voor Hel Land van lleusiien en lllena. de Langstraat en de Boinmelenvaard.
OpfleipÉiti?
Dt verdwenen Metsen.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden,
Vo. 3546
Zaterdag 26 Februari
1916.
Watersnood 13
FEUILLETON.
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZAxJCRDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers cent.
Advertentiën van 16 regels aO ct. Elke regel
meer 7l/j ct. Groote letters naar plaatsruimte,
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag"-
middag 12 uur ingewacht.
't Was N> êrland toch niet vil
Maar huilend is zij loS
En door de orkanen c®
Heeft zij 't vernielingswerk
Der eeuwen trots, de f§!
Ze moesten voor den
Dien reuzenstrijd won de Oc
Al deinsde Neerland hier in
Gedachtig aan de kra
Met 't eigen heldenvu
Met heldenkracht ter dood g
Het vruchtbaar land
En voor haar aanval
Dat was het doel der noeste
Zoo gingen de eeuwen door
Al woist'lend, winnei
Bleef Nederland de k
Want 't tiddenvolk boog zie
Volharde'! in den stri
Dat was de taak haar
III.
De plicht van het individu is de
amenleving, met alles, wat er bij be-
loort, in st rnd te houden.
Tenzij men de meening is toegedaan
'an sommige schrijvers, die de vraag
dellen of het niet gewenscht zou zijn
lat alles maar weer werd zooals vroe
ger, „toen deze aarde woest en ledig
.vas en duisternis heerschte op den
ifgrond."
Maar geen verstandig mensch zal
latuurlijk rekening houden met derge-
ïjke redeneering, al dan niet in ernst
/ooropgezet en volgehouden.
Wy, kinderen der Schepping, die er
J - 1 wy allen in
ond wandelen,
dingen te nemen
worden aangeboden.
Deez' aard is nu eenmaal zooals ze is
De dappersten de hoogste eet I 0 men moet wat nemen en wat geven;
Hoe rilde 't arme hart in doodsgevaar bekneld
In feller strijd dan ooit te voren,
Daar helsche machten saruenzworen,
Ons wilden breken door geweld
Dien nacht wie zou dien ooit vergeten
Toen have en goed werd weggesmeten
En huis en hoeve neergeveld
Maar even woedend opgestoken als d' orkaan,
Kwam ook de hulp der redding dagen,
Die 't lieve leven wilde wagen,
En 't woeden van de zee weêrstaan.
Daar kwam men hulp en troost bereiden
Om, met Haar liefde 't volk te wijden,
Daar kwam ook Wilhelraina aan
Toen kwam daar ook het licht, als vriend'lijk morgenrood,
Al droeg de lucht nog donk're wolken,
Al schuimde 't water in de kolken,
Waar iedere hand ook bijstand bood,
Hier ging geen offerbee verloren
Uit kleine korrels wast het koren,
Dat maakt Oranje en Neêrland groot
Maar niet als Koningin! Als Moeder kwam zij aan;
Door zooveel onheil diep bewogen,
Welde er een traan van mededongen.
En dat heeft heel het v.Jk verstaan!
Gaan we allen meê haar duel te schragen
Zij wil het lot van alten dragon,
Zij is de rots van 't volksbestaan
L. J. ËIJDMAN.
22)
wat natuurlyk volstrekt niet insluit dat
veel zaken, die door onze samenwer
king kunnen worden verbeterd en
veranderd, maar ook altyd op haar
beloop moeten worden gelaten. De
uitdrukking, waarmee Jan Salie zoo
vaak schermt, dat men maar Gods
water over Gods akker moet laten
loopen, heeft al heel wat op haar ge
weten.
Maar keeren wij tot ons onderwerp
terug en beschouwen we de merkwaar
dige uiting van de ongenoemde schryf-
ster in „De Kroniek" van 5 December
11. nog eens wat nader.
Zy zegt: „In plaats van zich aan
de opvoeding van haar eigen kind te
wydeu, wijdt zij (de onderwijzeres)
zich aan de opvoeding van een menigte
kindei en van anderen. Waarmee zou
de maatschappij het meest gebaat zijn
We zouden tot de ongenoemde
schrijfster willen zeggen„Best, gaat
u door met het opvoeden van eeD
nenigte kinderen van anderen, als u
meent dat daarmee de maatschappij
het meest gebaat is. Niemand verbiedt
u dat, zoolang het huwelijk nog niet
door dwangmaatregelen is voorgeschre
ven. Maar als u trouwt, en de wet
gever, die de belangen van de geheele
maatschappij moet behartigen, acht hei
gewenscht dat u uw plaats in h^t ge
zin moet innemen, dan behoeft hij zich
heusch met dro^redeneeriugen niet op
te houten. Want uw plaats in de
school zal weer worden ingenomen door
anderen Zij zullen uw taak overnemen
en haar verriclren naar haar beste
krachten, misschien minder goed of
heter, daar is weinig van te zeggen.
En met uw verdere redeneering heeftde
wetgever evenmin iets uit te staan,
een redeneering trouwens, die iu de
hoogste mate bedenkelijk is, daar gij
zegt: „Als nu eenmaal aan een betrek
king of andere positie kinderen in
den weg sta m(de cursiveering is van
ons) is het toch maar beter, ook voor
de kinderen, dat zij maar nipt komen.
Nu kan men wel vragen: Waar is de
greni? En dan is hel antwoord, dat
ieder voor zich zelf zal moeten uitma
ken of hy kindereu kan hebben, met
het oog op zijn jinancieelen toestand.
(De cursiveering is weder van ons).
Ziezoo, dat staat er, maar men kan
z;)n oogen en ooren haast niet geloo-
ven.
Maar wy wenden ons weder tot u
ongenoemde scbryfster in de „Kromek"
(van 25 December 1.1.), weekblad voor
Nederland, en dat tot motto beeft'
„In alles waar, van alles het beste."
Zóóver is het dus in uw oog in onze
samenleving door de besten onder
ons meer en meer om haar materia-
lischtiscbe opvattingen gevloekt en ge
oordeeld gekomen, dat kinderen in
den weg (kunnen) staon, evenals het
onkruid in onzen bloemhof! Welzeker,
zorg dat zij niet komenGa zelfs uog
een stapje verder, als zy onverhoeds
toch mochten verschijnen. Was het
niet Yader Cats, die leeraarde: „Snijd
af wat u hindert?"
Maar ongenoemde schrijfster, zou het
dan by ryper nadenken geen overwe
ging verdienen te beginnen met u zelve
en met hen, die denken als u? Of,
anders gezegd, zoudt u nog maar met
eerst wat aan uwe zelf-opvoeding wer
ken, eer ge u bemoeit met de opvoe
ding van anderen? En dit wel in uw
eigen belang en in dat van de mensch-
heid, die ge beweert te dienen.
Uuitenlanrf.
Mioesjkowitsj, de voorzitter van den
MonteDegrynschen ministerraad, deelt
het volgende mede
Ondanks de formeele verklaringen,
welke onlangs aan de pers verstrekt
zy i, door het hoofd van de Monte-
n<*grynsehe regeer ing, die met de
koninklijke familie naar Frankrijk is
uitgeweken, blijft de Oosten rij ksche
en Duitsche diplomatie niet stil zitten
in haar pogingen, om de publieke
opinie nog in twijfel te doen verkeeren.
De gezant van Oostenrijk-Hongarije
te Madrid heeft een nota in het licht
gegeven, volg-ns welke enkele Mon-
tenegrjjnsche kabinetsleden, die in het
land zijn gebleven, koning Nikita een
verzoekschrift hebben voor relegd, om
hen ie machtigen tot liet sluiten van
uen vrede. Geen geallieerde of neu
trale regeering zal gelukkig in een
zoo onhandig gezette val loopen. Zoo
koning Nikita en het ho fd van zyn
r-geering al gedwongen zijn geweest
om, ten einde aan den vyand te ont
komen, Montenegro te verlaten, na
strenge orders te hebben gegeven, om
onder geen voorwendsel onderhande
lingen aan te knoopen, is dit zeker
niet gebeurd, om thans beweringen te
ouderschry ven van personen, die onder
druk van den overweldiger handelen,
dat de kleine en de wettige regeering
van Montenegro zich in een soortge
lijken toestand bevinden als de vorsten
en regeeringen van België en Servië.
Montenegro is door de eenige bewind
voerders die zich in Fraukrijk bevinden,
onder bescherming gesteld van hun
machtige bondgenooten, die er verzekerd
vau zyn, dat zy geen afzonderlijke
onderhandelingen zullen aanknoopen.
Een echt Oostersche stad, schrijft
het „Berliner T geblatt", een vesting,
die het stempel draagt van een oer
oude geschiedeniseen gemeente, die
in den loop der eeuwen veel heeft
doorgemaakt, dat is Erzeroem. De stad
ligt op een hoog plateau, 2000 meter
ooven den zeespiegel. Het klimaat is
er buitengewoon ruw. De koude in
den winter duurt er heel lang is streng
en hard. De zomer daarentegen is
buitengewoon wirm, zoodat het er in
de maanden Juni, Juli en Augustus
by na niet uit te houden is. De bevol
king moet bij den bouw van haar
huizen natuurlijk rekening houden met
deze verschillen. De meeste huizen in
Erzeroem zijn van steen en hebben
zeer dikke muren. Het arme deel van
de bevolking echter, dat in Oostersche
Wordt vm}olg<D.
V ccuiuam iuuaio i»,
In de nabijheid van Dean Street keek hij
oplettend om zich heen, vooral In de don
kere boeken. Hij kon den blik maar niet
vergeten, dien Palzer hem had toegewor
pen, evenmin als de openlijke bedreiging,
die hij geuit had. Er s*ond een fortuin op
het spel, en Palzer had reeds getoond, hoe
ver hij wilde gaan om dit te winnen. Char
les begreep, dat net heel verkeerd zou zijn,
als hij nu bijvoorbeeld eens een slag op het
hoofd kreeg.
Hij zag echter geen teekenen van kwaad
willigheid onder de vrij twijfelachtige vreem
delingen die hij onderweg voorbij kwam,
en voor ditmaal althans, bereikte hij zonder
ongelukken de haven.
Doch Paizer had zijn slag geslagen, ter
wijl anderen sliepen; dat zou Charles spoe
dig ondervinden.
Hij ontwaakte 's morgens zoo vroolijk,
dat juffrouw Bloom eens kwam kijken of
haar geheimzinnige huurder eindelijk rijk
was geworden.
„Lieve hemel, wat is u vandaag vroo
lijk," riep zij. toen Charles haar zingend e
lachend voorbij liep. „Wat is er aan de
hand Het is, dunkt mij, heelemaal geen
morgen om zoo opgeruimd te zijn."
„Niet?" vroeg Charles. „Ik heb in geen
tijden zulk een morgen bijgewoond. Van
daag zult u eens zien, wat er gebeurt,juf
frouw Bloom. Er zit wat in de lucht, dat
voel ik."
„Ja, vochtige mist," zeide de huisjuf
frouw, en ging weer naar haar winkel.
Glimlachend begaf Charles zich na r zijn
garage.
„Die goede juffrouw Bloom!" dacht hij,
om verder niet anders te denkei dan aan
„haar". In gelukkige droomen verdiept,
stapte hij de garage binnen om zijn nette
blauwe taxi te halen voor zijn dagelij k-
schen arbeid.
Uit voorzorg keek hij de banden na, toen,
zijn kameraad van den vorigen dag naar
hem toe kwam.
„Je schele vriend is hier gisteravond laat
weer geweest," zeide hij, Charles nieuws
gierig aankijkend.
„Zoo?" zeide Charles. „Wat moest hij
nu weer?"
„Ja, dat weet ik niet," zeide zijn kame
raad. „Niet veel goeds, zou ik denken.
Maar hij vroeg mij niets, anders had ik hem
wel geholpen."
„Ik wou dat je het gedaan hadt, of hem
hier had gehouden totdat ik kwam," zeide
Charles.
„Nu, je moet zelf maar uit je oogen kij
ken," zeide zijn vriend. „Hij heeft gister
avond meer dan een uur staan praten met
Sam den Dief, en vanmorgen hoorde ik,
dat Sam, toen hij in de garage kwam, goud
stukken had laten kijken. En dat is niets
voor Sam, al zoover in de week."
„Dank je wel, Bill, ik zal mijn oogen
goed open houden," zeide Charles dank
baar „Maar ik beu niet bang voor hem of
voor Sam den Dief, hoor
,,Nie als je maar weet, waar zij zijn, of
wat voor plannen zij hebben," antwoordde
de koetsier. „Maar met zulke kerels weet
je dat nooit. Dat is het juist
Met een bedenkelijk gezicht zette Charles
zijn taxi aan. Het was zeker verdacht, dat
die kerel er weer was geweest, zoo kort na
Palzer's bedreiging, en dan Sam de Dief,
die een heel slechten naam had, na een ge
sprek van een uur met hem met goudstuk
ken rammelde. Maar komaan 1 hij wasj ng
en sterk, en kon best op zichzelf passen,
dacht hij. En dan was in geval van nood
de politie er toch ouk nog. Al te brutaal
kon Palzer niet optreden. Hij had zich reeds
een paar maal leelijk in de kaart laten
kijken.
En met het besluit, zich dien morgen
door niets te lab n bederven, greep Charles
met een luchtig hart het stuur, en scha
kelde de tweede versnelling in om de steile
helling naar den straatweg op te rijden.
De garage stond ouder aan een steil,
donker straatje naast de hoofdstraat. Om
naar boven te komen moest men heel lang
zaam of heel hard rijden, en Charles en
zijn kameraden deden altijd het laatste.
Zoo ging het ook nu, hij rende tegen de
hoogte op. Dit was niet zoo moeilijk, maar
de helling was zeer slecht bestraat en de
bestuurder liep gevaar, door het schokken
van zijn plaats te vliegen, zoodat hij ge
noodzaakt was, zich met alle macht aan
zijn stuur vast te klemmen, wilde hij blijven
zitten.
Dit was Charles ongeluk, want toen hij
halfweg de helling op was, en hij, voorover
gebogen, het stuur met alle kracht vast
hield, brak dit af en sloeg hij achterover.
Eer hij zich kon herstellen, of zelfs naar
de remmen grijpen, maakte de taxi een
draai, slipte, stiet met geweldige kracht
tegen een uitstek van een zijmuur, en
sloeg om, met Charles eronder.
„Sam de Dief!" was zijn laatste gedachte
eer hij zijn bewustzijn verloor.
XIX.
Toen Charles Freek ontwaakte, keek hij
met verbazing rond in de lange, kale zaal
met de rijen witte bedden, de rustige vrouw
wen met witte mutsjes en witte schorten,
de kamerschutten en de gewreven vloeren.
Toen hij zich half oprichtte van zijn
eigen witte bed, stak een vrouw die naast
hem zat, de hand uit.
Charles staarde haar aan.
„Ik moet opstaan," zeide hij.
De verpleegster lachte vriendelijk.
„Dat zal. vrees ik, nog niet gaan," zeide
zij. „Misschien over een paar dagen."
„Een paar dagen? Lieve hemel!" zeide
Charles. „U bedoelt zeker een paar uur,
nietwaar
De verpleegster schudde het hoofd.
„Ik vrees van niet," zeide zij. „U is nog
niet zoo goed als u zich vanmorgen voelt,
ofschoon ik zeggen moet, dat uw tempera
tuur beter is dan de laatste dagen."
„Hoelang?" riep Charles,
„De laatste twee dagen," antwoordde de
verpleegster, „maar nu moet u stil blijven
liggen, of ik moet de hoofdverpleegster
roepen om u tot rede te brengen."
Neen, doe dat maar niet," zeide Char
les haastig met een blik op een strenge
gestalte in de verte. Hij ging weer liggen
met een pijnlijk gevoel in het hoofd. „Ik
ik heb u liever bij mij. Maar vertel mij
eens
„U moogt niet meer praten," zeide de
verpleegster, kalm maar stellig.
„Eén oogenblikje nog," smeekte Charles.
„Hoe lang ben ik hier geweest?"
„Het is vandaag de vierde dag," zeide
de zuster met een blik op de kaart. „Nu
moet u stil zijn."
„Ik begrijp er niets van," dacht Charles,
de oogen sluitend. „Goede hemel, wat een
ongeluk! Vier dagen! Wat zal „zij" wei
van mij denken?"
„Zij" zon hem erg ziek gevonden hebben,
als zij hem had kunnen zien, nog zwak na
drie dagen van bewusteloosheid. Feitelijk
was hij er echter niet zoo erg aan toe als
het wel leek.
Bij het ongeluk met de taxi, waarin naar
zijn meening Palzer beslist de hand had
gehad, had C iarles een leelijke wond opge
daan, door een houtsplinter, die vlak achter
zijn oor in het hoofd was gedrongen, en
door de drukking op de hersenen bewuste
loosheid had teweeggebracht.
Eerst hedenmorgen had de dokter van
het ziekenhuis, waarheen Charles na zijn val
gebracht was, den splinter ontdekt. Tot
dus erre was de toestand var. den jongen
ma hem een raadsel geweest, want het
kleine wondje, door den splinter veroorzaakt,
was onder het haar verborgen. Toen het
voorwerpje eenmaal gevonden was, kon het
gemakkelijk weggenomen worden, en nu
was Charles reeds mooi op weg tot her
stel.
Maar daarom kon hij zich nog nietaan-
kleeden en uitgaan, zooals hij weldra be
greep. Toen de dokter bij hem kwam ver
nam hij, dat het op zijn minst nog wel
twee dagen zou duren, eer hij het ziekenhuis
kon verlaten
Gelukkig was de zuster, die Charles ver
pleegde, zoo vriendelijk hem te helpen, om
aan juffrouw Byron in Edward Street een
kort briefje te zenden, waarin hij haar me
dedeelde, dat hem eeo ongeval was over
komen, dat hem belet had, haar op te
zoeken, en waarin hij haar herinnerde aan
haar belofte van vriendschap, die hij niet
vergeten had, en nooit zou vergeten. Tevens
kon hij iemand naar Dean Street sturen,
om te vragen of er ook een schrijven van
Jell voor hem was gekomen.
Eerst den volgenden dag mocht hij het
briefje lezen, dat de bode voor hem had
meegebracht. Het was van Jell, doch be
vatte weinig nieuws.