Vervolg Raadsverslag Heusden. Zie voor le gedeelte 4e Blad. Rekeningen over 1925 en begrootingen 1927 der Godshuizen. Ms gebruikelijk (Wierden deze voor on derzoek in handen gesteld van eene com missie, waartoe idle Voorzitter aanwijst Idfe heeren de Mol, Ruitinga en Schmiehausen die zich Ifrereid verklaren het onderzoek te verrichten. De Voorzitter kan nog mededeelen dat B. en W. het navolgende schrijven hebben gericht tot de 33 gemeentcbestuijen, waar gevaar bestaat voor opheffing van het Kantongerecht: Zooals U wellicht bekend zal zijn, is bij Koninklijke Boodschap van 22 September j.I. een wetsontwerp ingediend, volgens den considerans tén doel hebbende „nader wijziging te brengen in de wet van 5 Juli 1910 (Staatsblad no. 181) tot regeling van de samenstelling van den Hoogen Raad, de gerechtshoven, de arrondissements-rechtbanken en de kantonge rechten en van de jaarwedden der rechterlijke ambtenaren, alsmede van de klassen der rechtbanken en kantongerechten". Kort gezegd, komt de wijziging eenvoudig neer op uitbreiding van personeel aan eenige gerechtshoven en rechtbanken en eene andere Massificatie van enkele kantongerechten in de grootere gemeenten. Dit ontwerp houdt ten nauwste verband met het in 1924 ingediende wetsontwerp tot opheffing van 32 kantongerechten, waaronder ook dat in Uwe gemeente. Tegen deze regeling zijn indertijd van verschillende zijden ernstige bezwaren ingebracht, aan welken tegenstand het waarschijnlijk is toe te schrijven, dat het ontwerp, hetwelk sedert September 1923 in staat van wijzen verkeert, niet in openbare behandeling is gekomen. De tegenwoordige Minister van Justitie dringt thans blijkens de Me morie van Toelichting op eerstgemeld wetsontwerp op afdoening aan en het heeft er allen schijn van, dat Zijne Excellentie, door deze beide onderwerpen aan elkander vast te koppelen, zich de instemming tracht te verzekeren van verschillende Kamerleden, die met de uitbreiding van personeel aan sommige hoven en rechtbanken ingenomen zijn. Het platteland moet dus weer dupe worden van overigens op zich zelf wellicht zeer goed verdedigbare maatregelen ter bevordering van justicieele belangen aan rechterlijke Colleges in de groote steden. Wat aan bedoelde uitbreiding wordt ten koste gelegd, kan bezuinigd worden door een aantal kantongerechten te doen verdwijnen, waar tegen, naar het oordeel van den Minister, geen overwegende bezwaren rijzen. Nu is het zeer zeker een kwestie van appreciatie, of een bezwaar al dan niet „overwegend" is, maar het wil ons toch voorkomen, dat de bedenkingen, die indertijd van verschillende zijden aan Regeering en Volksvertegenwoor diging zijn kenbaar gemaakt, niet van belang ontbloot zijn. Het gevolg hiervan is immers, zooals gezegd, vrij zeker geweest, dat het betrekkelijk wetsontwerp van den minister- Heenjskerk tot dusver niet in behandeling gekomen is. Ofschoon het stadium, waarin de zaak op 't oogenblik door het nieuwe wetsontwerp van den Minister Donner verkeert, niet zoo gunstig is als vroeger, meenen wij toch, dat daarin allerminst eene reden moet worden gezien om de handen in den schoot te leggen en de opheffing der kanton gerechten rustig af te wachten. In ons aan U gericht schrijven van 19 Fe bruari 1924 hebben wij de wenschelijkheid uitgesproken om te trachten de Kamerleden door persoonlijk bezoek te overtuigen van de groote onbiilijk- heid, die tegenover het platteland zou worden begaan als de 32 kantonge rechten werden opgeheven. Wij gelooven, dat het aanbeveling zou verdienen als andermaal pogingen in die richting werden in 't werk gesteld om die opheffing te keeren. ,,Wie bezuinigt, waar zulks mogelijk is, zegt de Minister in zijne Memorie van Toelichting op het nu ingediende wetsontwerp, dient de justicieele belangen". Deze uitspraak is in zijne algemeenheid stellig onjuist. Er is eene zuinigheid die de wijsheid bedriegt en dit spreekwoord is hier ten volle van toepassing. Wanneer de Volksvertegenwoordiging doordrongen is van het besef, dat door de opheffing van een aantal kanton gerechten aan het platteland een groot onrecht wordt aangedaan, dan kunnen zuinigheidsoverwegingen haar er niet toe brengen, dat onrecht in 't leven te roepen, zij het ook, dat de daardoor bespaarde gelden, volgens het plan van den Minister van Justitie ten goede komen aan de bezetting van andere gerechten. De Voorzitter meent dat het te pro- beeren is, men kan niet weten of hetj misschien kan helpen. Verder stellen B. en W„ den raad nog voor een crediet toe te staan, om hier aan de pomp onder het stadhuis een ont- ijzeringsinrichting aan te brengen. Het is de bedoeling in de loop v. h. volgend jaar de Vischmarkt er nog een pomp bij te plaatsen, waarover de raad nader zal wor den gehoord. Mocht de inrichting dan aan de pomp hier voldoen dan zouden, zoo het noodig mocht blijken. B. en W. ook eenzelfde inrichting willen aanbrengen aan de nieuw te plaatsen pomp. De bodem is hier zeer ijzerhoudend en het eigenaar dige is, dat men soms op de eene plaats op vijf en twintig dertig M.( diepte goed, op een andere plaats geen goed drinkwater krijgt en dat al boort men ook tot 100 meter diepte men kans heeft op hetzelfde resultaat. Bij wijze van proef zouden B. en W. nu een dergelijke inrich ting die f 1642 kost aan de pomp hier willen aanbrengen. Het bedrag lijkt wel hoog doch, wat er voor geleverd wordt zal wel den kostenden prijs zijnj. De heer de Haan komt het bedrag zeer hoog voor, om het water zuiver te maken die"t men toch stee ls een hoeveelheid in voorraad te pompen, en wie zal dat doen? e Voorzitter zegt, dat lit met de ar dioden inrichting met noodig 's, al leen noet iemand een of anderhalf uur per week het oude water terug spoelen. De heer de Haan merkt op, daft zSjto firma op de scheepswerf twee pompen heeft staan, geslagen op 35 meter diepte die voorzien zijn van een eenvoudigen zand- filter die slechts f 200 kost en die zeer goed water levert. De Voorzitter zegt dat die pompen niet gelijk zijn te stellen met de stadspompen waar veel meer water uit wordt gehaald. De heer de Haan bestrijdt dit, de pom pen op de scheepswerf moeten wel 5 misschien wel 10 maal zooveel water le veren als de pomp hier. Staat het tech nisch Bureau te Zwolle, dat de inrichting zal aanbrengen er ook voor in? De Voorzitter zegt dat het Bureau er een jaar garantie op geeft, het heeft een dergelijke inrichting reeds aan 83 Zuivel fabrieken in het Noorden des lands aange bracht, o.a. ook aan de groote fabriek van de firma Stork en Heeg te Hengelo en Enschede, wel een bewijs dat'deze vol doet. Spreker leest hierop voor wat voor het bedrag geleverd wordt en zegt dajt de heer Stal als deskundige is gehoord en deze er zijn hooge goedkeuring aan heeft gehecht, en advscerlc den raad het voorstel te doen een dergelijke inrichting aan te brengen. Hierop wordt ijiet alge- meene stemmen besloten, het gevraagde crediet toe te staan. Daar niemand verder iets heeft in het midden te brengen s uit de Voorzitter de openba-e vergadering. I

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1926 | | pagina 15