Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No3600. Woensdag 6 September 1916.
lillLIITOV
1 M I.
LAND VAN ALTENA
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 0.90,
franco per post zonder prijsverhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 46 regels 50 cent. Elke regel
meer 7i/8 cent. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmiddag
4 uur ingewacht.
Tusschen de meer of minder orde
lijke volken van Europa, die allen
een vaderland hebben en daar trotsch
op zijn, zwerft nog steeds door, een
volksstam rond, die geen thuis heeft
en er ook volstrekt geen wil hebben,
die naar beschaving -en godsdienst
geenszins begeerig is en volmaakt
tevreden en gelukkig, wanneer men
hem maar ongehinderd van Staat tot
Staat en van oord tot oord laat trek
ken, ten einde door een weinig arbeid
en veel speculatie op 't medelijden,
't bijgeloof en de angst der menigte,
den kost te verdienen.
We bedoelen de Zigeuners Hun
Europeesche geschiedenis dateert
reeds van 'tjaar 1417; ze vertoon
den zich toen in Moldavië en wisten
op listige wijze het medelijden des
volks in te roepen. Volgens hun
zeggen waren ze pelgrims, aan wie
een zevenjarige boete was opgelegd,
omdat hunne voorvaderen geweigerd
hadden aan Maria en 't kindeken Jezus,
op de vlucht naar Egypte, brood en
water te geven. Daarvoor was hun
opgelegd zeven jaren lang op den
harden grond te slapen. Dit sprookje
bezorgde hun overvloed van gaven,
overal waar zij trokken Hun ver
schijning baarde groot opzien. Hun
flinke, forsche houding, bevallige ma
nieren en gebaren, glanzend zwart
haar, zware zwarten baard, vurige
oogen en oliekleurige huidkleur deed
hen terstond kennen als Oosterlingen.
Ze trokken rond en bezaten niets,
waarop de Europeesche volken zich
beroemen. Ze hadden geen tehuis
geen zeden en godsdienst, geen recht
spraak, geen wetenschap of kunst,
zelfs geen dichtkunst, die vooral bij
wilde volken in hooge eer staat geen
geschiedenis en ook geen toekomst,
't Waren zwervelingen, ze wisten niet
vanwaar en waarheen Over een
groot water waren ze getogen, gelijk
ze voorgaven en kenden niet anders
dan ketels lappen, paarden beslaan,
muziek, dans en waarzeggerij, Een
jaar later vertoonden ze zich in Zwit-
door A. DE VISSER.
20)
HOOFDSTUK VII.
Drukke t ij d e n.
Eindelijk was de vacantie voorbij, En
dien laatsten dag.
«Ik wou,® zei Klaar; «nu het al weer
de laatste dag is, dat er geen vacantie ge
weest was, dan waren we ook niet ver
wend.®
«Klaar, Klaar,® zei Mevrouw Beels, «wat
ben je nu ondankbaar, dan hadt je immers
dat genoegen ook niet gehad.®
»Ja,« zei Klaar zuchtende, «Mevrouw
heeft nog gelijk.®
En de morgen kwam. Gerrit kwam weer
met zijn paardjes voor, en toen Mimi eens
uitgekeken en nog eens uit het portier
gewuifd had, ging het weer den bekenden
weg naar de kostschool op.
Hoe geheel anders was het nu, als toen
ze de laatste maal dien weg bereed. Maar
ze stond daar niet zoo heel lang bij stil.
Ze had prettige daagjes gehad en in de
herinnering daarvan leefde ze nu. Buiten
dien wachtte haar een drukke leertijd,
waarin ze zeker genoeg afleiding zou kun-
serland, ten getale van duizend, onder
aanvoering van hertogen en ridders.
Ze verklaarden uit Egypte verdreven
te zijn. Tegelijk overstroomden ze
Italië bij duizenden en kregen ook
Polen en Rusland een bezoek dezer
vreemde horden. Ze trokken rond,
wonderlijk uitgedost als tóoneelspelers
en voerden groote honden met zich,
toen tertijde het kenmerk, van edele
geboorte. Jagen deden ze echter niet,
althans niet met behulp dezer dieren.
Wanneer ze jaagden, deden ze dit
zonder ophef en in groote stilte, want
ze waren, zonder uitzondering, ge
raffineerde dieven.
In 1427 deed een troep van hon
derd mannen en vrouwen hun intocht
te Parijs en ontving geheel West-
Europa een bezoek der vreemdelin
gen, die slechts door de zee in hun
trek naar reizen werden bedwongen.
Iets dergelijks had Europa nog niet
gezien. Wel hadden meermalen
vreemde volken een-inval in dit wereld
deel gedaan, maar dan was 't met
oorlogzuchtige bedoelingen, waaraan
alleen 't zwaard paal en perk stelde.
De Zigeuners trokken in hun phan-
tastische kleeren in alle stilte rond,
geheel onverschillig voor landbezit.
Oorlogen en twisten hadden boven
dien in Europa zoodanig de overhand,
dat men geen tijd had op deze vrede
lievende troepen te letten, en toen
men er de aandacht aan wijdde, was
het te laat. Met verbazende snelheid
hadden ze zich als onkruid over den
akker verspreid, ze werden een ware
landplaag en werden vogelvrij ver
klaard. Men hield drijfjachten en
vermoordde zebij honderden. Tot
1750 was 't. wet in Oostenrijk en Prui
sen, alle mannen op te hangen en
aan de vrouwen een oor af te snijden.
Doch uitgeroeid werden ze niet, daar
toe was hun kennis van 't land te
omvangrijk. Zoo hebben ze zich tot
den huidigen dag staande gehouden,
trots alle vervolgingen, en maken nog
te zamen één volk uit.
Alle vragen omtrent hun afkomst
zijn onbeantwoord gebleven. Ze weten
zelfs niets van hun verleden. In den
jongsten tijd echter heeft men, om
tot een oplossing te komen, den eeni-
gen goeden weg ingeslagen, ofschoon
die uiterst moeilijk te begaan is, men
nen vinden.
En zoo vinden we na eenige dagen onze
oude kennissen Lize en Mimi'weder op de
kostschool terug, en wel op een namiddag
van een dier schoone dagen, die September
somtijds zoo rijkelijk geven kan, beiden
wandelend in den tuin.
Ze hebben 't druk met het verhalen van
alles, dat in den tijd, waarin ze elkaar niet
hebben gezien, is voorgevallen. Daarbij
komen het buitenpartijtje en die prettige
adelborst, zoowel als die twee onuitstaan
bare nuffen, zooals Lize zich uitdrukt, op
het taptijtWilllemien en Marie wor
den nog eens besproken. Maar dit toch,
het dient gezegd te wordeu, zeer in 't voor
bijgaande. Dokter Beels en Mevrouw en
Klaar zijn natuurlijk de hoofdpersonen van
't gesprek. En ge weet wel, wanneer men
zoo pas weer van huis is gekomen, hoe
goed het doet, zich nog eens weer op
te frisschen met de herinneringen uit het
verleden, dat nog zoo nabij is.
Een jaar of drie laten we nu voorbij
gaan, en we verplaatsen ons na dien tijd
weer bij Lize en Mimi. Vacanties zijn er
gekomen en gegaan, prettige uren vervlogen,
maar zeker, er zijn ook wel eens oogen-
blikken geweest, waarin het schreien nader
stond dan het lachen.
Veel bijzonders is er echter niet voorge
vallen zijn er al oude kennissen van school
gegaan, nieuwe kennismakingen zijn er aan
geknoopt. Ook in Vechtdam was alles bij
het oude gebleven, alleen Gerrit, schreef
heeft n.l. de taal der Zigeuners be
studeerd en deze met andere Ooster-
sche talen vergeleken, waardoor men
nu tamelijk wel op de hoogte is van
't verleden dezer zwervelingen.
De Zigeuners noemen zichzelven
M a n u s c h (een Indisch woord dat
mensch beteekent en waarvan duide
lijk ons man en mensch afstamt) of
D s c h e h 1 (menschenkinderen) of
Romans, dat ook mensch beteekent.
Een andere naam is nog S i n t e,
welke, evenals vele andere woorden,
tot het vermoeden voert dat de Zi
geuners .uit de streken der Sind (bij-
stroom van den Indus) afkomstig zijn.
Zigeuner is afgeleid van 't Indi
sche woord Zincalo of zwarte. Hun
oorspronkelijk vaderland was dus
Hindostan.
Door de Europeanen hebben ze
verschillende namen gekregen. De
Franschen noemen hun Bohemers,
de Engelschen. Spanjaarden en Grie
ken geven hun den naam van
Egyptenaars de Hongaren volk
van Pharao, de Zweden waar
zeggers, de Schotten ketellap
pers, de Denen Kjeltring (ge
spuis). Wij geven hen ook wel den
naam Heiden en onderscheiden
dan Heiden en Heidenen, een ver
schil, dat geheel willekeurig is en
vroeger ook niet bestond
De Zigeuners bedienen zich onder
ons van de z g. dieventaal, doch hun
ware taal is nauw verwant met de
heilige taal der Indiërs, het Sanskriet.
Intusschen bezitten ze geen lectuur,
slechts een overzetting van het Nieuwe
Testament, door een Engelschen zen
deling Borron bewerkt. Hij roept
over de schoonheid der Zigeunertaal,
die echter door de verschillende stam
men zoo uiteenloopend gesproken
wordt, dat de eene Zigeuner dikwijls
den anderen niet verstaat.
Hun telwoorden van 1 tot 10 hee-
tenjek, dui, trien, shuhr,
pansch, schob, eft a, ochdo,
ennia, desch. „Onze Vader, die
in de hemelen zijt", luidt bij hen
aldusMaro dad, kon tuhal
andro bolleposti. Voor tal van
zaken echter uit onzen tijd hebben
ze geen woorden. Ze kennen bijv.
geen termen voor woningbezitten
hebbenplichtenwetten enz. Dat gemis
Mevrouw Beels, werd rheumatisch, knorrig
en lastig; nu, dat waren de gebreken van
den ouden dag
Om twee bekenden, 'k zou bijna zeggen
nog veel grooter vriendinnen van ons dan
vroeger, vinden we ijverig studeerende terug.
Mimi, die altijd met zooveel ijver zatte
leeren, had den lust bij Lize opgewekt, om
ook voor haar examen te werken en beiden
konden ze uren repeteeren en studeeren,
dat het een lust was. Ze werden op school
onder de meisjes de onafscheidelijken ge-
genoemd, maar door de secondantes menig
maal als een flink voorbeeld ter navolging
geprezen. Ze waren in het stadje, waar de
kostschool was, goede bekenden geworden
en bijna geen Zondag, die er kwam, of ze
werden hier of daar gevraagder was geen
concert, waartoe ze beiden niet werden uitge-
noodigd, want ze speelden beiden zeer goed
piano en daarbij had Mimi een allerliefste
altstem. Maar niet alleen bij de gegoede
ingezetenen waren ze bekend, men kon
wel zeggen, dat arm en rijk ze kenden.
Wanneer zij met haar beiden de stille
straten doorwandelden en op den hoek van
de markt langs het tafeltje van de oude
Griet kwamen, die jaar in jaar uit daar
zat met vruchten, en als die er niet meer
waren, met oliebollen dan werd er geregeld
van die oude, beverige lippen een vriende
lijk«Dag Juffers I® gehoord, vergezegeld
van een lachend knikje.
En door die beide meisjes werd die groet
altyd op dezelfde wijze beantwoord.
doet ze geheel kennen als menschen
zonder vaderland.
Men wil, dat Europa een half mil-
lioen zwervers telt. Aan vaste woon
plaatsen heeft men hun nimmer
kunnen gewennen. Keizerin Maria
Theresia heeft het in 1768 beproefd
en bevolen dat ze vaste woonplaatsen
zouden kiezen en een ambacht ter
hand nemen, 't Was echter te ver
geefs. Zelts zij, die de proef namen,
konden er nooit toe komen hun kin
deren ter school te zenden. Ook in
andere landen zijn alle pogingen in
dezen zin totaal mislukt. Vereenigin-
gen tot beschaving der Zigeuners zijn
in 't leven getreden en weer te niet
gegaan, zonder iets uitgewerkt te
hebben. Men heeft koloniën voor hep
gesticht, doch ze ontvluchten zoo spoe
dig mogelijk.
Alzoo is dat volk gedoemd te zwer
ven, 'tis zijn lust en leven,dan hier,
dan daar de tenten op te slaan en
bedelende, roovende en zeer weinig
arbeidende den kost op te loopen.
Hun voorkomen is ruw en arm, doch
ze begeeren niet beter. Ze willen
niet gebonden zijn, aan geen land,
geen plaats, geen bedrijf. Waarzeg
gen en speculeeren op 't bijgeloof der
christenen is hun liefste werk. Voor
muziek hebben ze een buitengewonen
aanleg. Hun instrumenten zijn de
tamboerijn, de fluit, de groote trom,
de doedelzak en vooral de viool. Op
de laatste wereldtentoonstelling te
Parijs gaf een Zigeuner kapel dage
lijks concerten en men roemde daar
zeer hun spel en voordracht
De Zigeuners vormen met dat al
een eigenaardig soort volk. Wat er
van hen worden moet is gemakkelijk
te raden. In weerwil hunner vrucht
baarheid zijn ze veroordeeld onder
te gaan, indien ze niet spoedig een
andere leefwijze volgen.
Als antwoord op de vraag naar
hun afkomst en 't doel van hun zwer
ven en trekken geven ze deze over
levering.
In Egypte regeerde eéns een mach
tig vorst, Pharao geheeten, die met
een groot leger vele landen veroverde.
Toen hij de geheele wereld ten onder
gebracht had, werd hij verdrietig,
omdat hij slechts in oorlogvoeren
behagen had. Toen nam hij 't besluit
En als er dan soms de een of andere
koopster aan haar tafeltje stond, dan was
het altijd
«Beter Juffers zijn der niet, mens; ze
zijn niks grutsig.« «Dikwijls heb ik ze zoo
's winters als er niks te verdienen valt, ook
wel eens bij my in huis, en als Sinterklaas
me een warmen doek of polsmoffen brengt,
dan weet ik wel, wie Sinterklaas is.®
Ja, Griet kenden ze wel. Zoo menig
maal hadden ze haar levensgeschiedenis
aangehoord. Hoe dat ze der man in den
oorlog had verloren en hoe ze een jongen
had gehad, «een jongen, juffers, en die
is op een keer as matroos naar zee gegaan
en kijk, zen portret heb ik nog
en van het schip is nooit meer iets ver
nomen. En ik, ouwe ziel, sukkel nou op
mijn ouden dag het leven door met
een man en een jongen, die, hoop ik, me
zijn voorgegaan naar onzen Lieven Heer.®
Ja, die geschiedenis kenden ze goed.
Hoe vaak hadden ze die niet gehoord, wan
neer ze 't kleine huisje eens binnenstapten,
om die oude tobster voor haar dagelijksch
brood, eens op te zoeken. Als ze er waren,
was er geen afkomen aan; vooral niet als
ze 't oog lieten vallen op die twee raritei
ten op het kastje, daar tegen den muur.
Het eene was een opgezette paradijsvogel
onder een glazen stolp, nog een herinne
ring aan haar jongen, die 't eens uit Indië
had meegebracht, en 't andere een groote
kop en schotel van Sèvres porselein; dat
was nog afkomstig van haar man, die dat
Undebel (God) te beoorlogen en
zond gezanten tot Hem, met den eisch
van den hemel te komen en met hem
te strijden. God wilde zich echter
met dezen Pharao niet meten en
besloot hem voor zijn hoogmoed te
straffen.
Hij scheurde de aarde open, dreef
Pharao met zijn leger naar de spleet
en storte den trotsche in den afgrond,
waarna de grond zich weder sloot.
Wie in den St. Jansnacht daarheen
trekt kan hen daar nog hooren razen.
Tegen Egypte stonden nu al de over
wonnen volken op, verstrooiden het
volk van Pharao over de geheele
aarde en zie,, nu drinken onze last
dieren het water der Guadiana (een
rivier in spanje).
„En zie nu drinken onze dieren
het water der Guadiana" dat besluit
wil zooveel zeggen alszie, zoo zijn
wij verdreven en veroordeeld te rei
zen en te zoeken. We mogen geen
vaderland hebben en zullen er ook
niet naar trachten. Waar we komen,
vinden onze dieren water in overvloed
en waar ze dat vinden is voor een
poosje ons thuis.
Arme Zigeuners I
B UITE NL VE R ZIC H T
De een en dertigste oorlogsverklaring
Dat is die van Bulgarije aan Roe
menië. Als het tweede decennium van
onze eeuw een naam behoeft dan zou men
kunnen zeggen de tijd der oorlogsverkla
ringen. 't Is te hopen dat dit nu de al
lerlaatste is. Of het zoo zal wezen
Vrijdagmorgen om 40 uur is die oor
logsverklaring aan den Roemeenschen ge
zant in Sofia overgereikt. Onverwacht
kwam ze zeker niet. Maar dat uitblijven
gedurende enkele dagen had reeds allerlei
geruchten in omloop gebracht. Er werd
beweerd dat Bulgarije niet vechten wou.
Ja zelfs dat er 'in Bulgarije een staatsgreep
had plaats gehad en de regeering in ver
band met zekere gebeurtenissen op den
Balkan concessies aan de Entente had ge
daan, volgens welke Bulgarije onder zekere
voorwaarden de wapens zou neerleggen en
zich niet tegen een doormarsch van de
Ententetroepen verzetten zou.
Zekere bladen juichten dan ook al, dat
van Bulgarije's draai het verkrijgen van
het overwicht op den Balkan, de afbre-
stel eens present gekregen had van zijn
kolonel, toen hij dezen bij Waterloo van
onder zijn paard, dat doodgeschoten werd,
met levensgevaar gered had.
«Uit die kop Juffers heeft de koronel
menig dropje gedronken, dat verzeker ik
u, en omdat ie zoo dankbaar was tegen
men man en zelf zooveul van dien kop hield,
zei ie: ««Steven zoo heette mijn man
«Steven,® zei die, «Ik doe er, je weet et
niet, zoo noó afstand van, maar zoo iets,®®
zei die, «mot voor jou een herinnering zijn,
zei die, «an wat jij aan mij het gedaan,
zei die. O, men man het het wat vaak
teugen me gezeid. En als ze dan zoo voor
de honderste maal, wie weet het, datzelfde
verhaal al weer deed, mocht Mimi vaak zoo
eens zeggen
«Ja Griet, ik vind bet toch mooi. Ik
wou, dat ik in plaats van je man, dien
kolonel het leven had gered, alleen om dien
kop rijk te zijn.®
En dan lachte dat oude mensch altijd
zoo steelswijs, want ze was er toch nog
wel trotsch op, dat er nog iets in haar
kleine woning kon gevonden worden, waar
zoo'n juffer jaloersch op was.
Op een Zondagmiddag nu waren de beide
meisjes bij den predikant van de plaats
verzocht.
Ze kwaipen daar menigmaal, maar nu
was de uitnoodiging dringend geweest en
het loopmeisje had er de boodschap bij
gevoegd
Wordt vervolgd.}
voor Het Land van Neusden en Altena, de Langstraat en de Bommelerwaard