PU ROL er op! Een Wijde Verslavend. DE HEILAND IS GEBOREN. Als Uw Handen raw xyo of gesprongen en Uw Lippen schraal en pijnlykmaar vooral ook by brand- en snywonden, ontvellingen en allerlei huidverwondingen Het verzacht en geneest. 't Was 24 December. Het vroor, dat het kraakte en een dikke sneeuwlaag bedekte de straten. Prachtig weer voor wie, behoorlijk gekleed en goed gevoed zich behaaglijk kan gevoelen in de felle winterkou. Des middags was op de scholen in het stadje B. de vacantie begonnen. Toen de kinderen dien laatsten schooldag van het jaar naar huis gingen, werden allerlei afspraakjes gemaakt. Als de vorst bleef aanhouden zouden ze van het schaatsenrijden kunnen genieten 1 Onder de kleuters, die het schoolgebouw verlieten, waren er drie, die gezamenlijk huiswaarts gingentwee joDgens van twaalf en acht jaar en een meisje van tien. Wie hun gesprek had afgeluisterd zou dra bemerkt hebben, dat er aan vroolijkheid bij hen nogal wat ontbrak. En wie de smalle bleeke gezichtjes der jongste twee kinderen had aangezien, zou begrepen hebben, dat die kinderen, schamel gekleed als ze waren, wel tot de aller armste van het stadje behoorden. Al babbelend sloegen zij den weg in naar een der buitenwijken, 't Waren de kinderen van de weduwe Voornveld. Deze woonde aan den buitenkant in een der goedkoopste huisjes. Haar man was zeeman geweest en zoolang hij leefde hadden ze het thuis goed gehad, te meer daar juffrouw Voornveld altijd heel ijverig met de naald was geweest en daardoor voor een flinke bijverdienste had kunnen zorgen. Bijna een jaar ge leden was haar man op zee verongelukt, op zee gebleven toen zijn schip in een hevigen storm op de rotsen van Bretagne verpletterd was. Hij was eenige dagen na Kerstmis uitgevaren. Nog geen week daarna was het droevige bericht van zijn dood gekomen. Toen de eerste droef heid over was, had juffrouw Voornveld de handen uit de mouwen gestoken en het was haar al spoedig gelukt zooveel werk te krijgen, dat ze in de behoeften van haar gezin kon voorzien. Doch het had zoo niet mogen blijven. Een paar maanden geleden was ze ernstig ziek geworden. De weinige spaarpen ningen, die z8 als een appeltje voor den dorst, zuinig bewaard had, moesten wor den aangesproken. Het herstel ging langzaam en weken lang was juffrouw Voornveld niet in staat eenig werk te verrichten en nu heerschte sinds eenige dagen gebrek in haar woning. Op den dag, dat de kinderen vacantie gekregen hadden, vonden ze hun moeder bij hun thuiskomst op haar gewone plaats bij de kachel maar de kachel was uit. Kil en huiverig was het in de kleine kamer. De kinderen vertelde, dat ze vacantie gekregen hadden. Moeder hoorde het zuchtend aan. Op school, dacht ze, zitten de kinderen tenminste warm Toen het geheel donker geworden was, werd de kleine lamp aangestoken, het brood werd uit de kast gehaald. Zwij gend gebruikte het viertal de avond boterham. „Moeder", zei Willem, de oudste, morgen is het kerstfeest. Meester heeft er op school van verteld en we hebben ook gezongen. Willem van den bakker, u weet wel, vertelde, dat hij naar de kerstboom ging kijken, waar aan zooveel moois hangt. Mogen wij er ook heen, Moeder? Verleden jaar zijn we er ook geweest. „Nu Willem", ant woordde Moeder, „dat zullen we morgen wel zien. Ga nu maar naar bed.'. Juffrouw Voornveld kon haar kinderen niet vertellen, dat de boterham, dien ze zoo pas gegeten hadden, betaald was met een deel van het geld, dat ze van een uitdrager ontvanger had voor een pakje kleeren, waaronder ook de Zondagsche van haar oudsten jongen. Het gezin ging vroegtijdig ter ruste om licht te sparen en ook, omdat het onder de dunne dekens toch in elk geval nog warmer was dan in de onverwarmde kamer. Den volgenden dag, eersten Kerstdag, viel er een dichte jachtsneeuw, die de kinderen binnenhield. Ze vermaakten zich thuis zoo goed ze konden en bab belden met elkaar over het kerstfeest van het vorige jaar, toen ze 's avonds chocolademelk hadden gedronken en wafels gegeten. Juffrouw Voornveld hoorde hen aan. Ook bij haar kwam met kracht de herinnering op aan den tijd, dat haar man nog leefde en zij het zoo prettig gehad hadden. En hoe was het nu 's Avonds moesten de kinderen weer met een droge boterham naar bed. Willem had niet meer gevraagd of hij naar het Kerstfeest mochthij had moeder's tranen wel gezien en als moe der verdriet had, bleef hij liever thuis. Even over achten waren allen te bed. Moeder stopte haar lievelingen zoo warm mogelijk toe. Nog niet zoo lang lagen ze in bed, of er werd aan de deur ge rammeld. Juffrouw Voornveld verwachtte geen bezoek en dacht't Is misschien iemand die zich in 't donker vergist. Doch het gerammel hield aan. Wie kon op dit uur nog iets bij juffrouw Voorn veld te maken hebben Zij besloot op te staan om te zien wie er was. Haastig kleedde zij zich; de kinderen staken al nieuwsgierig het hoofd uit de bedstede. In den namiddag was een man, ge kleed in een warm wollen pak en een fermen overjas, met den trein in het stadje aangekomen. In een der café's had hij het adresboek gevraagd en daarna j het adres van juffrouw Voornveld opge zocht. In den vooravond was hij op stap gegaan naar haar woning, waar hij de deur gesloten vond. Toen hem niet dadelijk opengedaan werd, scheen hij ongeduldig te worden. „Hallo" riep hij, „is er niemand thuis?" Voorzichtig opende juffrouw Voornveld de deur. „Goeden avond, ben ik hier bij de weduwe Voornveld?" „Jawel mijnheer, die ben ik." „Dan ben ik terecht," sprak de be zoeker, die haastig binnenstapte in het slecht verlichte vertrek. Verbaasd keek juffrouw Voornveld hem aan. „Ik begrijp niet mijnheer..." „Wie ik ben, nietwaar? Ik ben een vriend van uw overleden manSmits is mijn naam, Gerrit Smits. Ik heb verleden jaar met uw man gevaren en we hebben samen schipbreuk geleden op de Fransche kust Wat had hij het druk over zijn vrouw en kinderen Hij is er gebleven de stakker. Ik heb nu dien tijd gevaren op een Engelsch schip en nu kom ik kijken hoe de familie van mijn ouden kameraad het maakt. Vertel me eens, hoe ge 't in den laatsten tijd gehad hebt." Vol verbazing had juffrouw Voornveld geluisterd. „Nu?" hernam Smits, toen het ant woord op zijn vraag uitbleef. „Vertel eens Juffrouw Voornveld bleef zwijgen. „Zeg er eens, beste jongen," zoo wendde Smits zich tot Willem, die nieuwsgierig toekeek, „vertel me eens, krijg jij eiken dag dikke boterhammen? En jij zusje, drink jij wel veel melk? Heeft de kachel vanavond wel goed gebrand Smits liep naar de kachel. „Uit 1" zei hij. „Ik begrijp er alles van." In het kort verhaalde nu juffrouw Voornveld, hoe ze het na den dood van haar man gehad hadden en hoe ze sinds haar ziekte hadden moeten tobben. „Ik kom dus juist op tijd. Kleed nu maar vlug de jongens aan we gaan nog even de stad in. Hier hebt ge geld. Haal nu maar turf en hout om de kachel aan te maken" Smits stapte met de beide jongens de deur uit. Toen ze na een uurtje terugkwamen, waren ze belast en beladen. Brood, vleesch, melk, een zakje koffie en een doos met lekkers. De brandende kachel verspreidde een aangename warmte in het vertrek en weldra zaten juffrouw Voornveld en haar kinderen met den vriendelijken gever gezellig aan tafel en smulden naar hartelust, Voor het eerst sinds vele weken heerschte er oprechte vreugde in de kleine woning. Den volgenden dag ging Smits even uit en kwam terug met een kleine Kerst boom. Des avonds werd het Kerstfeest gevierd Vroolijk en dankbaar klonken de stemmen der kinderen, toen zij het „Vrede op aarde" zongen. Smits bleef nog eenige dagen in het stadje. Voor hij afscheid nam, zei hij „Juffrouw Voornveld, ik heb kind noch kraai in de wereldik zal zorgen, dat je elke drie maanden een gedeelte van mijn gage wordt toegezonden. Zoo gauw ik in het land ben kom ik hier terug." En zoo geschiedde het. Ruim een jaar later trouwde juffrouw Voornveld met den weldoener van haar kinderen, die hem een besten vader vonden. Nog vele malen vierden zij met elkander een prettig Kerstfeest. Een Kerstvertelling. Een koude Decemberwind giert door de straten! Onstuimig jaagt hij sneeuwvlokken en menschen voor zich uit. Men voelt het, dat hij een echte zoon van den winter is, die geen scherts verstaat. Ooren, handen en wangen kleurt hij met het schoonste rood. Tot fijne kristallen doet hij den adem in baard en haar verstijven. Het is bar koud. Wie van de voorbij gangers geen pels of mantel zijn ei gendom kan noemen, doet beter lie den thuis te blijven; want vooral nu met den avond wordt het bitter koud. Hoor, daar slaat de klok vijf uur in den namiddag! Haast u naar huis, voorbijgangers, daar wacht u bij een warme kachel een gezellige kring. Voor ons uit loopt hoestend en kuchend een nog jonge man. Hij draagt een pak muziek onder zijn arm, zijn zwarte jas is kaal en dun, zijn handen zijn bont en blauw. De wind woelt zijn lange zwarte haren dooreen en dreigt telkens hem het kleine hoedje van het hoofd weg te blazen. Wie dicht achter hem gaat, bemerkt, dat de man beeft van kou de en dat hij met opzet zijn weg dicht langs de huizen neemt om eenigszins beschut te zijn tegen den snijdenden wind. En toch ziet hij er fatsoenlijk uit, bijna deftig. Zijne oogen vertel len een lange lijdensgeschiedenis, als de voorbijganger er in ziet. Viemand bekommert zich evenwel om hem, elk heeft genoeg met zichzelf te doen. Eindelijk heeft hij zijn huis bereikt, de deur geopend en is verdwenen als een stroohalm, dien de wind naar bin nen gewaaid heeft. „Gelukkig", zegt hij, terwijl hij in den donkeren gang van het groote huis, dat tot woning dient voor on derscheidene gezinnen, voorzichtig met de handen rondtast om den don keren trap te vinden. Twee, 'drie, vier krakende trapjoen gaat hij op, tot den zolder toe en staat eindelijk voor een smalle deur stil om een oo- genblik adem te scheppen. Nu wil hij de deur openen, maar op hetzelfde oogenblik wordt zij van binnen open gemaakt en een knaapje met een lief gezicht kijkt naar buiten. „Hoera, daar is vader!" roept het jongske en vliegt den man om den hals. „O, wij hebben zoo lang op u gewacht, vader. Moeder kon niets koopen en ook niets koken niemand wil ons meer iets borgen. Toen heeft moeder geschreid en de kleintjes heb ben haar geholpen, maar ik niet, ik ben zoo dom niet meer." En de achtjarige knaap ziet blijde zijn vader aan, die door het gesnap van zijn kind een oogenblik zijn zor gen vergeet. De andere kleinen ko men nu ook aangesprongen behalve de oudste. Frits geheeten, zijn er nog driede dikke Piet, de grappige Wil lem en het fijne, teere Leent je. De eigenlijke schatkamer van het gezin is de wiegdaarin slaapt het aardig ste paar tweelingen, dat men denken kan. De jonge vader overziet met een zekeren trots zijn zesvoudigen huwe lijkszegen terwijl hij zich moede neerzet in den stoel, dien zijn Frits voor hem gereed gezet heeft. „Waar is moeder vraagde hij. „Hier, vader". En uit een klein, door een houten beschot afgeschei den neven vertrekje, dat als keuken dienst doet, komt een kleine, zwakke vrouw te voorschijn met een weemoe dig gezicht. Zij droeg een groene kap boven hare oogen, die tengevolge van fijn naai- en borduurwerk, ontstoken en rood waren. Eindelijk brandde toch het vuur, waarmee zij zooveel moeite had gehad, zeide zij want haar man behoefde niet te weten, dat zij bittere tranen geschreid had. Zoo als het wel meer gaat in jonge, arme huwelijken, hadden zij tot voor korten tijd, hij als pianomeester, zij als naai ster, vrij goed hun bestaan gehad. Toen kwamen de tweelingen, een langdurige bedlegering der vrouw, en de kinderen ziek aan de mazelen. Op eens zagen de brave echteluidjes zich in diepe armoede gedompeld. Zij lie ten zich niet aanstonds ontmoedigen, neen, zij spanden al hunne krachten in, ja boven hun vermogen. De ge volgen waren hare zieke oogen, zijn kwade hoest. En ondanks dat alles geen hulp uit hun schuldennood, van geen enkele zijde eenig uitzicht op hulp. De vrouw was nog meer vertwij feld dan de man, omdat zij gevoelde, ■dat zij niet geheel zonder schuld aan hun ongelukkigen toestand was. Was hij niet gewaarschuwd geworden voor zulk een arm meisje Hadden hare eigen pleegouders den man niet ver klaard, dat zij niets in de wereld be zat Toen had hij moedig geantwoord Mijne Anna is zij, en mijne Anna blijft zij, al zouden ook alle machten der wereld haar mij willen ontruk ken." Maar er was niemand gekomen, niemand had er aan gedacht, haar hem te ontrukken. En nu Wat nu Anna greep naar het pak muziek- papier en den hoed van haar man en bergde die op. Hare kleine handen waren rood en gesprongen, door grol werk, dat kon men zien. Hoe kon zij daarmee die fijne handwerken klaar krijgen Of haar man dezelfde ge dachten had, kan ik niet zeggen. Met een diepen zucht zocht hij, door de blikken zijner kinderen daartoe uit- genoodigd, in zijn zak naar zijn porte- monnaie, die o zoo plat was. „Het spijt mij, Anna", zeide hij, moeite doende om te glimlachen, „dat ik slechts de helft van het be loofde geld medebreng. De kassier was niet thuis en zijn boekhouder durfde niet op zich nemen, mij uit te betalen." En langzaam legde hij vier guldens voor haar op de tafel. Nu smolt al haar moed, zij snikte luid. „Dat is niet genoeg, Johannes. Gij weet immers, dat ik vanavond nog de huur betalen moet. De huisbaas is tot alles in staat. En wij hebben niets in huis, geen stukje brood, geen melk, geen steenkolen. Wat moet er van ons worden. Johannes Ik zie met angst de toekomst tegemoet." En zij zag hem van onder haar kap vol liefde maar toch ook vol wanhoop aan. Toen nam hij zwijgend een der vier guldens, gaf dien aan Frits en droeg hem op fluisterenden toon op, brood te halen bij den bakker en melk bij den melkboer. Toen stond hijzelf op, nam de drie overige guldens op, kuste zijn arme vrouw en vatte den kleinen Piet bij de hand als zijn be schermengel en zeide vriendelijk „Kom ventje, wij gaan samen naar den huisbaas om te vragen of hij nog acht dagen geduld met ons wil heb ben. De andere drie guldens ontvang ik toch vast en zeker over enkele da gen. Wees maar kalm, moeder, wij zullen u dien moeilijken gang ditmaal besparen." En, wat hij nog nooit gedaan had, uitstel gaan vragen, deed hij nu met blind vertrouwen. Koel werd hij ont vangen, wantrouwig hoorde de huis baas zijn hoesten aan, met dreigemen ten liet men hem gaan. Hij had maar allereerst te zorgen, dat de huur be taald werd, zeide men hem. Niemand nam notitie van het kind, aan zijne zijde. Toen het echter in zijn kinderlijken eqnvoud speelde met de franje van het tafelkleed, gaf de dochter des huizes het zulk een har den tik op zijn kleine hand, dat het angstig, maar zonder eenig geluid te doen hooren, zich tegen zijn vader aandrukte. Deze nam hem op zijn arm en ging allerbeleefdst groetende naar de deur. Een spottend gelach deed den arme uitgeleide. Toen zwol de ader op zijn bleek gezicht, hij stond even stil en drukte zijn zakdoek tegen zijne lippen om geen kreet te doen hooren. „Niet boos zijn, paatje, Piet is zoet, heel zoet", zei zijn kind vlei end en streelde vol liefde zijn gezicht met beide handjes. Hij overwon zich- zelven en keerde naar zijn armoedig verblijf terug. Hier heerschten toch liefde, vrede en eensgezindheid. An na prees zonder te vermoeden, welk een behandeling haar man had moe ten verduren, den huisbaas, dat hij zoo goed was geweest om uitstel te verleenen. Toen nam zij met moeder lijken trots haar jongske op de knie ën, want zij geloofde vast en zeker, dat niet het schuchtere vragen van haar man, maar wel de aanvalligheid van het kind het hart van den huis baas verteederd had. O moederliefde, wat zijt gij toch eenvoudig, hoe groot, hoe heilig! Nadat de avondmaaltijd genutcigd was, door de kinderen met de groot ste vreugde en den grootsten trek, door de ouders slechts van een zeer bescheiden deel, gingen de kleinen naar bed. Alleen Frits mocht nog een uurtje bij vader en moeder opblijven. Met een ijverzuchtig welbehagen hielp hij het jonge volkje wegbren gen. Toen tegen den stoel zijns va ders opklauterende, sloeg hij onver wachts zijn beide armen om diens hals. „Lieve vader", vraagde hij, „och, krijg ik nu vanavond een uurtje les op uw mooie viool Ik kan het vers, dat u mij geleerd hebt, nu hee- lemaal en zonder fout spelen." De vader knikte en zijn gelaat tee- kende, dat hij trotsch was op zijn lieven, kleinen jongen met zijn trouw hart. Nu haalde hij zijn kinderviool, nam de houding aan, zooals zijn va der hem geleerd had, en liet den strijkstok over de snaren glijden. „De Heiland is geboren", enz., klonk het nu als een stille belofte door het kamertje. De vader luister de en was verrukt over de zuiverheid der tonen. Tegelijkertijd steeg een bede op uit zijn hart tot God omhoog, dat hij met dit lied een bijzonderen zegen mocht inopgsten. Een heerlijk plan knoojDte zich daaraan vast, waar van de uitvoering slechts van zijne gezondheid afhing. Hij zag eenige oogenblikken mijmerend voor zich uit. Zijn eigen kindertijd stond weer levendig voor zijn geest! Hij, de lieve ling zijns vaders, smaakte nog eens al het genot van de vreugde van het ouderlijk huis, de teedere zorg eener liefhebbende moeder. Hij was een zwak ventje geweest, wiens geboorte zijne ouders het toppunt van hun ge luk op aarde doen bereiken. Zorg vuldig opgevoed, was hij opgegroeid en in alles onderwezen geworden. Zijn vader hoopte hem eens de zelfde loopbaan te zien bewandelen als hij zelf. En toen En toen Kinderen, eert uw vader en uwe moe der, dat is het eerste gebod met een belofte! De jonge man hoestte lang en pijn lijk. Toen legde hij zijne hand op het hoofd van zijn oudsten knaap en zei „Gij zijt een beste jongen, niet waar moeder Maar nu moet gij naar bed, het is al laat. Slaap lekker!" Toen lachte Frits vol blijden trots, kuste vader en moeder en ging heen. Gods engelen vergezelden hem. In de groote zaal op de bovenver dieping brandde lustig het vuur aan den haard. Er was evenwel niemand in het ruime vertrek dan de oude ko lonel. Hij had zooeven de lampen aangestoken en stond nu in diepe ge dachten verzonken, strak voor zich uit te staren, 't Was een groote, sterke man met een langen grijzen baard en een kaal hoofdzijn gelaat teekende trots en hardvochtigheid en had een sombere uitdrukking, zijn oogen kan- den bliksems schieten. Nu echter za gen zij dof en zonder glans. De oude heer had zijn kwaden dag, dat wilde zeggen, dat hij niemand bij zich wilde zien, tenzij hij hem riep. Maar de gedachten komen vaak ongeroepen. Beelden uit lang vervlo gen dagen vertoonen zich aan onzen geest en doen ons jubelen of ook wel zuchten. De oude heer vaagde met de hand haastig langs zijne oogende oude beelden lieten zich echter niet wegvagen. Het was hem, alsof de laatste 30 jaren waren uitgewischt. Hij was weder een jeugdig, flink of ficier, wiens hooge gestalte en krijgs haftig voorkomen ieders bewondering afdwongen. Hij was bemind bij zij ne ondergeschikten en genoot het vertrouwen zijner meerdereneen schitterende loopbaan wachtte hem nog. Gehuwd met eene dochter uit een zeer rijke, deftige familie had hij naar het uitwendige alles wat zijn hart begeerde. Wel was zijn vrouw wat erg godsdienstig, en deelde hij hare overtuiging nietmaar hij was toch ook geenszins vijandig en kon zeer best een berisping of vermaning aanhooren, wanneer zij hem in alle liefde onderhield over zijn drift en opvliegendheid, die menigwerf oor zaak was van onaangename toonee- len. Hij had zijn Emma hartelijk lief het liefst vertoefde hij in den huise- lijken kring, en als zij den dag begon en eindigde met een hoofdstuk te lezen uit de Heilige Schrift, en een psalm- of gezangvers te spelen op het orgel, dan luisterde hij gaarne met de grootste aandacht en paarde zhn stem aan de hare. Zij waren ondanks het verschil in overtuiging wat anders maar zoo zelden het geval is gelukkigwant zij hadden elkan der hartelijk lief en hun echtelijk geluk steeg ten top, toen hun een kind, een zoon geboren werd. Nu stond hem weer levendig die avond vóór het Kerstfeest voor den geest, nu dertig jaren geleden. Hij had den geheelen avond dienst gehad. De klok sloeg twee, toen hij vermoeid thuis kwam. De lamp brandde nog, vrouw en zoon hadden niet kunnen besluiten naar bed te gaan, maar waren, ter wijl zij op hem wachtten, van ver moeidheid op een sofa in slaap ge vallen. Stil trad hij binnen, draaide de lamp hooger, pookte het vuur aan den haard wat op, wekte vrouw en kind met een kus en verraste hen met de geschenken, die hij gekocht had. Was dat niet een blijde avond ge weest En werd zijn hart niet diep geroerd, toen zijn Johannes op zijn kinderviool lieflijk en zoet het koraal speelde: „De Heiland is geboren," enz. Weg was het vriendelijk beeld, de zachte tonen ruischten niet meer. Een ander beeld stond voor zijn geest. t Was weer de avond vóór het Kerst feest. Tien jaren was het geleden. Hij was niet meer de jeugdige offi cier van voor twintig jaren. Nog was hij wel groot en sterk, maar een toe nemende kortzichtigheid had hem ge noodzaakt zijn ontslag uit den dienst te nemenals kolonel was hem op eervolle wijze pensioen verleend. Dit had hem diep gesmart, maar zijn zoon, hoopte hij, zou het eenmaal nog verder brengen. En nu stond zijn Johannes voor hein, geen knaap meer, maar een hoog opgeschoten man. Zoo even had hij hem verklaard dat hij nooit er toe over zou kunnen gaan om in militairen dienst te tre den. Hij wilde iets anders, hij wilde zich geheel aan de kunst wijden, een groot, beroemd musicus worden. De vader smeekte, de zoon weigerde de vader dreigde, de zoon haalde de schouders op. Toen zijn toorn niet langer kunnende bedwingen, gaf de vader den jongen man een harden slag in het gezicht. De zoon was het vaderlijk huis ontvlucht met ver- wenschingen en dat had het hart zij ner moeder doen breken. Weinige weken later droeg men haar naar hare laatste rustplaats. Dat was het tweede beeld, dat voor den ouden heer opsteeg! En het be hield de overhand op het eerste, het deed zijne oogen vochtig worden. O, zonde wat zijt gij bitter! In de stad had de oude heer niet meer willen blijven wonen; hij had zich gevestigd in het dorp, waar wij hem het eerst ontmoetten. Hier ken de niemand hem anders als den grommigen kolonel en sleet hij een zaam zijn dagen met een oude dienst bode, die zijne huishouding bestier de. Somber en in zichzelf gekeerd leefde hij hier voort met de herin nering aan haar, die te vroeg van zij ne zijde was weggerukt, aan hem, die hem ontvlucht was en dien hij toch liefhad. „Dat gelukkig eertijds 't bestond alleen nog maar in de herinnering. Voorbij voorbij Maar wat was dat De kolonel luis terde verwonderd. Hoe paste dat bij zijne gedachten. Daar buiten klonk een kinderviool, en op eene eenvou dige, maar roerende wijze„De Hei land is geboren, enz." „Wie is dat Wie kan dat zijn vraagde hij met bevende stem bijna luid. Nu werd het stil buiten, de deur fing zacht open en op de teenen sloop rits, de kleine muzikant, naar bin nen. Verlegen, vol verwachting stond het kind voor den reus, en toen deze hem sprakeloos van verbazing bleef aanstaren, legde Frits voorzichtig zij ne viool neder, haalde een brief uit zijn zak en hield dien boven zich als een schild. 9 „Gij kunt gaan," zeide de oude heer barsch, toen hij in de deur het nieuwsgierig gezicht der huishoud- ■ster opmerkte. Toen greep hij naar het papier'; maar hield zijne oogen zoo strak op het jonkske gevestigd, dat hij twee tot driemalen mistastteen ook toen hij het eindelijk in de hand hield, bleef nog zijn donkeren blik op den kleinen Frits rusten en aarzelde hij te lezen. „Wie zijt gij eigenlijk vraagde hij op heeschen toon. „Frits Ruiter, oudste zoon van den pianomeester," antwoordde de klei ne schuchter. Want de vreemde hou ding van den reusachtigen man boe zemde hem eenigen angst in. Toen deed hij een stap achterwaarts alsof een slang hem gebeten had. Hij leg de de hand tegen het voorhoofd, tra nen kwamen in zijne oogen. Het kind bemerkte dit, nam nog eens zijn klei ne viool, raapte al zijn moed bijeen en speelde het kerstlied. Hij kwam er echter niet mee klaar. De oude man bukte zich eensklaps, greep het vioolspelertje bij z'ijn kraag met zijn instrument, beurde hem op en sloeg beide armen zoo vast om hem, dat de viool op den grond viel. „Laat maar, laat maar", zeide de oude heer met schitterende oogen, toen hij de angstige blikken van het kind opmerkte. „Gij zult een betere, een veel betere hebben, gij, de zoon. van mijn armen jongen, mijn innig-

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1928 | | pagina 10