Tweede Blad ie. 4586 woBitslae 17 Maart voor het Land van Heusden en Altena, de Langstraat en de Bommelerwaard. Het verdrag met België. Ingezonden. Binnenland BEHOORENDE BIJ HET Buiten verantwoordelijkheid der Redactie. Aan den «criticus van Woerekom. Verschillende phraser, uit uw schrijven van 6 Maart j.l. nopen mij, nog nader daar op terug te komen. Eenige onjuist heden, eenige onwaarhedenen eenige uitingen van niet begrijpen. Allereerst een voornaam iets U geeft door Uw redeneering een voor mij over tuigend bewijs, dat U de strekking van het gedicht «Harmonie« niet begrijpt, niet knnt aanvoelen. Ik hoop voor U, dat het niet tevens een bewijs is van on rijpheid in dezen Ter zakeU was de vorige maal zoo aan 't doorslaan over componeeren en com ponisten, dat ik hieruit wel mag besluiten, in U iemand te moeten zien, die ook wel eens gehoord zal hebben van resonantie het verschijnsel, dat, wanneer men de eene piano aanslaat, ook een andere, in de nabijheid staande, gelijkgestemde piano, zachte trillers doet hooren. Resonantie, medeklinken. Gaat U nu een licht op Of kunt u nu nog niet begrijpen, voelen, van welk een stemming deze ver zen de uiting zijn Of laat de geachte criticus van Woerekom alleen 't verstand spreken bij 't lezen van verzen Dit over «Harmonie* als geheel. Ik zeg er nu niet meer van. Wel wortelt in mij de wensch, eens persoonlijk met den Woe- rekomsche criticus over dit onderwerp te spreken. Maar nu enkele deelen uit het gedicht, door U aangeroerd, en ten onrechte als onjuist beoordeeld. Allereerst een antwoord Neen, een orgel heeft geen snaren. En tóch heb ik 't zoo gezegd, en zoo blijf ik 't zeggen, het beschouwende als «dichterlijke vrijheid Ik was daarover al meer aangevallen. Ik heb er over gesproken, met personen, die in dezen een juist oordeel kunnen vellen, als zijndepersonen die zooiets kunnen aanvoelen Wat gebruik ik dat woord «aanvoelen* veel, niet waar, geacht.e criticus Ik heb daar reden toe. Het s zoo een belangrijke factor bij het begrijpen van poëzieIs het U misschien neg niet recht duidelijk Welnu dan, ik noem alles, een piano, een orgel, alles wat resoneert, orgel. Waarom Omdat «orgel* voor mij alles zegt. Ik generali seer. De gedachte aan een orgel, zooals men zich dat gewoonlijk voorstelt, laat ik hierbij varen. Al dat mooie, door mij op dien morgen genoten die klarinetmuziek, die lichte tonen, dat zich in rhytmische golving voortbewegende geheel van fijne geluidjes, maakte op mij denzelfden indruk als het stille gemurmel van een waterval zooals ik dat meermalen zelf heb ge hoord. In Holland. Wel criticus, moet men daarvoor niet-Hollander zijn, cf ten minste z'n neus buiten Holland gestoken hebben 1 Ik vind het te kinderachtig, om nog plaatsen te noemen in ons landje, waar wel iets dergeljjks aanwezig is Maar, criticus, vol verwondering lees ik nog meer 1 Dat zie ik nu pas I «De tonen klinken wonderblij zooals een waterval* zegt U En dan vraagt U, of het ruischen van een waterval blij klinkt't Spijt me, maar, ik moet U toch zeggen, dat U tenminste in dit geval wel heel duidelijk blijk geeft van een niet bij machte zijn, iets maar gewoon, verstandelijk te verklaren, een zin te ontleden Ik citeer even «Het was een lieve wijs, vol wonder- blije tonen, zooals het stil gerucht van verre waterval, waar luid doorhenen klinkt een vroolyk vogelschaat'ren Mag ik even paraphraseeren «Het geheel van die muziek was teer, zacht rui8chend. Maar af en toe klonk er doorheen een hooge triller, wonderblij Het alles tezamen maakte op mij den indruk van een zachtzingende waterval, murmelend in de verte, met af en toe er doorheen een vroolyke vogelschreeuw*. Is de criticus wel eens in de bosschen ge weest? Zoo neen, dan mag ik zijn niet begrijpen hem niet al te kwalijk nemen. Zoo ja, dan moet ik hem ('t spijt me beschouwen als iemand, op wien de natuur, met al haar poëzie geen indruk maakt ais iemand, wien alle gevoel voor ly rische uitingen ontbreekt Nog ditGij komt andermaal terug op die geschiedenis van al of niet gebonden zyn door het rijm. Alweer een bewijs (mist gij alle gevoel van niet begrijpen. Leg den klemtoom eens op binden. (U kunt toch lézen Wie zich door het rijm laat binden, die geeft het gevoel prys. U praat van terugkrabbelen 1 Ik krabbel nooit terug, tenzy ik ongelijk zou moeten bekennen. En dan is voor mij terug krabbelen nog het rechte woord niet. Het klinkt te nietig. Als ik ongelijk moet bekennen, schaam ik mij daarvoor niet 1 Doch hier is van zoo iets geen sprake. U begrijpt niet of u zegt maar wat, bij gebrek aan behoorljjke argumenten, die een kern van waarheid bevatten. U komt alweer met Poelhekke aanzetten. En met nog meer (waar is Uw meening?) Al die namen van (zekerlyk hoogstaande 1) figuren zeggen in deze natuurlijk niets. Hoewel ik toch vol bewondering ben voor velen hunner. U kunt niet lezen Ik noem ntet Gezelies gedichtje ééo zonder rijm en maat 1 Ik citeer notabene twee rijmende regels 1 Houdt U mij dan voor zoo on- noozel om dan te beweren, dat er geen rijm is? *Waar staat het? Alliteratie.... En dan? Maar niets zeg ik aangaande dit gedicht over rym (eindrijm) en maat. Wel over «Ellen*. Dat noem ik zonder rijm en zonder een bepaalde maat. Niet zunder maat. Er is wel degelijk maat, rythme, maar een regelmatig aantal versvoeten in de verschillende verzen ont breekt. De dichter heeft vrij uit gezongen, ongebonden, in verschillende fragmenten van zijn gedicht. Er is dus geen be paalde dichtvorm ook. Een waarachtig kunstenaar was Dou- wes Dekker, Multatnli. En hy liet zich nooit binden. En hij zei, dat de dicht vorm werkt als een «keurslyf*, dusbe lemmerend voor de volle uiting van zijn diepe dichterziel. En een eigen meening houd ik er nog steeds op na. Ik bestudeer ijverig, wat anderen zeggen (evenals U doet) en dan toets ik mijn bevindingen aan mijn eigen oordeel ('t geen U niet doet, althans nu niet doet, omdat U dan geen uitweg weet, waarschijnlijk.Ik bljjf intusschen de hoop uitspreken, eens persoonlijk kennis te maken met U, cri ticus van Woerekom. Wie weet, wat nog gebeurt, als mettertijd in Heusden of elders (b.v. Veen) een letterkundige vereeniging tot stand komtVeel is nu reeds ge schreven over dit onderwerp. We zuilen waarschijnlijk nooit uitgepraat raken. In tusschen blijf ik u den raad geven, bij al wat u zegt of verdedigtWees u zelf. He. Ma. Wo. Wijk, 10 Maart 1926, Wij meenen voor deze kwestie voldoende plaatsruimte beschikbaar te hebben gesteld, zoodat wy de discussie hierover ihans sluiten. DE REDACTIE. o— 'tWas of zomer pas begou. 'k Zag aan grijzig-blauwen hemel Heel licht gouden glans van Zon,. Waarin witte wolkjes dreven 't Was, of zomer p&s begon Zdverrar.de wolkjes dreven Heel, heel zach'jes naar omhoog, Waar ze stillekens verwerden Tot het blauw van Hemelboog. 'k Zag ook een kapel nog vliegen, Badend zich in glans van zon 'k Zag een dahlia nog bloeien Als toen zomer pas begon. Lichte windesuizels voerden Door het loof in zomerzon Even zich de blaadjes roerden, 't Was, of zomer pas begon Sept. '25. He. Ma. Wo. o— Mijnheer de Redacteur! Naar aanleiding van de vergade ring die gehouden is op Zaterdag 26 September 1925 in het Café Lank- haar-Vlot welke vergadering was uit geschreven door de Bijzondere Com missie voor de Waterschappen uit de Staten van Noordbrabant, waar gelegenheid werd gegeven aan de in gelanden van verschillende Water schappen om met kracht van moti- ven zich uit te spreken voor of te gen de oprichting van het Water schap „Het Noorderafwateringska naal," wil ondergeteekende gaarne een kleine plaatsruimte in uw veel gelezen blad vragen, omdat uit die vergadering conclusies zijn getrok ken, die ik niet het minst heb be doeld. En wel in de eerste plaats als zou ik de voorzitter van het Waterschap „De Polder van Genderen" de heer v. d. Beek hebben aangewreven dat deze geld in zijn zak zou heb ben gestoken van bovengenoemd wa terschap. De heer E. v. d. Beek heeft zelf op die vergadering bepleit, dat met de oprichting van het Water schap „liet NoorderafwateringsKa- naal"', van de polder van Genderen zou worden afgesneden 124 H.A. wel ke volgens de j aarlij ksche begroo ting a f 5 per ll.A. deze opbrengen f 620 en dat er voor onderhoud der waterleidingen maar wordt uitgege ven aan dat gedeelte f 100, dus dit voor de polder van Genderen een verlies zou zijn van f520. Wat blijkt nu hier uit? wat dan door mü ook is beweerd, dat het overblijvende gedeelte groot 320 H.A. profiteert van het lage gedeelte m.a.w. dat de f 520 verbruikt worden om de we gen en waterleidingen in het hooge gedeelte van den polder te onder houden. Dus wat was nu mijne bedoeling, dat deze gelden dan ook vloeiden in de kas van den Secr.-Penn. van het Waterschap, maar niet in de kas van den heer E. v. d. Beekj, want wie; dan ook maar iets op de hoogte is van Waterschapsaangelegenheden, zal weten, dat de jaarlijksche reke ning van ieder Waterschap 14 dagen ter inzage moet liggen voor ieder stemgerechtigd ingeland en aan deze ook worden toegezonden, benevens ook een exemplaar aan Gedeputeer de Staten van Noordbrabant, dus dat hier van geen persoonlijk op strijken sprake kan zijn. En wat betreft het andere: als zou door mij ten onrechte het Be stuur van bovengenoemd Water schap brutaal zijn genoemd. Nu ben ik ook weder genoodzaakt om enke le feiten te noemen door het Be stuur zelf geschreven en uitgespro ken. Op eerstgenoemde vergadering werd dan ook door den Voorzitter van den polder van Genderen uiteen gezet, dat de toestand in het lage ge deelte goed was, want dat daar met succes weiland was gescheurd om te gebruiken als bouwland. En wat is ook door het Bestuur van den polder van Genderen geschreven aan de Provinciale Staten van Noordbra bant in zijn bezwaarschrift tegen de oprichting van hel Noorderafwate ringskanaal d.d. 3 Juli 1925, daar lezen wij in het laatste gedeelte het volgende „De inlijving kan ook bezwaarlijk worden gemotiveerd, door de bewe ring dat het lage gedeelte „stiefmoe derlijk" zou worden behandeld. Deze uitdrukking is minstgeno men, veel te sterk. Dat er, slechts f100 aan de waterloozing wordt be steed is op zich zelf juist, maar zegt niets, omdat er niet meer aan ten koste kan worden gelegd, wijl er niet meer afwateringen zijn; maar juist, voor zoover er iets aan de af wateringen ontbreekt, zou de houw van meerbedoeld gemaal daarin aan zienlijke verbetering brengen. Ook de stelling, dat het lage gebied, in natte perioden bijna niet kan wor den bereikt, is minstgenomen over dreven. Alleen in z e e r n a 11 e peri oden is dat gedeelte eenigszins moei lijk te bereiken maar bij normaal zomerweer is heL gedurende dat ge- heele seizoen met r ij t u i g en zelfs met auto toegankelijk, terwijl al leen 's winters bij veel regenval, last ontstaat, doch hier moge worden herhaald, dat de voorgenomen bouw van het gemaal hier nog de noodige verbetering zal brengen." Tot zoover dit schrijven van het Bestuur. Wat blijkt nu hieruit? Eerst noemt de Voorzitter de toe stand goed en voor geen verbetering vatbaar, en dan volgens het bezwaar schrift wil men een gemaal plaatsen om het overtollige water weg te ma len. Dan wordt er ook beweert, dat alleen bij zeer natte perioden dit poldergedeelte moeilijk is te berei ken. Weet men hoe de Genderschen- dijk van Jac. v. d. Mooren tot aan de kinderen van Rijswijk er uit ziet? Die toestand weet bijna ieder le zer van uw blad. Dat deze weg al leen bij langdurige droogte eenigs zins berijdbaar is, maar dat van af September tot Mei bijna niet met kar en paard daar doorkomen aan is, van al de modder met veel groote gaten en kuilen. Geachte lezers is dit niet meer de waarheid, dan te schrijven dat hij ge durende het geheele seizoen behoor lijk met rijtuig en zelfs met auto's toegankelijk is? Daar is zoo ver als gik <weet, (wel 25 jaar) strijd gevoerd, om tot verharding van^dien weg te komen. Om daar verder op in te gaan M. d. R. zou te veel ruimte van uw blad eischen. Maar wat is door het Bestuur van de polder van Genderen gedaan om daar verbetering in te brengen? Wordt de weg niet ieder jaar slechter? En als men nu de verbetering te genhoudt, hoe moet men dan zoo iets noemen? Mag men in het openbaar niet meer de waarheid zeggen? Hebben de menschen die daar wo nen nog niet lang genoeg door de modder gewaad? Moet er nog meer ergernis ge wekt worden onder de menschen, die daar heen naar hun landerijen moeten i Het is mijns inziens al lang hoog tijd dat men daar uit d.e middel- eeuwschen toestand verlost wordt, want hoevelen zouden er niet mede gebaat zijn, als in bovengenoemde gedeelten verbetering in weg en wa- terloestand werd aangebracht. Want het is een vaststaand feit dat hier steeds meer een tekort ontstaat voor weiland, dat geschikt is voor melk vee en daar wij aan den Zuidkant afgesneden zijn door de 'Nieuwe Maas, daarom meer aangewezen zijn tot verbetering en uitbreiding van de meer Noordelijk gelegen weilanden. Maar wij zullen hopen op verbete ring daar het al iets begint te dagen in het Oosten, want ondanks de te genstand, heeft de groote meerder heid van de leden der Provinciale Stalen van Noordbrabant ingezien, dat hier verbetering beslist noodza kelijk is, door het aannemen van het voorstel tot oprichting van het Wa terschap „Het Noorderafwaterings- U, mijnheer de Redacteur, beleefd dankend voor de verleende plaats ruimte teeken ik inmiddels, Hoogachtend, Uw dw. dnr. H. v. d. HEUVEL Jz. Genderen, 10 Maart 1926. o Mijnheer de Redacteur. Vergun mij s.v.p. voor onderstaan de regelen een plaatsje in uw blad. Het schijnt met de opvoeding der jeugd in de gemeente Wijk treurig gesteld te zijn, wat vooral uitkomt in de baldadigheid welke men 's a- vonds, maar nu zelfs overdag pleegt uit te voeren: Eerst is men begon nen de muur in de, z.g.n. Kerkpad af te breken, wat de gemeenteraad heeft doen besluiten er een ijzeren hek voor in de plaats te stellen, wat j plm. f 200 heeft gekost. Toen is men begonnen een leegstaand huisje te bombardeeren, wat ten gevolge nad datfer geen enkele ruit meer in bleef, ja zelfs de ramen er uitgegooid wer den en dat ongeveer de helft van de dakpannen werden stukgegooid, waardoor het zoo'n bouwvalligen in druk kreeg dat de gem.-raad maar besloot om het geheel af te breken; nu men echter zich daarmede niet meer vermaken kan schroomt men zich niet om den muur, welke om het kerkhof staat te vernielen en af tejbreken, zoodat hel waarlijk schijnt dat hier alle opvoeding en bescha ving is uilgebluscht, ja dat het nog erger is dan hij de heidenen, welke hunne dooden eeren. In Wijk iaat men echter .alles maar begaan, wijl men nooit ge hoord heeft dat er eens een van die vernielers betrapt is, zoodat het po litietoezicht zeker niet goed is te noemen. Dat deze regelen er toe mogen bijdragen om aan dergelijke balda digheid een einde te maken, des noods door den sterken arm, en dal de Wij ksche straatjeugd hunne doo den met rust zullen laten, hoopt Een ingezetene van Wijk. 10 Maart 1926. f IV. De politieke gevolgen. Het nieuwe verdrag schijnt in de oogen zijner voorstanders de prijs, waarvoor Nederland België's vriend schap koopt. Oprechte vriendschap wordt niet gekocht; zij kan slechts uit wederzijdsche achting groeien. Een Nederland dat zich zonder aan wijsbare noodzaak concessies laat af dwingen in zulken getale en van zulke strekking als dit verdrag ze behelst, zal België's achting moe ten verliezen. Het grootste gevaar dat de goede verhouding tusschen Nederland en België kan bedreigen, nadert juist uit dit verdrag met ontstellende ze kerheid. Te laat zal Nederland be seffen, in welke mate het zich ge bonden heeft. Het zal dit doen in een tijd, waarin men steeds verder van den geest van Versailles ver wijderd geraakt; in een lijd boven dien waarin eigen Nederlandsche welvaartspolitiek in ruime mate be slag zal leggen op Nederland s mid delen. Daar komt onophoudelijk Bel gië om zijn steunpenning vragen: nu voor een diepere Schelde-geul, dan voor een der kanalen. Wij zul len dit gaan gevoelen als een hatelij ke belasting; elke Nederlandsche Re geering zal zich gedrongen gevoelen op de uitvoering van België's voor stellen te beknibbelen, en het ge volg voor de Nederlandsch-Belgi-- sche verhouding zal allerellendigst zijn. Neen, België wende zich tot ons, indien, voorzoover en op het juiste oogenblik waarop het ons noodig heeft, onder overlegging van zooda nig uitgewerkte plannen dat men tel kens geheel kan overzien, waartoe men zich verbindt. België zal dit lastig vinden, en liever door een verdrag als het thans geteekende van te voren zijn gedekt. Het verdrag zal echter tot onvermijdelijk gevolg hebben dat wij België lastig gaan vinden. De zaak komt hieropl neer, dat België gelegenheid krijgt over Nederlandsch- grond- en waterge bied te beschikken alsof het zijn ei gen gebied ware. Een Nederland, dat zoodanigen eisch niet verwerpt nu het dit nog kan doen, verzaakt te genover het nageslacht zijn duren plicht. Onze uiteenzetting heeft aange toond, waarop onze overtuiging rust, dat het verdrag naar zijn huidigen inhoud in strijd is met 's lands be lang. Minister van Karnebeek moge zich, onder omstandigheden, waar omtrent aan het Nederlandsche volk nog alle opheldering verschuldigd is, tot teekening verbonden hebben ge acht de Staten-Generaal staan in hun goed- of afkeuring nog geheel vrij. De Volksvertegenwoordiging heeft den plicht tot eigen onderzoek; zij herinnere zich, dat de Belgische Ka mers zelve een door de Belgische Re geering geteekend handelsverdrag met Frankrijk hebben verworpenen dat serdert dien volstrekt niet bo ven België de hemel is ingestort. De bepalingen van 1839 hebben België, blijkens de ervaring, niet naar het leven gestaan; mogen de Neder landsche Staten-Generaal verhinde ren dat eenmaal moet worden be jammerd, dat het nieuwe verdrag dit óns doet! De inpoldering van den Biesbosch. Donderdag 18 Maart a.s. zal de heer C. Zaalberg, directeur-generaal van den Arbeid, voorzitter van de commissie van advies voor werkloo- zensteun, als vertegenwoordiger der regeering de eerste spade steken voor de uitvoering van de plannen tot in poldering van een gedeelte van den Biesbosch. De Minister van Binnen- landsche Zaken en Landbouw die dit eerst zou doen, is wegens par lementaire werkzaamheden verhin derd. De plechtigheid zal geschieden nabij den kop van het land, gemeen te Dubbeldam in de Rijkskade langs de Nieuwe Merwede. o— De Watersnood. De Koningin-Moeder heeft ten be hoeve van de slachtoffers van den watersnood een belangrijke hoeveel heid mannen-, vrouwen- en kinder- kleeding aan het hoofdbestuur van het Nederlandsche Roode Kruis ge zonden. Het totaalbedrag der bij de alge- meene vereenigde commissie ter le niging van rampen door watersnood in Nederland ingekomen gelden be draagt thans, na het 43ste verant woording, f 3,314,009,43. o— Kolen van Spitsbergen. Naar de „Tel." verneemt, heeft de Nederlandsche Spitsbergen Mij. met gasfabrieken in ongeveer 20 ge meenten in ons land, waaronder Am sterdam, Rotterdam en den Haag, contracten afgesloten voor de leve ring van kolen. Gebleken is, dat de kolen voor de gasfabrieken te ge bruiken zijn. yienw^lad PuOOIfiO m J. POLAM t GnowNoe/t

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1926 | | pagina 5