
De Daily Chronicle verneemt van
Korfoe: Men meldt, dat de Servische
regeering, daar zij viudt dathetAchil-
leion te ver af ligt, zich in de stad
Korfoe zal vestigen. Op het Achilleion
zal nu vermoedelijk koning Peter of
kroonprins Alexander zijn intrek ne
men. De Serviërs zijn zeer erkentelijk
voor de hulp en de zorg, die de Fran-
schen hun dagelijks bewijzen. Groote
afdeelingen Serviërs worden aan het
quarantainestation te Korfoe ontscheept.
Duizenden zijn reeds door de Fransche
geneeskundige missie onderzocht. De
vluchtelingen lijden meerendeels aan
uitputting Twintig hunner zijn tenge
volge van de ontberingen in het hos
pitaal bezweken. De Franschen rusten
de Serviërs, zoodra zij van hun ver
moeienissen hersteld zijn, opnieuw uit.
ontvangen heb, zonderling, geheimzinnig
en vaag, die erop schenen te wijzen, dat
iemand met onze geschiedenis bokend was,
over ons waakte, ons trachtte te helpen, en
tegelijk ons waarschuwde, om toch voorzich
tig te zijn, daar de vijanden van onzer, vader
nu de onzen waren geworden, en dat gevaren
ons omringden, waartegen wij ons zorgvul
dig moesten wapenen. Een dier brieven ont
vingen wij na den twist van mijn broeder
met dien Palzer, den anderen juist voordat
u mij in den mist te hulp kwam."
„Vreemd 1" zeide Charles nadenkend
„en zeide de schrijver niet, wie hij was?"
Juffrouw Byron schudde het hoofd.
„Neen," antwoordde zij. „Maar dikwijls
heb ik het gevoel, dat ik op de een of andere
manier beschermd wordt door een geheim-
ziunigen, onbekenden vriend er zijn soms
zulke vreemde dingen gebeurd, juist alsof
iemand ons in het oog hield, en soms, o, heel
dikwij s, heb ik het kleine mannetje ont
moet, dat u beschreven heeft. En dan keek
hij mij aan op die eigenaardige, scherpe,
vriendelijke manier van hem, met die zwar
te oogen vol uitdrukking, die schijnen te
zeggen, „ik ben een vriend, en ik waak over
u". Maar ik begrijp niet, dat hij ons niet
zegt, wie hij is, en wat hij weet."
„Misschien is hij bang voor dien Palzer
en zijn vrienden," zeide Charles peinzend.
„Als Palzer uw vader schatten heeft ontsto
len, en hoopt, nog meer te zullen krijgen,
is hij een gevaarlijk man, en machtig is hij
blijkbaar ook. U en uw broeder staat hem
in den weg, en hij schijnt zijn best reeds ge
daan te hebben, om u terzijde te schuiven.
Voor Jell zou het gevaar allicht even groot
zijn."
Het jonge meisje zuchtte.
in zijn werk, eer dit in ons leven kwam.
Doch nu is hij geheel veranderd. Vóór dien
vreeselijken avond dacht of droomde hij
van niets dan van vele wonderbare uitvin
dingen, die die mannen ons ontroofd hebben,
en op welke manier het onrecht, ons aan
gedaan, weer te herstellen zou zijn. Dat heeft
hem in den valstrik gelokt, waarbij hij bijna
het leven had verloren. Eu wat kunnen
wij alleen beginnen tegen zulke rijke, mach
tige menschen, die zelfs de wet op hun hand
schijnen te hebben?"
„U is niet alleen," zeide Charles haastig.
„U heeft beiden vrienden. En hoe die men
schen ook tegenover uw vader mogen gehan
deld hebben, wat zij nu gedaan hebben is
zeker in strijd met de wet, al is dit niet te
bewijzen. Evenals uw broeder, zou ik tegen
hen willen strijden, hoe rijk zij ook mogen
zijn. Maar die strijd zou niet gemakkelijk
zijn. De eerste uitvinding van uw vader was
blijkbaar van groote waarde, dat zij zooveel
durven wagen. Indien de tweede, waarvan
hij sprak, werkelijk hooger staat, of in zeke
ren zin de eerste waardeloos maakt, begrijp
ik best, dat zij u en uw broeder zoo gaarne
uit den weg willen ruimen, om ze in bezit
te kunnen nemenen naar hetgeen ik van
mijnheer Palzer gezien heb, zullen zij zich
niet licht door iets daarvan laten afhouden.
Ik wou
Hij zweeg. Hij dacht aan zijn vader in
Amerika en aan de Trust. VVat zou het
hoofd van die groote maatschappij genieten
van zulk een strijd, en wat zouden zijn mil
li oenen in zulk een geval goed te pas
komen
Hij keek het jonge meisje tegenover hem
aan zij was bleek en droevig, maar mooier
dan ooit. En hij zuchtte even, iets wat hij
niet dikwijls deed.
„Och, als ik mijn broeder maar kon over
halen, als hij» hersteld is, om alle hoop op
dat geld op te geven," zeide zij. „Geld is
toch niet alles, en hij stelde zooveel belang
Wordt vervolgd).