OPGEWEKTHEID.
UND van alten*
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden,
No, 3896. Woensdag 16 Juli1919.
FEUILLETON.
IET liïïWIl 1I1ÏÏWI
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.20,
franco per post zonder prijsverhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 60 cent. Elke regel
meer 10 cent. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmiddag
4 uur ingewacht.
Een groote factor voor de moge
lijkheid van slagen is opgewektheid.
Opgewektheid is een fortuin waard.
En even als er menschen met kapi
taal geboren worden, en menschen,
die hun kapitaal moeten verdienen
in harden, ingespannen arbeid, zoo
zijn er ook menschen, die met een
kapitaal van opgewektheid geboren
worden, en andere, die hun opge
wektheid zich dag in dag uit moeten
veroveren.
Er zijn van die heerlijke opgewekte
naturen, wien de blijheid uit de oogen
lacht. Ze zingen den ganschen dag.
En hoort ge ze al niet zingen, hun
hart zingt toch. En een vroolijk hart
is een gedurige maaltijd. Carlyle
zegt het zoo aardig: „Verbazend is
do kracht der opgeruimdheid, onbe
rekenbaar groot haar volharding.
Pogingen om voortdurend nuttig
werkzaam te zijn kunnen niet anders
dan met blijdschap worden gedaan
met een geest, geheel zonneschijn,
bevallig juist door zijn vroolijkheid,
schoon door zijn helderheid." Opge
wektheid is een schat, waarop we
zuinig moeten zijn. Er zijn in het
leven zooveel dingen, die ons terneer
slaan, die ons bedroeven, die ons
onze opgewektheid kunnen rooven,
dat we wel steeds op onze hoede
moeten zijn voor onzen schat.
Ik was met een mijner vrienden
eens op bezoek bij een onzer ken
nissen. Deze was een man, die zel
den of nooit een zonnestraaltje in zijn
leven zag. Mijn medebezoeker was
een man van precies tegenoverge
stelde type. Altijd vol goeden moed,
altijd opgewekt, nooit zoover je
zien kon tenminste in den put.
„Wat hebt u het hier aardig," zei
hij. „Een mooi huis, op een mooien
standeen mooien tuin en mooie
school, 't Is benijdenswaardig. Me
nigeen heeft het zoo niet."
„Ja," zeide de ander, „de school
is wel aardig. Maar je moet altijd
zoo'n vervelende boel trappen klim
men. En in het gebruik valt ze niet
mee. Ze is pas een paar jaar gele
den gebouwd, maar de menschen zijn
zoo eigenwijs. Ze hebben heelemaal
47.
aWil mijn mannetje me eens een plei-
zier doen
Graag, als het maar één ding niet is.
_»En dat is
»Dat het dinertje toch doorgaat.«
»Dat was het juist, Edgar,zegt Elise
zacht, terwijl hare oogen vochtig worden.
i>Toe, laat het doorgaan.®:
Edgar legt zijne courant neder en keert
zich eenigszins heftig naar de zijde, waar
zijne vrouw staat, slaat zijn arm -om haar
middel, en zegt: aMaar, mijn lief hartje,
hoe heb ik het nu met je Ik kom thuis
en stel je voor om de lui te vragen. Ik
zie dat je er wat tegen hebtwaarom,
dat kan ik niet nagaan goed, je hebt er
wat tegen en ik zeg dat we het nog wat
zullen uitstellen. Nu is het weer niet goed,
maar moet het toch doorgaan.®
ïlk wilde zoo graag, Edgar,zeide
Elise op zachten toon, »dat je altijd, altijd
deedt wat je zelf wilt en niet op mij lette.
Heusch, dat heb ik altijd het liefst.®
Je hadt straks toch wel wat tegen het
plan, dat zul je niet ontkennen.®
»Neen, ik ontken het ook niet, het is
waar, maar dat komt, het overviel mij
zoo, ik was er niet op voorbereid. Geloof
niet naar mijn raad willen luisteren.
En met zoo'n groot personeel l^gb je
ook altijd wat. En het bestuur laat
zich niet veel aan de zaak gelegen
liggen. Mijn huis is wel groot, maar
eigenlijk te groot voor ons. Beneden
kun je bijna niet wonen. En boven
moet je altijd weer trappen klimmen.
De tuin is onvrij. Neen, dat valt
niet mee."
De ander zei niet veel. Dat is maar
het beste, wat je doen kunt, als de
menschen zoo aan het jeremiëeren
zijn. Maar toen hij buiten was, zei
hij: „Wat zal die stakker het in den
hemel moeilijk hebben. Daar valt
over niets meer te klagen."
Zoo is het inderdaad. Klagen wordt
een hebbelijkheid, een ziekelijk aan
wensel. Er zijn menschen, die met
innig welbehagen in hun smart rond-
woelen, die genoegen hebben in hun
leed. Dat verschijnsel is algemeen
menschelijk. Onder de wilden vindt
men het evengoed als onder de be
schaafden. Men snijdt zich in het
lichaam, geeselt zich, doorsteekt zich
met priemen, loopt door het vuur,
met bloote voeten op puntige keien,
loopt met erwten in de schoenen,
rijgt zich in een corset, wringt zijn
voeten in nauwe schoenen, en be
rokkent zichzelf op alle manier leed
en smart. En wanneer men het niet
lichamelijk doet, dan doet men het
geestelijk. Men stelt zich altijd de
dingen op zijn somberst voor, vreest
voor morgen, klaagt over het heden,
treurt om het verleden. En men wil
niet vertroost wezen. Men sluit het
oor voor de vriendelijke woorden
van hen, die ons uit de ellende trach
ten op te heffen, en men verbeeldt
zich bijna een welbehaaglijk werk te
doen, indien men maar dag in dag
uit in de narigheid zit.
Nu is dit verschijnsel vaak uit
natuurlijke oorzaken te verklaren.
Als ge te laat opzit, vreest ge einde
lijk voor alle geluiden in huis, en van
angst gaat ge maar naar bed. Ge
beurt dit dikwijls, dan komt de angst
ook op den dag. Men wordt zenuw
achtig en heeft het stuur over zich
zelf verloren. Groote rampen ploffen
ons ook in zulk een toestand neer.
Men zit „bij de pakken neer." Én
me, in mijn hart wil ik toch niets liever
doen dan alles wat jij wilt.«
»Mijn liefste Liesje,® antwoordt Edgar
op een toon, die duidelijk aangeeft, dat
hij het gesprek wil staken, »ik kan niets
anders zeggen dan ditdoe jij net waar
je lust in hebtlaat het dinertje doorgaan
of stel het nog wat uit, net zoo als je
wilt het is mij alles goed de geheele
sop is de kool niet waard. Zeg mij nu
morgen maar wat je besloten hebt, hoor.®
En met een kus laat hij haar weder naar
hare plaats gaan.
Elise voelt zich eenigszins bedrukt, maar
tracht het niet te laten blijken zij roert
nog een paar andere onderwerpen aan,
maar het gesprek wil toch niet goed vlotten.
Toen haar man weder naar zijn kantoor
was, liet zij haar gedachten den vrijen
loop en begonnen hare tranen te vloeien.
Zij had een moedeloos gevoel, omdat zij,
zelfs met den besten wil om altijd te doen,
wat Edgar wenschte, het hem toch niet
naar den zin maakte. Zij had laten blij
ken, dat zij minder ingenomen was met
zyn voorstel, en dat had ze niet moeten
doen. Zij begon te begrijpen, dat het niet
genoeg was om zich geheel aan den wil
van haar man te onderwerpen, neen, zij
moest zelve willen wat hij wilde, En dit
scheen haar onmogelijk. Er bleef dus
niets anders over dan te veinzen, alsof zij
altijd hetzelfde wenschte als hij, en in die
kunst had zij het nooit ver gebracht, om-
weet niet meer, dat er een God in
den hemel is.
„Een heer in Minnapolis," vertelt
Orims Swett Morden, „bezat een
handelsmagazijn, dat geheel door het
vuur werd verteerd. Hij was er zoo
over in den put, dat het wel scheen
of hij zijn verstand had verloren.
Tevergeefs trachtten zyn vrienden
hem te troosten en op te vroolijken.
Hij was en bleef somber en neer
slachtig. Ja zelfs kreeg hij zelf
moordgedachten. Toen het ongeval
plaats had, was hij uit de stad. Zijn
dochtertje schreef hem een brief
„Lieve Papa
Ik ben eens naar uw magazijnen
gaan kijken. Zij zijn geheel ver
brand. Nu zijn ze heelemaal met ijs
bedekt. O, wat zijn ze prachtigMet
een kus, [Jw Lilian."
Dat was de kijk, dien het kind op
de dingen had: „Wat zijn ze mooi
met hun ijskegels." De man moest
er om glimlachen De sombere wolk
verdween van zijn voorhoofd en hij
was gered.
Opgeruimdheid helpt ons in het
moeilijkste werk. Wilt ge slagen in
uw arbeid, cultiveer opgeruimdheid.
Zoek het goede, zoek de zonzij. Er
is wel veel ellende in de wereld,
maar ellende behoeft niet uw opstaan
en uw naar bed gaan te zijn.
Wanneer we ons ernstig voorge
nomen hebben de lichtzijde der din
gen te zoeken niet bezorgd te
zijn, dan hebben we den geestelijken
grond voor ons welslagen gevonden.
Maar dan moeten we ook de stoffe
lijke middelen aanwenden, die ons in
het bereiken van ons doel kunnen
dienen.
We moeten vroeg naar bed.
Voldoende slapen.
Voldoende lichaamsbeweging ne
men.
Ons lichaam goed onderhouden.
Ons zelf steeds voorhouden, dat we
kalm, kalm, kalm moeten zijn.
Van honderden menschen hooren
we „Ze zijn overspannen." Zeker
onze tijd schijnt een tijd van span
ning te zijn. Of vroegere tijden het
niet waren, of in mindere mate, weet
ik niet. Maar nu gaat het leven snel.
Dat is heerlijk. Op een fiets, of in
een trein, of in een auto is het een
dat zij zich er nooit in geoefend had. Toch
was dit nu noodig, want Edgar was zoo
lief voor haar, dat, als hij maar op eeni-
gerlei wijze bespeurde, dat een voorstel
van hem niet naar haar zin was, hij het
dadelijk introk. Misschien was hij wel
te liefmisschien zou hun omgang beter
gaan, als hij maar steeds zeide, zonder
zich om haar te bekommeren, hoe hij het
hebben wildemet vreugde zou zij zich
daarin schikken, omdat haar hoogste wensch,
voor hem te leven, dan toch vervuld zou
zijn. Maar Edgar was zelf er ook te zeer
op gesteld om haar genoegen te doen
alleen scheen hij niet te begrijpenwaarin
dat gelegen was. De gedachte kwam niet
in haar op, dat zij misschien te lijdelijk,
te volgzaam was dat, wanneer zij nu en
dan eens wat duidelijker haar wenschen
te kennen gaf en niet altijd trachte zich
naar hem te schikken, dit haar man ge
noegen zou doen en hij die met blijdschap
vervullen zou. En Elise treurde om de
omstandigheid, dat hier twee personen door
den huwslijksband waren verbonden, die
elkander zoo zielslief hadden, die er op
uit waren om elkander volkomen genoegen
te geven, en aan wie dit toch maar zoo
betrekkelijk gelukte. Zij trachtte zich te
troosten met de hoop, dat zij langzamer
hand meer al de neigingen van haar man
zou leeren kennen en dat zij daardoor bij
vooitduring beter in staat zou zijn geheel
dienovereenkomstig te handelen. Zij droogde
hare tranen en was juist gereed de kamer
heerlijke sensatie, wanneer we ons
bewust worden, dat we over de af
standen triomfeeren. Een verschil
tusschen de tegenwoordige en de
toekomende bedeeling zal ook wel
zijn, dat we in deze wereld hier en
daar hebben, terwijl in de nieuwe
bedeeling het daar zal zijn verval
len en alles hier zal zijn. De af
standen zijn weg. Ook de afstanden
in tijd. De eeuwigheid is altijd nu.
Ook de afstanden tusschen de schep
selen onderling. En onze snelle ver
voermiddelen, waarmede we nu reeds
over den afstand beginnen te triom
feeren, geven ons iets van die heer
lijkheid. Maar de snelheid behoort
ons niet te overmeesteren. Wij be-
hooren haar baas te blijven. Doen
we dat niet, dan vervallen we in
allerlei nervositeit, en wie nerveus
is, is op den duur niet opgewekt.
Zenuwachtigheid behooren we dus
verre van ons te houden. En wie dat
doet, die cultiveert onwillekeurig zijn
opgeruimdheid. En van alle deugden
is vroolijkheid die, waarvan we het
meeste voordeel hebben. Terwijl an
dere deugden den dag der betaling
uitstellen, betaalt vroolijkheid con
tant.
BUITENLANDSCH OVERZICHT
Maandag 14 Juli was het honderd der
tig jaar geleden, dat de Bastille ingenomen
en de gevangenen van het oude regime
bevrijd werden. Die 14den Juli nu is voor
de Franschen al dien tijd de nationale dag
geweest en zij hebben hem dit jaar tot
een bij uitstek beteekenisvollen dag ge
maakt. Het uit zijn vernedering herrezen
Frankrijk heeft toen het zegevierende leger
den feestelijken intocht in de hoofdstad
zien houden. Reeds dagen van te voren
had men werk gemaakt van dit feest.
Ontzaglijke massa's planken, balken,
masten, vlaggen werden van vroeg tot laat
meegesleept, om maar steeds nieuwe tribu
nes, eerebogen, straatversieringen in groote
haast in elkaar te zetten. En de avenue
des Champs Elysées waar tribunes tot dicht
in het midden opgetrokken waren, zag er
volgens een Parijsch blad de laatste dagen
als een ontzaglijke eindelooze scheepswerf
uit, waar men over een onmetelijken af
stand het van stapel loopen van een groot
schip voorbereid heeft. Een leger timmer-
te verlaten toen Anna, de dienstmeid, bin
nentrad.
»Neem mij niet kwalijk, mevrouw,®
zeide zij, »ik dacht dat u al naar boven
waart gegaan om u te kleeden.«
x>Het is niets, Anna, ik ga,« antwoordde
Elise, eenigszins ontevreden, omdat Anna
misschien had opgemerkt, dat er tranen
in hare oogen waren geweest.
Anna Dijnsburg, die gedurende de win
termaanden, welke Elise bij mevrouw Dor-
beck had doorgebracht, haar kamenier
was geweest, had zich in dien tijd zoozeer
aan hare meesteres gehecht, dat zij, toen
Elise zich met Ravening engageerde, da
delijk had verzocht bij Elise te mogen
blijven. Aanvankelijk maakte deze bezwaar,
volstrekt niet omdat zij niet gaarne Anna
in haar dienst wenschte te hebben, maar
alleen, omdat haar huishouden niet op zulk
een voet zou ingericht zijn, dat zij een
kamenier kon houden. Anna had dit ech
ter begrepen en zich dadelijk als werk
meid of linnenmeid aangeboden, en toen
had Elise gretig van haar aanbod gebruik
gemaakt, omdat zij de goede eigenschap
pen van het meisje reeds zeer had leeren
waardeeren. Daarbij kwam nog, dat Elise
steeds een zwak voor haar had behouden,
omdat zij het meisje was, dat aan Rave
ning zooveel te danken had. Anna was
recht gelukkig geweest, toen zij vernam,
dat Elise haar zou willen nemenhoewel
zij een stapje achteruitging in positie, was
het haar zooveel waard om bij den heer
lieden, electricicns, decorateurs, ververs,
vergulders, schilders, gipswerkers, beeld
houwers was overal aan het werk.
Op het zoogenaamde Rond Point des
Champs Elysees, het plein ongeveer midden
in de avenue des Champs-EIysées, zouden
op vier hoeken een soort groote Grieksche
altaren geplaatst geplaatst worden, ter eere
van de vier meeste gemartelde steden,
Reims, Verdun, Rijssel en Atrecht. Ook
heette het, dat er bij wijze van trofeeën
in pyramiede-vorm stapels van Buitsche ka
nonnen gezet zouden worden met een groo-
ten gouden Gallischen haan er op, maar
een blad meldt, dat de eerste dier pyra-
mieden, terwjjl een groot aantal nieuws
gierigen er naar stond te kijken, in elkaar
is gezakt.
Of het feest goed geslaagd is hebben
de telegrammen nog niet gemeld. Maar
als het te Parijs geplasregend heeft als in
Nederland, heeft geen der deelnemers noch
der toeschouwers een droge draad aan het
lijf gehad.
Terwijl de Ententelanden vreugde be
drijven en in kerken en op pleinen, in
steden en in dorpen de scharen den glo
rievollen vrede vieren, is het in de over
wonnen landen gedruktheid en bekomme
ring. Duitschland kan nog maar niet tot
rust komen. Wel worden door de ophef
fing der blokkade de prijzen der levens
middelen lager en de rantsoenen verhoogd
en zal deze lotsverbetering een kostelijk
middel blijken om den revolutiegeest te
temmen, maar het volk is zoo uit zijn
evenwicht geslagen, dat er nog geruimen
tijd verstrijken zal voor Duitschlaud tot
den geordenden staat van zaken is terug
gekeerd.
Met Oostenrijk-Hongarije is het no£
slechter gesteld. Onder Keizer Franz Jozeph
was het al zoo'n toer den vrede te be
waren in het veeltalig huisgezin. Dat was
toen een voortdurend gehaspel tusscher
Hongaren en Tsjechen en Oostenrijkers.
Maar nu is het onweer geen oogenblik
meer van de lucht. Tsjechen doen al hui
best om zooveel mogelijk op te slokken er
dat ten koste van Duitsch-Oostenrijk.
En ook de Hongaren van hun kant latei
het niet aan pogingen ontbreken den Duitsch-
gezinden buur te plukharen of althans to?
den gezegenden staat van het Bolsjewism»
te bekeeren. Czobel, de gezant van d(
Hongaarsche Raden-Republiek te Weenen
moet in dezen niet toelaatbare praktijkei
hebben geoefend, zoodat de Duitsch-Oosten-
f
Ravening, voor wien zij steeds onbegrensd»
bewondering bleef koesteren en bij haai
jonge meesteres te blijven dienen, dat zi
om dien achteruitgang niet had gegeven.
Dadelijk, nadat Edgar en Elise van hui
huwelijksreis terug waren gekomen, ha»
zij haar dienst aanvaard en zij zou volko
men tevreden geweest zijn indien er nie
iets bestond, wat hare bezorgdheid gaand'
maakte en waarover zij werkelijk bedroef»
was, maar waarvan zij geen verklaring
wist te geven.
Nog geen twee maanden was het jong*
paar in de echtelijke woning, of Anna ha»
reeds voor de derde maal opgemerkt, da
haar jong mevrouwtje tranen in de ooger
had, die zij moeite deed om voor haar t<
verbergen. Zij begreep dit volstrekt niet
zij kon duidelijk zien hoe lief haar mijn
heer en mevrouw elkander hadden (echte
lieden zullen dit zelden voor hunne dienst
boden kunnen verbergen); zij was vai
meening dat haar mevrouw net ideaal va?
alle mannen tot echtgenoot had, en toch
er scheelde wat aan. Wat, dat wist zi
niet. Onmogelijk kon het wezen, dat mijn
heer haar niet lief genoeg had, want Ann;
had te dikwijls blijken van het tegendee
gezien, ook zonder dat hij vermoeden koi
dat zij er bij was wat kon haar mevrouw
tje dan toch nog meer wenschen Wa
kon het zijn want veeleischend was zi
zeker niet.
Wordt vervolgd.)
NIEUWSBLAD
?gor liet La«d van HeisdBü en Altona, lie Langstraat sn de gomnieierwaard