RE OEN.
Und van alten^
Uitgever: L\ J. VEERMAN, Heusden.
No. 3884. Woensdag 4 1919.
?EI
flüBTÖH
IIIÏÏW1
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. -
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.20,
franco per post zonder prij3verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 60 cent. .Elke regel
meer 10 cent. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmiddag
4 uur ingewacht.
Ruisch, roine regen, roer ritse
lende spranken,
Besproei, verkwik, versterk van
dorst verschroeide ranken
Regen ontstaat door de afkoeling
van den waterdamp, die zich in. de
lucht bevindt, jawel Maar wanneer
nu die waterdamp als water op de
velden, ligt, waar komt dan de nieu
we waterdamp vandaan, die morgen
valt en overmorgen, en maanden ach
tereen, en dat in een tijd zonder zon
neschijn Januari en Februari zijn
maanden waarin de zon nog weinig
kracht heeft en toch is er genoeg
waterdamp in de lucht gekomen om
dp Maartschc buien overvloedig neer
te doen ruischen. Waar de water
damp dan vandaan komt Uit de
warme landen en zeeën, en dan moet
de Zuidwester hem aangevoerd heb
ben, honderden, duizenden uren ver.
Ik wil maar zeggen, dat onze Aveer-
kennis nog in de wieg ligt. Wij kun
nen niet vooruit zeggen, of' we een
natten of een drogen winter zullen
krijgen, een gure of een zachte lente.
De wind waait uit het Z -W. en het
is nathij komt een tijdlang achter
een uit het N.-O. en het is droog.
Dat is te' begrijpen, maar vanwaar
de wind komt en waar hij heengaat,
we weten het nog altijd niet met vol
doende zekerheid. Natuurlijk heeft
ook de wind een oorzaak, gelijk God
alles in de natuur regelt door de wet
van oorzaak en gevolg, maar het is
nog niet gelukt, de oorzaken na te
sporen tot in hun verborgenste schuil
hoeken. Gelukkig maar wie elke
weersgesteldheid goedmoedig aan
neemt en zegt: Er is geen slecht weer
er zijn verschilledde soorten goed
weer.
Het ligt natuurlijk ook aan het
lichaamsgestel van ieder mensch af
zonderlijk, of het iveer een aange-
namen of een onaangenamen indruk
op hem maakt. Over jden smaak valt
niet te twisten, en daarom moet geen
lezer het mij kwalijk nemen, wanneer
ik den lof van den regen zing, waar
zoovelen in proza en in poëzie hun
verdriet over den regen hebben uit
gegalmd.
Ik mag den regen. Wat kan hij
heerlijk vrezen in Mei of Juni. Dan
gebeurt het dikwijls, dat het droog is,
weken aaneen. De jonge planten
willen niet voortde bloesems willen
geen vrucht zetten; 'tis tijd van ver
planten, maar de grond is te droog.
En dan loopt de wind om, en daar
komt hij, eerst heel zachtjes om de
oppervlakte wat te weeken, en dan
rustig ruischend en zachtjes sproeiend,
uren, uren achtereen. Wat een genot,
dan naar buiten te staren, waar het
stof van de jonge bladeren spoelt en
de heerlijke frisch groene kleur voor
den dag komt, overtogen met een laag
van blinkend vernis. Wat een genot,
er in te loopen, de druppeltjes te voe
len op het ontbloote hoofd, het gelaat
te doen besproeien en tegelijk den
geur in te ademen, dien bloesems en
bladeren en kruiden verspreiden. Dan
trekt alles naar buiten in den fris-
schen lenteregen, en we zelf onder
vinden de verkwikking even zeer als
de plantenwereld.
En de Augustusregen dan. Het is
drukkend geweest, den ga'schen lan
gen zomerdag. Maar in den namid
dag is een onweersbui opgekomen,
de donderslagen hebben hun plech
tige melodiën gezongen, en toen op
eens is de regen losgeraakt in groote
druppelen. Sputterend en spetterend
en suizebollend zijn ze gevallen de
huizen aan den overkant waren nau
welijks te zien, en na enkele oogen-
blikken stroomden de rivieren in de
goten der straten, waar de riolen het
water niet konden bergenvulden
zich de goten tusschen de akkers van
veld en tuin en vloeide het water,
slijk meevoerend, naar de slooten,
wier oppervlakte ziender oogen rees.
Wat liepen de menschen o,m irr huis
te komen Wat stonden we allen te
kijken voor het open raam of on dei-
het afdak van de veranda, om toch
niets te missen van het vervrooüj-
kende tooneel, al die waterdruppels,
waterstralen, waterbundels, die dam
maar neerstortten in ruischende vaart.
En zou dan de wiuterregen niet
ook zijn poëzie hebben Doch laat
ik vooruit zeggen wie hem genieten
wil, moet zijn paraplu thuislaten, dat
35.
Ravening had haar dus geheel vergeten
hij was geëngageerd, of althans zoo goed
als geëngageerd met Elise. Toen zij daarna
de uitingen van geluk las, die uit liet hart
van Elise gevloeid waren, toen zij moest
lezen hoe Elise zich overtuigd hield, dat
niemand zeker meer in haar geluk zou
deelen dan Henriette, toen kwam een on
stuimig gevoel van bitterheid bij haar op
bitterheid tegen Ravening, die haar on
trouw was geworden, ja ontrouw, want
zijne handelwijze jegens haar had haar de
overtuiging moeten schenken, dat hij meer
in haar zag dan eene vriendin bitterheid
tegen Elise, hare vriendin, die alles boven
haar vóór had, en die haar nu het eenige
ontroofde, wat zij in haar hart als een
dierbaar kleinood bewaarde. Maar die toe
stand duurde niet langzij richtte zich
haastig op, drukte beide handen met kracht
tegen haar hart, en trachtte zichzelve te
overtuigen dat, nu Ravening zoo handelde,
hij haar liefde niet waard bleek te zijn,
dat zij dus dankbaar moest wezen dat ze
verder met dien man niets te maken had
haar bleef nu niets anders over, dan alles
wat haar aan hem deed denken, te ver
wijderen en weg te werpen. Weldra
voelde zij ook den wrok verdwijnen, dien
zij een oogenblik tegen hare vriendin ge
koesterd had, die vriendin, die zoo geheel
onschuldig op haren weg was getreden.
Z\j moest het zichzelve bekennen, dat Elise
met hare groote zelfopofferende liefde, on
getwijfeld zelfs ten koste van haar zelve,
Ravening zou afgewezen hebben, had zij
geweten dat hij de man was, aan wien
hare vriendin met haar geheele hart hing.
Alles moest dus weg, wat haar aan hem
deed denken. Zij voelde naar het medail
lon. Het zat op de oude plaats. Haastig
rukte zij haar kleed los, en sneed het
koord door, waarmede, het om haar hals
hing. En toen het venster open rukkende,
strekte zij haar hand uit om het weg te
werpen. Maar plotseling verdween de
koortsachtige gloed uit hare oogen, haar
lippen trilden, en langzaam liet zij den
arm zakkennog éénmaal wilde zij het
zien, nog éénmaal wilde zij er een kus op
drukken. Zij viel op een stoel neer en
barstte in hevig snikken uit. Aan dat
medaillon was zij lange uren van genot
volle mijmering verschuldigd aan dat
medaillon hechtten zich voor haar dé dier
baarste herinneringen, ja het eenige wat
haar innig lief was op aarde. Thans moest
het weg, want het had voor haar geen
waarde meer, het was haar onverschillig,
want het kon haar slechts doen denken
aan den tijd, dien zij voor altijd vergeten
wilde.
En toch, het was alsof haar hand macli-
product van achttiende eeu wsche wee-
kelijkheid. Ik ben blij, dat de fiets
het regenscherm heeft op de vlucht
gejaagd, en ik verwacht niet meer
te zien het koddige gezicht, dat ik
vroeger Avel zag, van een ruiter te
paard met de,paraplu boven het hoofd.
Dat zijn we gelukkig voorbij
Neen, we kleeden ons op den regen.
Een mantel, die hem vooreerst niet
doorlaat, een pet of hoed of muts, die
er tegen kan, en dan vooruit maar.
Een paraplu heeft nog beteekenis in
den zomer, wanneer we plasregens
hebben, en wanneer we bovendien
met onze natte kleeren blijven loopen,
maar in den winter, als we toch het
bovenkleed afleggen bij het binnen
komen
Op den regen gekleed èn dan er
maar door. En dan hebben we in
den winter dikwijls dien fijnen regen
van druppels als stofdeeltjes, en wat
vaak heb ik me dezen winter ver
heugd over dien motrégen, wanneer
ik van mijn werk naar huis ging, en
het van inspanning en kachelwarmte
verhitte gelaAt èens recht liet afkoe
len door die fijne druppels, die ter
stond op mijn huid verdampten. Dat
wekt op, terwijl de strijd met de
paraplu tegen den regen u neerdrukt
en ontstemt. Tegelijk is het eeff eigen
aardig genot, die druppeltjes tot straal
tjes te zien worden langs de blader-
looze takken, en de stammen gelijk
de straatsteenen te zien glimmen en
glanzen, vooral bij het lantaarnlicht.
Maar dan ook den piassenden regen,
dien wo zoo dikwijls hadden, voort
gejaagd door den wind. Is* het niet
een pret* goed gekleed daar tegen in
te gaan en het ruischende nat te ge
voelen op het gelaat Is het niet
een eigenaardige toestand, zulk een
volheid van regen, dat ge vragen
gaat, of zoo aanstonds niet de vis-
^jjchen in de lucht zullen gaan zwem
men
Natuurlijk, men kan van alles te
veel krijgen. Alle dagen zonneschijn,
dat klinkt mooi in een versje, maar
het bevalt ons nietwe verlangen in
een zonnigen zomer wel naar een
winterstorm met donkere lucht en
regen. Uit het zonnige Indië kreeg
ik nog onlangs een brief„Wat kan
ik verlangen naar een echte Hol-
teloos was om te volvoeren, wat de geest
wilde. Achteloos hield zij het medaillon
in de eene hand, terwijl zij, in dof gepeins
verzonken, het hoofd met de andere steunde.
Thans, nu hare hoop voor goed was ver»
vlogen, bemerkte zij eerst, hoe levendig
die nog geweest was.
Nu het eerste oogenblik van wanhoop
voorbij was, werd zij zachter gestemd, en
begon in hare gedachten hem te veront
schuldigen. Hij had toch niets bepaalds
gezegd, waaruit zij iets had mogen opma
ken misschien ook had hij werkelijk het
voornemen gehad haar ten huwelijk te
vragen, maar was hem de mogelijkheid
daartoe afgesneden, omdat zij niets bezat.
Toch, dit laai&te argument had geen kracht,
omdat zij gehoord had dat hij zoo'n uil-
gebreide praktijk had. Maar zij wilde het
toch niet opgeven, zij wilde thans alles
aanvoeren om hern van schuld vrij te plei
ten. Zij hield nog van hem, nog onbe
schrijfelijk veel en zij klemde het medail
lon krampachtiger vast, als was ze bang
het te verliezen. Neen, zij wilde het be
houden, bewaren als een aandenken van
hem, die het haar gatwaarom zou zij,
nu de toekomst voor haar zoo donker ge
worden was, ook afstand doen van hetgeen
alleen nog waarde voor haar kon hebben
/..de herinnering? Zij bond het koordje
weer vast en bracht het medaillon weer
op de oude plaats, dicht bij haar hart
terug. Zorgvuldig sloot zij haar kleed en
voelde toen nogmaals of zij het medaillon
landsche Westerbui." In Indië kan
het anders geducht regenen ik hoor
de laatst dat er in een bui van an
derhalf uur 108 m.M. regen was ge
vallen. En ik las over een storm op
den Indischen Oceaan, waarbij de
golven hoog gingen, doch toen de
regen begon, was de zee vlak, en als
de regen even naliet, dan gingen de
golven weer hoog.„ Een regen, waar
bij de misthoorn geblazen werd, om
aanvaringen te vermijden.
Ons vlakke land, voor de helft la
ger dan de zee, mag zich verblijden,
dat we hier zulke regens niet hebben.
Want al dat water vloeit niet uit zich
zelf af naar zee, maar het moet bij
ebbe afstroom en of op zee worden
gepompt. En dat maakt den regen
in ons land in den winter tot een
last. De molens en stoomgemalén
werken nacht en dag, en soms moeten
ze stop zetten, omdat de boezem het
water niet bergen kan. Dat is de
schaduwzijde van onzen winterregen,
Doch afgezien van den last willen
we toch zeggen, dat we niet klagen
over den regen op zichzelfdie heeft
zijn prettigen en zelfs zijn poëtischen
bant, evenzeer als zonneschijn en
storrr^ „'t Is de vraag maar, wie dat
al, wie het niet kan vinden
Is het niet om te gaan watertan^
den als we ons den regen zoo ver
kwikkend en ve'rfrisschend/ voorstel
len. Hoe dorst op het oogenblik de
geheele aarde naar een malsch buitje
een regen dagen- en dagen lang zou
er moeten neervallen, zegt de boer.
Maar zal het spoedig gebeuren
Een oude zegswijze zegt: zooals de
wind woei met Paschen, waait hij tot
Pinksteren. Dan moeten we dus nog
eenige. dagen geduld hebben, want
de Noorden- en Oostemvinden die er
nu al sedert weken waaien, brengen
geen regen. En dan komt onwille
keurig de vraag in ons opwelke
winden brengen dan wèl regen, en
waar komt de regen vandaan
BUITENLAMDSCH OVERZICHT.
Het is zoo prettig, als iets he"êrmoeilij.k
en ingewikkeld heeft geleken, en men
ontdekt dan dat door eenige hoofdgedach
ten te volgen men, hetgeen ingewikkeld
leek, makkelijk kan ontwarren.. Zoo zijn
nog wel had. Zij was besloten, het zou
op die plaats blijven het* zou tot haar
blijven spreken, ook al behoorde hij thans
aan een andere, hij, dien zij zoo lief had.
Waarom zou het ook niet? Niemand kon
daar nade§l van hebben, want niemand
wist het. J
Zou Elise hem zoo lief hebben als zij
Ze dacht van neen, het kon moeilijk zij
geloofde niet, dat Elise zoo hartstochtelijk
lief kon hebben. Elise was een eenvoudig
kind zij had, dat had ze immers zelve
gezegd, behoefte aan iemand, bij wien ze
haar gevoel van liefde kon uitstorten, zij
zocht een persoon voor wien ze kon leven,
voor wien zij zich, zoo noodig, kon opof
feren thans had zij dien gevonden, thans
zou zij gelukkig zijn.
Maar zou Ravening dat ook wezen Zou
hij in zulk een liefde bevrediging vinden
Zou hij niets meer in eene vrouw zoeken
dan iemand, die voor hem de grootste be
wondering had, en die geheel bereid was
voor hem te leven Zou dat hem geheel
voldoen Of was niet veeleer Ravening
de man, die, zelf de kracht der hartstoch
ten kennende, ook zou verlangen, dat zij,
voor wie hij van liefde gloeide, ook dat
zelfde gevoel deelde Zij kon op die vra
gen geen antwoord geven, maar een on
stuimig gevoel, alsof alles anders had moe
ten wezen, overmeesterde haar, en harts
tochtelijk prevelde zij ïlieveling, lieveling,
misschien had ik je gelukkiger kunnen
maken Wat zou Elise ontstellen, ais zij
er "tri het lijvig boekdeel, dat de Duilsche
tegenvoorstellen vormen, twee hoofdlijnen
duidelijk aan te wijzendeze tweede
Duitschers hebben willen vasthouden aan
de souvereiniteit van het binnenland en
aan het zelfbeschikkingsrecht ook voor de
Duitschers. Alles wat met deze twee be
ginselen vereenigbaar is hebben de Duit
schers toegegeven alles wat er niet mee
vereeriigbaar is verwerpen ze.
Het resultaat van dit streven is dat
Duitschlarid, als zijn eigen voorwaarden
worden aanvaard, uitgestrekte landstreken
verliest (die in meerderheid door niet-Duit-
sehers worden bewoond) dat het voorgaat
met de algeheele ontwapening en dat het
een fabelachtig hooge schadeloosstelling be
taalt, In deze ver gaande practische tege
moetkomingen schuilt naar onze meernng
de voornaamste kracht van het Duitsche
stuk, want daardoor komt des te meer uit,
dat de delegatie in zake de beginselen op
haar stuk blijft staan.
Zij zegt als het ware tot de Entente
ziet eens hier, als ge de beginselen van
Wilson in toepassing brengt, dan kunt ge
nog een vrede krijgen, die voor u ,zelf
uiterste voordeelig, en voor ons zeer na-
deelig is. VVij zjjn bereid den Atlerslecht-
sten vrede te teekenen, die met de begin
selen van Wilson in overeenstemming te
brengen is, wij hebben hem hier al voor
u geformuleerd maar wij zijn niet bereid
onze handteekening te plaatsen onder be
palingen, die met die beginselen in lijn-,
rechten---strijd zijn. Evenmin willen wij
een verdrag teekenen, waarvan sommige
bepalingen de uitvoering van andere bepa
lingen voor ons onmogelijk .maken.
Zoo zijn ongeveer de richtsnoeren vari
het Duitsche stuk. Het komt ons voor,
dat het gelukkig is uitgevallen. Wei zegt
Lloyd Ceorge als de Duitschers onze voor
waarden niet teekenen, dan Iaat de Raad
van Vier zich door onze legers naar Ber
lijn voeren, en dan zullen de Duitschers te
Berlijn moeten doen, wat zij te Versailles
hebben geweigerd. Dit kan de Raad van
Vier gaan doen, maar daarmee zal alleen
bewezen worden, dat het recht van de
sterkste nog van kracht is, de argumenten
van de Duitsch memorie zullen er niet door
worden weerlegd.
En zal het zoover komen, dat de Entente-
legers naar Berlijn marcheeren Best mo
gelijk want door het vasthouden aan de
beginselen blijlt het Duitsche tegenvoorstel
alleraanzienlijkst van dat der Entente ver-
eens vernam dat Ravening de man was,
waarop hare vriendin haar hart gezet had.
Maar zij moest dat nooit hooren, want het
zou ongetwijfeld een scherpe wanklank zijn
in haar geluk. Toch, hoe licht was het
mogelijk, dat zij den naam harer vriendin
noemde in het bijzijn van Ravening. Hoe
zou hij zich dan houden Zou hij iets
zeggen, waaruit Elise kon opmaken, wat
zij vreesde Tal van dergelijke vragen
doorkruisten het brein van Henriette, en
waren nauwelijks opgekomen, of weder
andere deden zich voor, maar op de meeste
bleef het antwoord achterwege.
Hoe lang zij daar gezeten had, wist zij
niethaar moeder, die in een lichte slui
mering was vervallen, had haar niet ge
stoord. Eindelijk begreep Henriette toch,
dat zij haar niet langer alleen mocht laten.
Zij moest opstaan en naar haar gaan zien.
Maar dat opstaan viel haar zwaar, want
het. was alsof zij darmede haar vroegere
leven sloothet scheen haar alsof zij daar
door een donkeren nacht in zou treden,
waardoorheen geen enkel lichtpunt haar
tegenstraalde. En toch, zij moest dien
tocht aanvaarden, hoe zwaar het haar ook
vallen zouhaar eenige troost was, dat
ook daaraan eenmaal een eind zou komen
zij hoopte niet te laat.
Toen zij bij hare moeder kwam, zag
deze dadelijk, dat er iets met hare doch
ter gebeurd was.
Wordt vervolgd.
straat en
ervaar
fj.h Lü'J-lJJJÜLL-L!f —SR™»