Tweede Blad
Nieuwsblad
No. 4922 Vrijdag 7 Juni
.PUROL
DE LEDiTEEEE
Bij Examens en Openbaar Optreden
voor het Land
van Heusden en Altena,
de Langstraat
en de Bommelerwaard.
Bij Scheren
DAM RUB RIEK.
FEUILLETON
Electrificatie.
BEHOORENDE BIJ HET
geen stukgaan en pyn meer en ook geen na*
scbrjjnen der huid. als men óór het inzeepen
de huid even inwryft met slechts een weinig
Kinderrubriek.
Doos 30,60, Tube 80 c
Redakteur:
M. J. L. BÉNEKER,
Kerkstraat 105 WOÜDRICHEM.
Men word verzocht alle korrespondentie,
deze rubriek betreffende, aan bovenstaand
adres te richten.
2.
3.
3.
4.
5.
6.
7.
7.
8.
9.
40.
11.
12.
13.
14
15.
15.
16.
17.
48.
19
20.
Parly met Hollandse opening,
onregelmatig tegengespeeld.
Wit Zwart
33—28 20-24
34-30 15 20
39-33
3025 is veel beter. Wit had
Zwart aan de lange vleugel moeten
vasthouden. Dit zou een logise voort
zetting van 3430 zyn geweest.
18 23
44—39 42-18
50-44 7—12
31—27 10-15
36—34
Nog sterker is 3025- Met deze
zet komt Wit in het nadeel.
17—21
Nu is de stand regelmatig, juist
als in de Hollandse opening, wan
neer Wit te vroeg 44-39 speelt.
Nu kan Wit niet 3126 spelen,
want dan speelt Zwart 24 29,
29 - 34 en 23X25.
41—36 21—26
47-41 4-40
30—25 2—7
De voorkeur verdient 47.
40-34
Wit moet hier deze zet of 27 22
spelen. De tekstzet geeft Wit
zeer slecht spel door de onweer
staanbare aanval op Wit's korte
vleugel.
24-29
33X24 20X40
45X34 23 - 29
34X23 18—29
Het nadeel in Wit's stand komt
duidelyk uit. Zijn korte vleugel
is zeer verzwakt, terwyl de lange
vleugel moeilyk in het epel te
brengen is.
39—33
Op 44 40? speelt Zwart 2933
Wit 38X29 19-23
29X18 13X44
19—24
44 39 14—20
25X14 9X20
49X44 10-14
44—40 5-10
40 34
Belangwekkend word het spel,
wanneer Wit 3934 speelt, dan
Zwart 1318 en 18X29 en Wit
vervolgd met 4339 enz.
DOOR
JULES MARY.
20. 29X40
21. 35X44 24 29
22. 33X24 20X29
Plaatst hiermede een schijf op 29
23. 27-22
Sterker is 44 40 en 4035,
om daarna door 3934 achter
waarts af te ruilen,
23. 16-21
Op enige leuke valletjes gespeeld.
Op 3933 speelt Zwart 11—16,
21 27 en 16X18 en heeft kans,
De behandeling der zaak Giessen-Nieuwkerk voor den Hoogen Raad. Mr. Roobol verlaat
het gebouw van den Hoogen Raad.
later schijf 24 te winnen. Zooals
men zien zal, loopt Wit in een
and?re val. Wit's eerige goede
?et is 4440.
24. 31—27
-ma m
24. 29—331
25. 27X16
Hoe Wit ook slaat, Zwart vervolgd
aliyd inet 12—48.
25. 12—18
26. 38X29 18X40
Wit geeft op (analyse J. de Haas)
blyft men kalm en helder door het gebruik van Mljnhardt's Zennwtabletten Gt«zen buisj» 75 ct
viel hij spoedig in slaap. Zoo merkte h
Göi voort.
1.
11.
42
Laurens dacht er aan, dat hij naar
Nogent gespoord was, om Marie-Rose te
omhelzen.
Zou hij 't zeggen? Zou hij zijn betrek
king met de lieve lentefee verraden?
Zou men hem gelooven, wanneer hij zei,
dat Marie-Rose onschuldig aan alles was?
Vandaar zijn aarzeling.
En als hij van Marie sprak, zou de
markiezin haar wellicht wegjagen, en wei
geren haar tot schoondochter aan te
nemen, die haar zoon, zonder den wil zij
ner moeder gekozen had.
Hij deed beter te zwijgen, 't Was beter
die betrekking voor zijn moeder en broe
der te verbergen.
Je zwijgt, ellendeling, zeide de markies.
Eergisteren, antwoordde de jonge man
vastberaden, heb ik Parijs tegen acht uur
's avonds verlaten.
En waarheen ben je toen gegaan?
Hierheen.
Naar Nogent?
Ja.
Waarom?
Zóó langen tijd had ik mijn moeder
niet gezien
En wat heb je hier uitgevoerd
Ik heb de Marne gevolgd en kwam
in onzen tuin aanDaar vond ik
de deur openstaan..... Jg zelf Michel,
Beste jongens en meisjes.
De oplossingen van de vorige raad
sels zijn
1. Vingerhoed.
2. De vierde nam het laatste ei met
den schotel.
3. Ezel (eend, zon, eik, luiaard).
En de nieuwe raadsels zijn:
1. Welk bier maakt in ons land wel
het meeste en witste schuim?
2. Vijf trouwe kameraden zqn we, ver
laten doen we elkaar nietWe
slaan elkaar bq en helpen elkaar,
wanneer g' ons werken ziet. Vijf
trouwe dienaren zijn we, elk met
Heel, heel lang geleden, teen alle kal
veren nog ,,Bart" heetten, en alle kip
petjes nog keurslijfjes droegen, toen woon
de er in een grodt bosch een looze vos.
Op een goeden dag kwam de vos een
grcot konijn tegen, dat hij wel kende.
De vos nam beleefd zijn hoed af en
het konijn nam voor meneer vos ook
diep zijn hoed af. Doch toen hg dich
terbij kwam, zag hij, dat meneer Vos een
grccte tasch vol met heerlijke, greote
visschen droeg.
..Goeie morgen, meneer Vos", zei het
konijn begeerig, „Wat beeft U daar een
nu>oie visch. Waar heeft U die allemaal
gevangen?"
..Jaja", zei meneer vos en lachte slim,
..dat zijn mooie vischjes, hè? Ja, die
heb ik in den vijver, vlak bij het ei-
kenbcschje gevangen, meneer Snuffel."
..Zoozoo", zei het konijn bewonderend,
..dan heeft U zeker wel den heelen dag
een eigen naam. Elk met zijn ei
gen werk, tot arbeid steeds be
kwaam. Zonder ons doet ge niets,
al wilde ge nog zoo graag. En doet
ge niets, het klinkt wel treurig,
dan houdt ge een ieege maag.
Wie zijn wij?
3. Twee hoofden, twee armen, vier oc-
gen, zes voeten, rara wat is dat?
OOM KAREL.
HOE SNUFFEL ZIJN STAART VER
LOOR.
Jelui hebben natuurlijk allemaal wel
eens een konijntje gezien, nietwaar? Mis
schien zijn er wel kinderen onder jullie,
die er zelf één of een paar hebben. Nu
dan, zooals je wel opgemerkt zult heb-
beu, dragen de konijnen van achteren
maar een heel klein, kort, wit staartje.
Het is net, alsof het eigenlijk veel lan
ger is geweest, da,t staartje. En veel
mooier. Want dat heele korte staartje
slaat toch wel een beetje gek. Nu, om
je de waarheid te vertellende ko
nijnen hebben niet altijd zulke kleine
staartjes gehad, o nee. Vroeger hadden
ze net zulke mooie, groote dikke pluim
staarten alsde eekhoorntjes^ of de
vossen. Hoe het dan komt, dat ze nu
nog maar van die kleine stompjes heb
ben? Dat zal ik je vertellen.
gevischt, en juffrouw Vos zal U wel ge
holpen hebben, nietwaar?"
„O, heelemaal niet, meneer Konijn",
antwoordde de vos, „ik heb het heele
maal alleen in mijn eentje gedaan, en het
ging wat gemakkelijk."
„Is het heusch, meneer Vos? Hóe deed
U dat dan wel?" vroeg het konijn, dat
veel van visch hield.
„Dat zal ik U zeggen, meneer konijn,
ik zag in den vijver een dikke boom- j
stam. liggen, van een boom, die door
den storm was omgewaaid. Ik ging daar
op! zitten en liet mijn staart in het wa
ter hangen. Nu moet U weten, dat de
vijver stampvol met visch zit. Het duur
de dus niet lang, of de één na den
ander kwam naar mijn staart gezommen 1
en zei „ha,p" en beet in een haar van
mijn staart. Ik trok dan mijn staart
omhoog, en pakte de visschen er af. Dat
deed ik eenige keeren en teen was mgn
tasch vol. U ziet, meneer konijn, wat een
makkelijk werkje het is. U kunt het ook
doen, met Uw mooie, lange pluimstaart."
„Ja, misschien wel", zei het konijn,
„dank U wel, meneer Vos, en vaarwel'"
Toen de avond gevallen was ging het
konijn naar den vijver bij het eikenbosohje
en ging ook op den boomstam zitten en
liet zijn staart in het water zakken.
Maar wat gebeurde er? Doordat het al
zoo laat was en het konijn erg moe wa,s,
niet eens, dat het vroor dat het kraakte
en al spoedrg was de heele vijver met
een dikke ijskorst bedekt. Pas tegen den
morgen werd het konijn wakker.^ „Lieve
deugd", riep het konijn uit, „er zit een
heele vracht aan mijn staart. Wat een
visch heb ik gevangen." Hij irok en
trok, maar kon zijn staart maar niet
l >s krijgen. „Sapperdekriek", zei hij bij
zich zelf, „er zit zeker een heele massa
greote dikke visschen aan, wat zal ik
straks smullen." En weer trek hij uit
alle macht. En toen opeenseen
hevig gekraak. Het konijn was los..,
maar zijn staart was hij kwijt. Die was in
het ijs big ven steken. Nu, jelui kunt wel
begrijpen, dat het konijn een beetje be
droefd was, omdat hij zijn ipocie staart
kwijt was. En zoo is het gekomen, dat
tegenwoordig de konijnen allemaal zul
ke kleine staartjes hebben.
EINDE.
De electriciteit kan bogen op een schier
onbegrensd aantal toepassingen. Ze geeft
licht, warmte en mechanische kracht. En
wel 2 0o gemakkelijk, dat al het tot voor
dien op. technisch gebied gepresteerde a'd
het ware in het niet schijnt te verzin
ken. Meer dan ooit geldt thans, dat on
ze eeuw niet alleen is de eeuw van den
stoom, van de olie maar veeleer van de
electriciteit.
Hoe grooter het aantal toepassingen
der electriciteit, hoe meer het stadsleven
(verlichting, verwarming, industrie) van
den electrischen stroom afhankelijk wordt.
Des te grooter wordt het verlangen om
aangaande deze zaak eens iets meer te
weten.
Hef is natuurlijk onmogelijk om in
een courant eene ook maar eenigszins op
volledigheid aanspraak makende verhan
deling over electriciteit te geven. In de
eerste plaats is daarvoor de plaatsruimte
te beperkt, in de tweede plaats het ge
bied te lastig, dan dat de lezier ons
zou willen volgen. Afgezien nog van de
vraag of het ons mogelijk is. We kun
nen daarom eenerzijds slechts enkele gre
pen doen, anderzijds dienen we zoo een
voudig mogelijk te zijn.
Laten we ons, om een begin te ma
ken, eerst eens bezig houden met de be
grippen stroomsterkte, weerstand en span
ning. Men hoort geregeld spreken van
de stroomsterkte is zoo en zooveel am
pères, de weerstand zooveel ohms, de
spanning zooveel volts. Wat wil dit al
les zeggen? Iedereen behoort toch waar
lijk wel te weten, wat men onder deze
dingen verstaat. Doorgaans vergelijkt men
de electrischen stroom met den stroom
in een waterleidingbuis. Wanneer de wa-
terti ren 50 Meter hoog is, dan weten we,
•lat het water in de buizen ongeveer
50 Meter wordt omhoog gedrukt. Het is
de kwestie der communiceerende vaten.
Er pntstaat een druk door liet verschil
in hoogte. Deze druk brengt een stroom
in het water teweeg.
Zooi ontstaat er een warmtestroom, wan
neer we een metalen draad aan een ein
de verhitten. Een warmtestroom naar het}
niet verhitte einde. De stroom wordt
veroorzaakt door het temperat uur verschil.
Iets dergelijks hebben we ons voor te
stellen bij de electriciteit. Er heerscht
daar ook een zekere druk. Spanning noe
men we dit. Deze spanning nu wordt
uitgedrukt in volts. Tengevolge van die
spanning kan er een stroom ontstaan,,
een electrische stroom. Die stroomsterk
te meten we en zeggen, dat ze zop of
zooveel ampères is.
Het begrip weerstand moet ge U al
dus voorstellen. Ik zeide zooeven, dat
wanneer de toren 50 M. hoog is, het wa
ter in de buizfen ongeveer 50 Meter wordt
opgedrukt, 't Is iets minder da.n 50 Me
ter. De oorzaak van dit verschil is de
weerstand, dien het water in de buizen
ondervindt, b.v. door wrijving langs de
wanden.
waart er eenige oogenblikken van te vo
ren met Gilberte door gegaan.
Ik kon dus gemakkelijk den tuin verder
binnen gaan en daar ik niemand ont
moette, stak ik 't grasveld over en kwam
bij 't huis.
Langzaam maakte de markiezin den
arm los, dien Gilberte om baar hals ge
slagen had en stond uit haar stoel op..
Ingespannen luisterde zij.
Dien avond herinnerde zij zich nog goed
eu terzijde mompelde ze:
Ik droomde dus niet Hij is er dus toch
geweest.... Wat zal hij zeggen?
Laurens scheen zich nu in zijn verde
diging tot zijn moeder te richten.
Vóór 't huis, vervolgde hij, za.t mijn
mceder op haar geliefkoosd plekje, met
een dekkleed over hare knieën. De nacht
was zoel, bijna warm, zacht trad ik na- j
derbij en overtuigde mij ervan, of mijn
moeder sliep. Daar ik wist dat zij nooit j
vast sliept, liep ik zoo> voorzichtig mo
gelijk. Achter haar lag een uitgestrekt
bloembed. Daarin verschool ik mij, viel
op mijn knieën en beschouwde gerui-
men tijd 't gelaat onzer sluimerende moe
der. De maan scheen op haar gelaat en
't leek, of zij mij toelachte. Ik gevoelde
mij gelukkig, daar ik wist, dat zij mijn
verleden niet kende. Nog steeds hoopte
ik, dat zij 't noodt te weten zou komen,
en dat ik eenmaal in mijn familie te
rug ken keeren en zij mij even lief zou
hebben, zonder dat de daden uit mijn
verleden haar bekend waren
Hij sprak op eenvoudigen toon, zonder
dat hg naar zijn woorden scheen te zoe
ken.
Ga voort, Laurens, ga voort, zeide de
markiezin levendig.
Teen moeder, nadat ik u geruimen tijd
aangestaard had, kon ik mij niet meer
bedwingenik stond op en drukte
een innigen, maar vluchtigen kus op. nw
voorhoofd, zóó licht, dat ik meen, dat
gij er niet door ontwaakt zijt
Is dat alles, Laurens, vroeg de blinde,
is dat alles?
Zij' scheen weer geheel te herleven,
toen zij die voorheen zoo* beminde stem,
den verrukkelijken droom van dien avond
hoerde verhalen.
Ik was bedroefd, moeder, dal ik u ver
laten moest, dat ik u zóó ontvluchten
moestdat ik u verlaten moest, zon
der uw stem gehoord te hebbenen
zonder u gezegd te hebben, dat ik u
nog altijd evenzeer bemindeIk was
bedroefd toen ik u kuste en begon te
weenenzooals ik ook nu weenen
moet
De blinde vulde 't verhaal van haar
zoon aan, door haar droom te verhalen.
Ja, id ien avond Michel, is alles zóó
voorgevallen. Laurens liegt niet. Ik meen
de gedroomd te Ifebben, terwijl ik voor
't bloembed rustte. In mijn slaap
meende ik de stem van mijn jc-ngsten
zoon te hooren als een klacht, die uit
zijn hart kwam. En ik voelde zijn lip
pen mijn voorhoofd kussenen een
biandende traan viel er op neer
En die traan, die ik afwisehte, deed
mij uit. mijn droom ontwaken.maar
vertrekken was Laurensen ik hoor
de niets meerMijn Gcd, wat moet
ik dan denken, zuchtte de blinde. Is 't
mogelijk, dat een kind, dat zijn moe
der zóó lief heeft, op een en 't zelfde
ocgenbük een dergelijke misdaad begaan
heeft. Zou het daartoe in staat wezen.
Mijn God, wie zal de waarheid zeggen?
Ik dank u, moeder, ik dank u,
mompelde Laurens met saamge voegde
handen.
Michel bleef echter somber voor zich
uitstaren en scheen in gedachten ver
zonken.
Zijn moeder, scheen helaas overtuigd
te wezen. Hij had zijn broeder, niet
tegenstaande diens misslagen steeds be
mind, doch vanaf' den dag, waarop hij, in
hem een falsaris gezien had, was zijn
genegenheid voor hem opgehouden. Niets
van de broederlijke liefde van voorheen
was er in zijn hart overgebleven. Geen
medelijden zelfs voor de misslagen der
jeugd Slechts verachting.
Vervolgens zijt ge 't kantoor binnenge
gaan, niet waar
Neen. Ik stak 't veld weer over en ik
ben vertrokken als een misdadiger, dat
is waar en niet als een zoon, die zijn
moeder bezocht heeft.
Zijt ge toen naar Parijs teruggekeerd?
Ja, niet vermoedende, welk een bloedig
drama op dat tijdstip in 't huis afge
speeld werd.
Michel wendde zich nu naar zqn moe
der.
Mceder, zeide hiji, spreekt gij nu
Zal zij mij ook beschuldigen? vroeg
Laurens angstig.
Mijn zoon, zeide de blinde zacht, ik
wilde je op mijn beurt beschuldigen, dat
is waar, ik weet niet waarom, maar
terwijl ik je aanhoorde, is de gedachte
bq mij opgekomen, dat je 't slachtoffer
van 't noodlot geworden bent.
Ja, moeder, dat zegt uw hart u
Laat uw hart verder spreken, moeder
luister slechts daarna
Ge kunt u verdedigen mgn zoon
Ge weet alle bijzonderheden van dien
moord en op welke wijze ik daarin be
trokken was
Ja moeder.
Opi 't hooren van den wanhopigen gil,
die door Jactel geslaakt werd ging ik
naar 't kantoor en trad er tastend bin
nen.
En toen moeder?
God leidde 't toeval, dat mijn hand op
't kantoor den arm van den moordenaar
bij1 't lijk van den armen Jaetel aan
raakte.
En toen, moeder, toen? vrceg hijj ang
stig.
Hiji worstelde, maar door den angst ver
kreeg ik bovenmenschelijke krachten. Ik
slaagde er in hem vast te houden en
vroeg hem: „Wie zijt ge?"
En hij antwoordde, moeder?
Hij antwoordde fluisterend: „Ik hen
Laurens, uw zcon."
De jonge man slaakte een kreet van
woede.
Dat heeft hij: u gezegd.
Ja,
O, die ellendeling, die ellendeling, maar,
wie kan 't wezen?Hij meet ons leven
nauwkeurig kennenhij moet geweten
hebben, dat ik geruimen tijd niet hier
wasdat mijn broeder mij van hier
verbannen hadhij moet de vermoe
dens zelfs gehoord hebben, die mijn broe
der omtrent mij had en hg moest geweten
hebben,, hoe ik zijn genegenheid ver
loren hebWie is 't? Wie is 't? O,-
moeder, zeide hij, in «nikken uitbarsten
de, moeder, hebt gij dat gedacht. Zóó iet£
O, mijn God, hoe vreeselijk. 't Is' te veel,-
ie veel
't Gelaat van den blinde was minder
bleek dan voorheen. Zonder twijfel gaf de
hoop haar nieuwe krachten. Maar van
waar kwam die hoop?
(Wordt vervolgd.)