wijzen heeft tegenover hem, hoewel het voor zijne oude moe der verschrikkelijk geweest zou zijn." „Ja, Annie, het oude mensch heeft al genoeg verdriet van haar eenig kind, maar toch, Frank Davis bezit te veel eergevoel, clan dat hij er niet onder lijden zou." En de oude heer schudde nogmaals het hoofd, alsof hij volkomen begreep, hoe groot de last zijn moest, die op Franks eerlijk gemoed zoude drukken, nu hij zijn onschuld niet bewijzen kon, maar slechts kon rekenen op de meer of minder hooge gedachten, die men van zijn karakter koesterde. Ja, die last was zwaar te dragen, en was de oorzaak, dat hij dien avond den slaap niet vatten kon. „Dief" scheen op de wanden zijner slaapkamer geschre ven, in brandende letters; „dief" klonk' het in het huilen van den wind om het eenzame huis, „dief" klonk het in zijne ooren bij eiken polsslag, bij eiken harteklop. En terwijl in het fraaie huis daarginder vader en dochter'zich ter ruste begaven, stond Frank Davis op van het leger, dat hem de zoo gewenschte rust niet kon geven. Hij had zich gekleed op bed geworpennu stond hij op, hij kon het daar onmoge lijk uithoudener ,uit moest hij, de lucht in, naar buiten, waar de wind huilde en gierde, waar elk ander geluid daar door overstemd werd, waar niemand hem zag, waar hij al leen was met zijn geweten en met God. Gode zij dank, Franks geweten was rein, maar o, wat had hij niet gegeven, als de bewijzen daar waren geweest, om elke mogelijke ver denking den kop in te drukken. Zijn patroon, de heer Harrison, had hem zwijgend de hand gedrukt, bij het heen gaan neen, hij verdacht hem niet en Annie Booze ge dachten van haat tegenover Warns, den man die hem had willen verdacht maken, gedachten van wraak en opstand tegen God, die alles bestuurt, bestormden zijn hart. Het woelde en tierde daar binnen, het stormde en raasde, en een bange strijd werd daar in dat hart gestreden tusschen gekwetst eergevoel en vergevensgezindheid, tusschen gedach ten der wraak en des vredes, tusschen den geest van verzet en opstand en den geest van Hem, die om alle schulden pit te delgen, in den Kerstnacht een kindeke werd. HOOFDSTUK III. Kalm en rustig trad Frank een uur later het huis weder binnen. Zonder eenig geraas te maken had hij de tuindeur weder achter zich gesloten en wilde hij zich naar zijne kamer begeven. De deur van de slaapkamer zijner moeder stond open en hij kon haar vredig gelaat zien bij het schijn sel der maan, dat door de gordijnen in de kamer viel. Idij trad nader en eene ongekende treurigheid overviel hem, een gevoel van droefheid pver de gedachten, die in zijne ziel geweest waren, zooals hij dit in zijne kindsche dagen had gevoeld, als hij zijne moeder vergiffenis had te vragen pver een of ander, waarmede hij haar verdriet had aangedaan. O, indien zij wist, waarvan hij beschuldigd werd, als zij wist, hoe donker het er in zijne ziel uitzag, die goede moeder. En hij had haar geen deelgenoot gemaakt van zijn lijden. Hij had haar in den laatsten tijd zijn volle vertrouwen niet ge schonken en nu was hij zoo alleen, alleen met zijn hart, dat bewogen werd door allerlei booze voornemens, die hem voor eeuwig van haar scheiden zouden, indien God hem niet be lette ze ten uitvoer t e brengen. Hij huiverde bij de gedach te aan hetgeen hij gedaan zou hebben, indien hij Warns, zijn vijand, in de duisternis ontmoet had. Als door een onbe- kendq macht gedreven, stak hij de hand in den zak en legde den inhoud een revolver op het bed zijner sla pende moeder. Daar hoorde hij haar fluisteren in den droom„Zeg het nog eens. Frank: Lieve Heer, zegen mij en maak mij een goed kind!" Hij kon het niet langer uithouden, hij viel voor het bed op de knieën, en de dunne hand, die op het dek lag, tus schen de zijne klemmend, snikte hij „Moeder, lieve moeder, zeg het mij nog eenmaal voor, dat eenvoudige kindergebed, ik ben het vergeten." Verschrikt sloeg zij de oogen op „Frank, mijn kind, wat is er? Ik droomde, dat ik je hoorde schreien als een kleine jongen en dat „gij één uwer speelkameraden geslagen had". De jonge man snikte, alsof hem het hart zou brekenein delijk zeide hij met gebroken stem „O, moeder, indien ik in den laatsten tijd meer aan mijn kindergebedje had gedacht, ik zou niet zoo ongelukkig zijn." „Maar Frank, wat is er dan gebeurd, wat hebt ge gedaan „God zij gedankt, moeder, nog niets, nog niets. Ik' zal u alles vertellen, dan zal ik mij misschien beter gevoelen." En nu verhaalde Frank aan zijne moeder daar in de stilte van den nacht, hoe lief hij Annie Harrison had gekregen, gedurende den tijd, dat hij werkzaam geweest was als 'kas sier en boekhouder op het kantoor van haren vader, hoe hij daarom voortdurend dag aan dag gekweld werd door Warns, zijn medehelper, die trachtte te zijnen koste bij den patroon in de gunst te komen en het hart der goede Annie te winnen. Hij verhaalde, hoe daardoor de gespannen ver houding tusschen hen beiden eiken dag moeilijker werd vol te houden en de klove tusschen hen steeds wijder en onover komelijker werd en eindelijk', hoe den vorigen dag eene groote som gelds op het kantoor werd vermist, en niemand dan hij zelf en Warns daarvan verantwoording moesten doen, omdat zij de geldzaken beheerden. Maar toen hij verhaalde, hoe Warns tegenover den heer Harrison vermoedens op hem had willen werpen, had hij moeite zijne stem te be dwingen en als hij wilde zeggen, welke lasteringen deze ten opzichte van hem aan den heer Harrison had medegedeeld, was het de hand zijner moeder, die zich op zijn gloeiend hoofd legde, welke hem tot bedaren bracht. En toen waren er duivelsche gedachten bij hem opgekomen, gedachten van wanhoop en doodslag. Mevrouw Davis begreep alles. Een oogenblik legde zij de handen voor haar gelaat en zij sid derde, toen zij den afgrond zag, aan welks rand haar eenig kind had gestaan. De klokken buiten begonnen te luiden. Duidelijk klonken zij door de heldere lucht en elke toon viel diep in de ziel van Frank. Er heersc'hte eenige oogeriblikken een gewijde stilte in dat slaapvertrek. Frank's moeder was de eerste, die deze stilte verbrak en het was, als drongen de woorden, op ernstigen toon gesproken, niet tot het oor, maar tot het hart van 'hem, die berouwhebbend daar lag nedergeknield. „Het is Kerstnacht, mijn kind! Christus werd geboren!" Meer werd er niet gesproken; maar het was voor Frank genoeg. Toen hij eenige minuten later zijne moeder goeden nacht kuste, was het daarbinnen rustig en kalm, als hadden 'de golven van onrust uitgewoed. Hij wist niet, of hij het zich verbeeldde, maar langs Effie's kamer komende, meen de hij een gesmoorden snik te hooren. Hij sloot de deur, begaf zich te bed, en een half uur later bewees zijne gere gelde ademhaling, dat een rustige slaap zijn geschokte krach ten kwam herstellen. Of was het zijn innig gebed geweest, dat hij als een schuldbelijdend kind had opgezonden tot den Vader, dat hem den vrede des gemoeds had terugge geven, den vrede, geschonken door het kindeke in de kribbe HOOFDSTUK IV. Den volgenden morgen ging Frank Davis met zijne moe der naar de kerk voor beiden was de prediking ernstig- en heerlijk tevens en Frank ontving met jgrooter blijdschap dan ooit te voren de blijde boodschap, dat de Christus was ge boren. Effie was dien morgen niet aan het ontbijt gekomen en oude Martha kwam met een bezorgd gelaat aan Mevr. Davis mededeelen, dat haar nichtje zware hoofdpijn had. Verdere inlichtingen had Frank's moeder niet aan Martha gevraagd; zij zag even naar Franks bezorgd gelaat, dat naar buiten staarde en een pijnlijke trék gleed over haar gezicht; zij had dien nacht in de kamer naast de hare Effie's snik ken gehoord en had begrepen, hoe Franks verhaal, soms op luiden en hartstochtelijken toon gedaan, door het arme kind was gehoord. Het was wel een ernstig en droevig Kerstfeest voor de beide jonge menschen op de kleine villa van Mevr. Davis en het speet de goede Mevrouw, dat Effie het be moedigende woord van den grijzen prediker niet gehoord had. Toen Frank en zijne moeder uit de kerk thuis kwamen, vonden zij Effie in de huiskamer. Zij stond op en kuste haar tantedaarna stak zij haar neef de hand toe. Zij was zeer bleek en op cle vraag van haar tante, hoe zij zich ge voelde, antwoordde zij, dat zij veel beter was, maar nog hoofdpijn had. Mevrouw Davis zag haar een oogenblik on derzoekend aan en vroeg toen op moederlijken toon „Hebt gij rustig geslapen, mijn kind Frank zag bij deze woorden zijn nichtje verschrikt aan; toen verliet hij haastig het vertrek. Na eenige oogenblikken antwoordde Effie op rustigen toon „Ik heb lang wakker gelegen, tante, maar toen ik eenmaal sliep, heb ik rustig geslapen tot M.artha mij kwam wekken". Mevrouw Davis nam èen stoel en zette zich naast haar nichtje bij het haardvuur. Effie verbrak het eerst de stilte door te zeggen: „Het is een somber Kerstfeest, tante, zooi zonder sneeuw of ijs. Hebt u een mooie preek gehoord," vroeg zij ver der, als wilde zij alle gedachten aan somberheid binnen en buiten verdrijven. „Ja, mijn kind, onze oude, goede dominé scheen ver jongd en verlevendigd door de gedachte aan het kindeke te Bethlehem. Welk eene onuitsprekelijke liefde, Effie, die God ons geven wil, die nooit vergaat, eene liefde, die duurt tot in het eeuwige leven." Effie blikte haar tante aan. Haar oogen vulden zich met tranen, en naast hare tante nederknielende, legde zij het hoofd in haar schoot en weende zacht! Mevrouw Davis sprak niet. Wat zou zij zeggen om dit verslagen, jeugdige hart te troosten Zij boog zich neder en fluisterde „Mijn kind, mijn lief kind! Hebt gij het aan Hem ver teld, die u zoo lief had, dat Hij zijn heerlijken hemel wilde verlaten voor u Ëffie knikte toestemmend. Toen bleef het eenige oogen blikken stil in het vertrek. Wie zal zeggen, wat er om ging in het hart van het jonge meisje, dat daar nog steeds nedergeknield lag. Toen zij eindelijk het hoofd weder op hief, lag er eene uitdrukking van ernst op het anders zoo onbezorgde gelaat, die hare tante er nog nooit op gezien had en Effie's stem klonk kalm al trilde zij af en toe„Ik heb daar nooit genoeg aan gedacht, tante, maar nu troost het mij onuitsprekelijk." Veel werd er niet meer tusschen beiden gesproken, en toen Frank thuis kwam, was Effie in staat, als gewoonlijk aan het gesprek deel te nemen, dat echter door geen van drieën met de gewone vroolijkheid en opgeruimdheid ge voerd werd. Toen Frank alleen met zijae moeder was, vertelde hij haar, dat Annie Harrison vriendelijk jegens hem was ge weest, vriendelijker dan gewoonlijk, maar hij gevoelde nu meer dan ooit, dat hij van haar gescheiden was, niet slechts door haren rijkdom, maar omdat hij haar niet waard was nooit, meende hij, zou hij haar durven of mogen vragen hem lief te hebben, nooit zou zulk een onstuimig gemoed jals het zijne, waar zulke' hartstochten in werkten, zich mogen vereenigen met zulk een rein, edel hart als dat van Annie Harrison. Maar bovenal eerst moest duidelijk zijne onschuld bewezen zijn, eer hij zijne oogen tot Annie zou mogen op heffen, ook door de wereld, door iedereen moest 'hij als een volkomen eerlijk man erkend worden. Zoo ging Frank dan ernstiger en meer in zich zelf gekeerd, het nieuwe jaar in en de heer Harrison kreeg steeds meer respect voor den waardigen jongen man, dien hij dage lijks op zijn kantoor meer leerde hoogachten en liefkrijgen. Daar hij geen plaatsvervanger voor Warns aanstelde, ver hoogde hij Franks salaris aanmerkelijk. Deze vermeed zoo veel 'mogelijk in Annie's gezelschap te komen en zij, hoe wel zij het niet liet blijken, leed er onder. In den loop van dat jaar, eer de zomer geheel geëindigd was, nam de oude predikant zijn ontslag en werd een jong prediker in zijne plaats aangesteld. De heer Fevers ham was een werkzaam manhij wijdde al zijn tijd, krach ten en gaven aan de verbetering van den toestand van hen, die aan zijne herderlijke zorgen waren toevertrouwd. Hij had in Mevrouw Davis een moederlijke vriendin gevonden, die hem met hare verstandige en liefderijke raadgevingen ter zijde stond, gesteund door hare veeljarige ondervindin gen, en de rijke papierfabrikant hielp hem, waar hij kon, met geldelijken steun, terwijl hij in Frank een vriend vond. Deze had hem tot zijn vertrouwde gemaakt en hem alles medegedeeld van zijne liefde tot Annie Harrison en de be letselen, die hem verhinderden, Annie zijn liefde bekend te maken. De beide vrienden waren veel bij elkander en een avond bij Mevrouw Davis aan huis doorgebracht, was een zonnestraal op den weg van den moedigen jongen prediker die als een strijder voor Jezus, moeite noch smaad ontzag om de banier des kruises te ontplooien in de hutten en harten der voor het grootste gedeelte in armoede en zonde gedompelde dorpsbewoners. Op zulk een avond verhaalde hij in de kleine villa van de vreeselijke dingen, waarvan hij getuige was geweest, ook in de groote stad, waar hij zijne studiën had begonnen en voltooid en hij vond aandachtige toehoorders. Effie vooral luisterde naar hem met geheel hare ziel en hare sterke verbeeldingskracht hielp haar, als zij zich voorstelde, hoe die menschen, door bijna iedereen veracht en met den rug aangezien, een liefhebbend hart noodig hebben, dat met hen lijdt en weent. 'Hare blauwe oogen op zijn bleek gelaat gevestigd, luister de zij naar zijne vertellingen en verstandige opmerkingen en zijne plannen voor de toekomst, die hoofdzakelijk ten doel hadden het Woord Gods meer en meer uit te breiden, voor al onder de kinderen. En het duurde niet lang, of Effie vond de heerlijkste uren van de week, die, waarin zij van Jezus kon vertellen aan een veertigtal kinderen, die zij met behulp van den heer Feversham om zich had welen te verzamelen. Mevrouw Davis verheugde er zich over, dat Effie's vroolijke lach weer werd géhoord en de wolk van treurigheid, die langen tijd als een sluier haar gelaat had bedekt, langzamerhand week. Zoo kwam het Kerstfeest weer nader en allerlei plannen over een Kerstboom voor hare Zondagschoolkinderen hielden Effie bezig. En toen het feest eindelijk aanbrak en zij in die vele jeugdige, dankbare ge zichten keek, was er in haar hart niets dan dank aan Hem, die haar zoo rijk gezegend had door in haar ziel Zijnen vrede en Zijne liefde uit te storten. Een kleine schaduw trok dien avond over haar gelukmen liet den jongen predikant bij een zieken man roepen, een paar uur van de pastorie verwij derd; doch dit nam geenszins haar dankbaarheid en blijd schap weg over het welslagen van haar feest. Toen de kinde ren vertrokken waren, en zij zich bij hare tante en Frank voeg de, die bij het feest tegenwoordig waren geweest, zeide zij met een stralend gezicht: „Ik denk, dat ik morgen een ge lukkig Kerstfeest zal vieren, als de vóóravond reeds zoo heerlijk was". HOOFDSTUK V. En de volgende dag' was heerlijk voor Effie. Zie maar eens, hoe haar gelaat straalt, nu zij de stoep afkomt van het groote huis van den heer Flarrison. Flij zelf laat haar uit en drukt bij het afscheid hare kleine hand stevig in de zijne, terwijl hij zegt „Wees er van verzekerd, lieve Effie, dat Annie en ik nooit dit bezoek zullen vergeten." En bij deze woorden trilde de stem van den ouden man. Zie, hoe haastig Effie zich voortspoedt over den landweg. De koude wind blaast hap.r de sneeuw in het gezicht, maar hij kan den glimlach van geluk, die op haar gelaat rust, niet wegblazenhaastig loopt zij voort naar huis. Een half uur later gaat Frank Davis dienzelfden weg: een boodschap van den heer Harrison riep hem naar diens wo ning. Zijn gelaat staat ernstigzou zijn patroon hem iets mede te deelen hebben Sinds dien Kerstnacht nu een jaar geleden, is Frank Davis veranderd; voor dien nacht was hij steeds vervuld geweest met allerlei plannen voor de toekomst, waaraan zich steeds vaag de gedachte aan Annie Harrison verbond, als in dit alles deelende, maar sinds dien nacht had hij het vaste besluit genomen, Annie waardig te worden en haar van zijne liefde niet te spreken, voor hij meester over zich zelf was. Hij had het huis be reikt, en werd bij zijn patroon toegelaten. Wie beschrijft zijne verwondering, zijn dankbaarheid, toen hij hoorde, dat den vorigen avond zijn vriend Feversham van een stervende de bekentenis had gehoord van den diefstal, nu een jaar ge leden gepleegd. Vrij! De bewijzen lagen daar, een brief van den dief, eigenhandig door hem geschreven en nu in handen van Annie's vaderde brief bevatte een bekentenis en eene bede om vergiffenis voor een stervende, die Hu reeds voor Gods troon stond. Frank moest zich aan de tafel vasthouden, het geluk dver- weldigde hem. Mijnheer Harrison stak hem de hand toe. „Dank God, mijn jonge vriend, ik begrijp, hoe heerlijk ,het voor u is, hoewel wij, Annie noch ik, nooit eene verkeerde gedachte jegens u gekoesterd hebben". Annie noch ik! Die geliefde naam in dit oogenblik uitgesproken, hoe hij Franks hart opspringen deed van vreugde. „En nu, beste Frank, ik geloof,' daar is nog iemand, die u spreken wil." Met deze woorden, die van een glimlach vergezeld gin gen liep Mijnheer Harrison het vertrek uit. Frank was zoo in gedachten verdiept, dat hij niet gehoord had, dat iemand de kamer was binnengekomenhij ont waakte niet eerder uit zijne overpeinzingen, dan toen hij een zachte stem hoorde zeggen„Mijnheer Davis mijn va der zeide, dat u mij spreken wilde". Frank sprong op. „Ik u spreken, Annie, juffrouw Harrison stamelde hij, en hij bedekte het gelaat met de handen. Er was een oogen blik stilte, toen voelde hij een zachte hand, die zich op de zijne legde en een zachte stem fluisterde: „Frank, lieve Frank!" Kunt ge u voorstellen, lezer, dat het een heerlijk Kerst feest was, voor Frank en Annie, voor Effie, voor Mevrouw Davis, voor den heer Feversham Stel u een oogenblik voor de onbaatzuchtige edelmoedigheid van Effie en ge zult begrijpen, welke de geest was, die dien avond ieders hart vervulde. En nu vraag ik u een jaar later nogmaals een Kerstfeest bij te wonen, in de plaats, waar onze eerwaarde vriend Fe versham anders altijd den kansel betreedt. Zie, een ander staat nu in zijne plaats en hij zelf is, o, zoo gelukkig, als een gelukkig bruidegom naast Effie te mogen staan. En in dat bruidspaar naast hen, herkennen wij Frank Davis en Annie Harrison. „Of Effie gelukkig is," vraagt gij bezorgd, mijn jeugdige lezer of lezeres, die nog denkt aan den Kerstnacht, nu twee jaar geleden, dien droeven nacht. Het is op Franks en Effie's dringend verlangen, dat het huwelijk op den hei ligen avond zou worden voltrokkenen gé hebt Effie's ge laat maar aan te zien, om u te overtuigen van hadr geluk'. Effie is zoo gelukkig, als zij denkt, dat zij hem, die naast haar staat, zal mogen helpen bij zijn moeilijk werk', zij heeft hem lief en dankt God dagelijks hiervoor. Zij zal deze drie Kerstavonden nooit vergeten, en zij dankt God niet alleen voor dezen avond, maar ook voor dien avond, twee jaar geleden, en Feversham, nadat de beide huwelijken, door God zelf gesloten, ingezegend zijn, voelt zijn hart van vreugde en dank trillen, als hij de heldere stem van zijn Effie mede hoort juichen in den heerlijk schoonen lofzang: „Eere zij God in de hoogste hemelen en vrede op aarde, in de menschen een welbehagen".

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1929 | | pagina 6