Selma Lagerlöf» feuilleton. krat es, Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No3830. Woensdag 4 December1918. Und van altena Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG/ Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.20, franco per post zonder prijsverhooging, Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 60 cent. Elke regel meer 10 cent. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmiddag 4 uur ingewacht. Reeds lang heeft mijn pen gekrie beld om eens iets over deze Zweed- sche schrijfster te vertellen. Maar 't was er mee zqoals het zoo dikwijls gaat in onze correspondentie met vrienden eii bloedverwanten we wachten er mee tot er eens een ver jaardag komt, een feestelijkheid in de familie, Oud- en Nieuwjaar om eindelijk werkelijk aan het schrij ven te gaan. En nu las ik deze week in de courant, dat Selma Lagerlöf 60 jaar geworden is. Och, dat is nu niet zoo'n heel belangwekkend feit, maar 't is voor mij de prikkel geweest om nu eindelijk eens iets over haar te schrijven. Waarom ik dit zoo graag doe Omdat ik voor haar boe ken een groote bewondering koester. De boeken van Gösta Berling en Jeruzalem, die ik het beste kan, zijn zoo mooi, dat ze waard zijn telkens en telkens weêr herlezen te worden, om/dan met een zucht van genot op zij gelegd te worden met de uitroep wat een rijkdom van gedachten, wat een warmte en liefde voor de mensch- heid, wat een geloof in het zegevie ren, ten slotte in den mensch van het goede over het booze, wat laat ze heerlijk telkens weer uitkomen dat we om de daden van den mensch naar waarde te kunnen schatten men den grond van zijn wezen moet lee- ren kennen. Nu 60 jaar geleden dan werd zij geboren in Zweden, op een oude land hoeve, als dochter van een zekere luitenant Lajerlöf Zij groeide buiten op, in éen heel rustige omgeving zon der veel afleiding Van nature zwak, heeft het buitenleven haar veel goed gedaan, maar heel sterk is zij nooit geworden. Zooals het bij zwakke kinderen dikwijls gaatzij had een teruggetrokken karakter, was graag alleen en droomde dan haar eigen gedachtenleven verder. Aardig is het haar te hooren vertellen hoe ze als kind buiten wandelende, haar eer ste versje maakte, hoe ze verrukt thuis kwam. uitroepende ik ben dich teres, ik ben dichteres. Een dichteres is zij werkelijk, al EEN LEVENSBEELD. 52 Wat* zeg je nou, ben ik niet schappe lijk Wat kan het je kosten Een paar duizend gulden op z'n hoogst, dat is voor jou niemendal. »Ei!« »Je krijgt van mij de pampiertjes met den brief en het portretje terug en »Die komen mij toe, die heb jij gegapt »Hè, wat ben je ordinair, gegapt 1 Jij hebt ze me gegeven. j>Dat lieg je »Nou goed dan, ik heb ze genomen, omdat ze bij Dorus hooren. 't Was noo- dig dat ik ze bewaarde omdat ïOmdat je een serpent bent. Ik ben gek geweest, toen ik met jou en je lum mel van een jongen begon, maar ik ben nog zóó gék niet om zooveel geld te ver morsen, en ik heb het ook niet'k ben arm jij hebt mij arm gemaakt. »Wat praat je toch van gekals je me trouwde, dan was je gek, want zou je nou waarachtig denken, dat ik me maar goedsmoeds onder den duim zou laten krijgen. Strijkkie, ventje, je bent dom, ik doe je een weldaad dat" ik niet met je trouw, dat moet je alleen wel 1600 gulden waard gebruikt zij om haar gedachten uit te drukken het proza. Maar haar aard is een door en door dichterlijke. Van het zwakke kind dat voelde welk een gave zij ontvangen had is zij ge worden de beste Zweedsche schrijf ster wier naam over geheel de we reld bekend en geliefd is En zoo beroemd werd zij ineens. En, wel door het eerste groote boek dat zij schreefGösta Berling. Een der eerste malen dat de Nobel-prijs toegekend werd, kreeg zij die. Voor dat geld kocht zij de oude hoeve terug waar zij geboren was, die na haars vaders dood verkocht had moeten worden. Hier leeft zij nu nog en wijdt zich geheel aan haar letterkundigen ar beid, terwijl zij als verpoozing haar boerderij beheert. Hoe ze aan het onderwerp van haar eerste boek kwam De Noorsche landen bezitten een rijkdom aan sagen die van mond tot mond gaande leven in de harten van de landlieden die in de lange avonden en dagen, als zij door het klimaat en de onherberg zaamheid van de streek aan hnis ge bonden zijn, deze verhalen aan elkaar vertellen. Zoo was er een sage over de daden van een troepje jonkers, die in het begin der 19e eeuw de boel opschepten. Middelpunt van deze dolle troep was een zekere Gösta Berling. afgezet predikant. Dit onder werp trok haar aan en zij vlocht al deze losse verhalen samen en groe peerde ze om dezen Gösta Berling, die de keten werd die deze sagen aan elkaar verbond. 'tZijn dqs ver halen, verdichte verhalen, maar die ons menschen laten zien, tintelend van leven. Waarlijk geen ridder zonder vrees of blaam, neen integendeel, veel kwaad doende, maar ook groot in het goede. De beste manier om u iets van haar te laten zien is om een stukje uit haar werken over te vertellen. In Ekeby, het land waar de cava liers (dat zijn de jonkers) wonen heerscht een groote droogte. Het volk zocht de reden waarom Gods hand zoo tuchtigt en denkt die te vinden in hun predikant, een gierig hard vochtig man. Dan gaat er een man langs de pastorie, neemt een droog stokje van 'tveld, werpt dat op den zijn Kom hier, Kobus, je ligt zoo ver uit het raam kind »Ik heb het niet, ik doe het niet, en ik wil het niet.« »Dat laatste wat je zegt is waar, nou afijn, mij ook goed, dan blijft het zooals het nu is, maar in alle geval moet je een gulden of vier, vijf meer in de week ge ven, en »'t Is om een beroerte te krijgen ik ga heen ïBeslaap je er maar eens op. Dag Strijkkie 1 pas op dat je niet van de trap pen valt, ha ha ha 1c Bij de deur staande, neemt het gelaat van den pandjeshuishouder een afschuwe lijk dreigende uitdrukking aan, terwijl hij zegt; Wacht maar, beest! ik zal je wel helpen »Doe dat, vadertje dat is juist wat ik wilhelp me aan 1600 gulden, dan laat ik je met rust.« Tegen deze kalme woorden is Strijkman niet bestand woedend verlaat hij de ka mer, en strompelt naar beneden, de deur uit, en naar zijn woning. In zijne woning teruggekomen, geeft Strijkman zijn gemoed lucht door met zijn magere knoken op de tafel te slaan, en alle mogelijke soorten van verwenschingen tegen vrouw Juttner uit te braken. Nie mand hoort ze dan de zwarte kat, die verwonderd zit rond te kijken, totdat een nijdige schop haar de vlucht doet nemen onder het kastje. weg voor de pastorie en zegt: „Zoo droog als dit stokje zijn de gebeden, die hij tot den Heer opzond." Hij die naast hem liep bleef ook staan. Hg nam een dorren tak en gooide die bij het stokje. Zoo ging het verder. Ieder die langs kwam gooide een stokje neer en sprak een vervloeking. De hoop wies en de predikant stookte die, naar men zeide, in de kachel op. Maar een nieuwe berg stokjes vormde zich voor zijn deur en de predikant die eerst gelachen had lachte niet meer. Hij kon zich niet losmaken van die schandeheuvel. Eindelijk zat hij er den ganschen dag bij en hield de wacht, maar 's nachts kwamen er steeds nieuwe stokjes bij. Hij ver viel en werd een oud man in een paar weken. Hij had berouw en werd ziekelijk. Op een dag komt Gösta langs den weg. De predikant zit aan den weg oud en vervallen. Hij zit aan de dorre takjes te plukken en speelt er mee als een kind. Gösta wordt be droefd, en hij die wist hoe moeielijk het is om in onherbergzame oorden een armelijk leven te leiden, zooals zooveel predikanten in het hooge Noorden moeten doen, spreekt met den predikant en laat hem zien hoe hij eigenlijk zoo slecht geworden is en dat hij nooit zoo slecht heeft wil len worden. „Er zijn er die zulk een leven uit houden, en niet ondergingen," zegt Gösta. „Ik kon het niet," zucht de predi kant. „Zulk een predikant denkt dat hij rijk wil worden om al de armoede in zijn gemeente te lenigen. Hij gaat sparen en moet hard wezen om te sparen. Eerst stelt hij zich zoo aan, later wordt het gewoonte. Sparen is moeilijk. Hij moet kou lijden en honger en zijn medelijden dooden 't is bijna alsof hij vergeet waarom hij is gaan sparen." zegt Gösta. De predikant denkt dat Gösta hem voor den gek houdt, maar Gösta is een en al ijver. „Zoo is het mij gegaan," zegt de oude. „Maar God behoedt hem. Hij geeft den predikant een teeken als het volk j>Als ik maar durfde,mompelt hij, her haaldelijk met de vuist dreigend, »als er maar geen vijftien of twintig jaar op stond, dan zou ik haar nekken. Als ze maar met me trouwde ik had haar in een half jaar, neen in drie maanden mak gemaakt maar ze is te gochem 1 zoo'n vervloekte feeks. Daar klinkt het winkelschelletje. »Hè, wat is dat op Zondag iemand voor.* Verwonderd ziet de pandjesbaas naar zijn kantoortje, hij is niet gewend in zijn sabbatsrust te worden gestoord Zon dags is het pandjeshuis gesloten, van één ure 's middags, en hoogst zelden gebeurt het dat iemand na dien tijd hem be zoekt. »Wat kan dat wezen Voorzichtig gluurt hij door de reet der tusschendeur. i>Vollek roept een ongeduldige stem. »'t Is een brievenbesteller. Wat moet die hier denkt de oude man, terwijl hij naar voren komt. ïPhilip Strijkman »Die ben ik I* 3» Asjeblieft, een briefgoeden dag »Een brief voor mij,* denkt Strijkman, »van wien kan die zijn Hij draait den brief om en om, voor hij hem opefnt, breekt eindelijk het lak, en als hij kennis van den inhoud neemt, krijgt hij plotseling een kleur, voor zoover zijn tanige opperhuid daar voor vatbaar is. Halfluid herleest hij hem noodig heeft." „Maar als de predikant dan niet gehoorzaamd, Gösta "Hij kan het niet iaten," zegt Gösta met een vriendelijken glimlach. „Hem behoort de gedachte aan de warme hutten die hij de armen zal helpen bouwen En dan de predikant„Zoo zal het zijn, Gösta." En dan zegt Gösta „Als het u ernst is, bid dan God om zegen." Den volgenden Zondag bid de pre dikant als een wanhopende „Als het mijne zonde is, o straf mij dan alleen Als gij barmhartig zijt laat het dan regenen op mijn gebed. Laat regen neerdalen op den akker der armen! Geef Uw volk brood En toen de stortregen kwam en de menschen snelden naar buiten, maar de predikant was dood. De vreugde was te groot voor hem. Hij was ge storven van blijdschap. BUITENLANDSCH OVERZICHT. Daar vertoeft een gast in ons land die heel wat pennen in beweging brengt. Hij begeert als een vergeten burger hier zijn dagen door te brengen. Maar de wereld die hem vijandig is zorgt er wel voor, dat hij niet uit het oog verloren wordt. Er gaat geen dag voorbij of de meest belee- digende en grievende beschuldigingen wor den hem naar het hoofd geslingerd, ja zelfs eischt men dat hij voor de reehtbank der wereld zal worden gebracht om zijn recht matig vonnis te ondergaan. De lezer be grijpt wie wij bedoelen. De gewezen kei zer van Duitschland. Deze man moet wel geen rustig oogen- blik meer hebben als hem ter oore komt, wat de Ententepers zooal tegen hem in brengt. Hij is verantwoordelijk voor de ellende die over Europa is gekomen. Hij heeft de gruwelen van den duikbootoorlog op zijn geweten. Hij is het die het on schuldige België heeft doen plattreden. IJ ij is het die de millioenen ten doode heeft doen voeren. En daarom zal hij gestraft worden zoó gestreng dat de wereld er van beven zal. Nu hebben de dagbladen in de gealli eerde landen moord en brand geschreeuwd over het feit dat die man een veilig onder komen in Nederland heeft gevonden. Hij had nog geen eens officieel afstand gedaan »Mynheer 1 ^Eindelijk is er licht gekomen in de erfenisaangelegenheid van wijlen Adriaan Makko. Wees zoo goed om aanstaanden Donderdag tegen elf uur ten mijnen kan tore te compareeren, met den door u aan gewezen erfgenaam en zijn pleegmoeder, teneinde met mij tot een regeling der zaak over te gaan. Gaarne had ik dat u, de onder uwe berusting zijnde papieren meêbracht. »Met achting. UEd. Dw. Dienaar Verhagen, Procureur.« »Met achting Uedeles dienstwillige die naar,* juicht de oude man bijna luid.* Datzou hij niet schrijven als hij geen dubbeltjes voor mij had gekregen vier ton Halt 1 misschien is het enkel maar een voorschot. Dat doet er niet toe. In allen gevalle is het iets.« Hij sloft heen en weder door het kleine kamertje en wrijft zich in de magere handen, zoodat de doite gewrich ten knappen en kraken. Jongens, jongens, wat een zegen dat ik nog niet met dat serpent getrouwd ben. Hè hè hè hè 1 hè wat zal ik haar nu het land aanjagen. Al ging ze nu ook op haar knieën voor mij liggen, ik zou haar niet nemen. »Tirom tomtommetyne tirom tommetomtom,* neuriet Strijkman, terwijl hij zijn stijve beenen op de^maat van het bekende Marlborough s'en va t'en guerre beurtelings opheft en weer neer van de regeering. Hij zou van uit ons land natuurlijk kuipen wat hij kon tegen de huidige regeering van Duitschland en zoodra de gelegenheid gunstig bleek, de grens overtrekken om de verloren scepter ter hand te nemen. Keizer Wilhelm heeft nu aan al dat ge schrijf een einde gemaakt, door thans voor het oog der wereld afstand te doen van den troon. Dit blijkt uit het volgende telegram uit Berlijn Keizer Wilhelm II heeft, om de gerezen misstanden over zijn troonsafstand uit den weg te ruimen, in een oorkonde, waartegen van staatsrechtelijk oogpunt geen bezwaren kunnen worden ingebracht, afstand gedaan van zijn rechten op de kroon van Pruisen en de daaraan verbonden Duitsche keizers kroon. De oorkonde heeft den volgenden tekst »Ik doe voor alle toekomst, afstand van de rechten op de Kroon van Pruisen en de daarmee verbonden rechten op de Duit sche keizerskroon. Tezelfder tijd ontsla ik alle beambten van het Duitsche rijk en van Pruisen, zoomede alle officieren, onderoffi cieren en manschappen van de marine, van het Pruisische leger en van de Bonds-con- tingenten van den eed van trouw, die zij aan mij als aan hun Keizer, Koning en opper bevelhebber hadden afgelegd. Ik verwacht van hen, dat zij tot aan de reorganisatie van het Duitsche rijk de dra gers van de feitelyke macht in Duitschland zullen helpen, en het Duitsche volk zullen beschermen tegen het dreigende gevaar var anarchie, hongersnood en buitenlandsche overheersching. Als oorkonde, met onze hoogst eigen handige onderteekening en bij gedrukt kei zerlijk zegel gegeven te Amerongen 2£ Nov. 1918. (w. g.) Wilhelm. Of de keizer met dien stap iets bereiker zal Wij gelooven het niet. Zoo meldt eer telegram uit Parijs De afstandsproclamatie van keizer Wil hem heeft niet veel indruk gemaakt. D< pers, zoo mag men verwachten, zal dez< proclamatie onvoldoende achten. Vooreers betreft zij slechts Wilhelm alleen, terwij het, naar Fransche opvatting, noodig is dat het geheele geslacht Hohenzollern af stand doet. Bovendien blijft voor de Fran sche openbare meening het vraagstuk vat zijn verantwoordelijkheid geheel bestaan want door het afstand doen van het purpei en 's rijks scepter, zoo redeneert men zet, zoodat de vermolmde vloerplankei steunen. Hij fluit, neuriet en bromt tusschen d tanden zijn lijfdeuntje en verkneukelt zie) in de gedachte dat hij eindelijk zijn do< bereikt heeft. x»Tiromtommetomtom 't Zal me be nieuwen hoeveel er losgekomen is. Ti romtomtom 1 Zou 'k vrouw Juttner dade; lijk 't briefje laten lezen Blikslagers als de jongen nu maar op zijn tellen pasr hij zeit nog zoo dikwijls KobusZ moet hem voor Donderdag nog eens goe onderhanden nemen tirommetomtijne Als ik de duiten in handen heb, dankoo ik een huis hm altijd voor Dorus ne tuurlijk op de Keizersgracht. Tironr rnetom Miauw I miauw ïZoo poes 1 ben jij daar weer He je honger? Ja, je krijgt ook wat van de baasdaar dan, daar heb je een beetj water en wat brood, poes 1 Ja, jij krijg ook wat van de erfenis hè 1 Een half band met belletjes.* Handenwrijvend gar hij op zijn hurken zitten, en kijkt de kt grijnzend aan De pandjesbaas is gehe* en al vervuld met het denkbeeld van c vier ton, die hem volgens zijn meenir. nu niet meer ontgaan kunnen. Hij maal in gedachten allerlei plannen, en het kon zelfs niet bij hem op, dat de echte Don Makko wel eens kon zijn te voorschijn gt komen. NIEUWSBLAD nor het Lend m Heusden en Altena, de Lansstraat en de Bommelerwaard. Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1918 | | pagina 1