Ingezonden. zal worden, zekere eischen stellen mag en wanneer het daar niet aan beant woordt, dan is er thans misschien nog tijd om verbetering aan te brengen, waar door de geschiktheid voor het beoogde doel grooter wordt. Wij maken deze opmerking, omdat het wel eens voorkomt, dat men een of ander perceel in gras gaat leggen, zonder dat men geruimen tijd te voren bij de behandeling van dat land voldoende rekening heeft gehouden met die toekomstige verandering van bouw- in grasland. De eischen, waaraan toekomstig gras land o. i. moet voldoen, zijn in het kort de volgende 1. Het land moet te voren zoo goed mogelijk van onkruiden zijn gezuiverd. Onkruidzaden en overblijvende onkruiden (o a. kweek, enz moeten er zoo weinig mogelijk in voorkomen. Het is vooral in verband hiermee, dat men de beslis sing, om ergens grasland aan te leggen, zoo vroeg mogelijk moet nemen. 2. De natuurkundige .toestand van den grond moet zoo goed mogelijk wezen, dus we moeten te voren door een doel matige bewerking er naar streven, de structuur van den grond goed in orde te brengen. Hoe zwaarder de grond is, hoe meer werk hier uit den aard der zaak aan moet worden besteed en hoe beter men de structuur maakt, hoe langer deze goed bewaard blijft. Ook in ver band met dit punt is het dus goed, dat men de beslissing, ergens grasland te willen aanleggen, vroegtijdig neemt. 3. Het is in het algemeen van groot be lang, dat de grond verkeert in een toe stand, dien we „goed gezond" zouden willen noemen. Eene goede natuurkun dige toestand behoort daarbij, maar we zouden willen, dat bovendien ook schei kundig en bacteriologisch de zaak in orde is. Wanneer de structuur goed is dan behoeft men zich echter in de kleistreken over die scheikundige en bacteriologische eigenschappen niet erg bezorgd te maken. Op kleigronden, die heeljlang last van een slechte ontwatering hebben gehad, en ook in zeer oude polders, zooals zeer vele rivierkleipolders, kan 'het wel eens ge beuren, dat de* kalkarmoede zeer groot is zoo'n toestand brengt voor de cultuur allerlei bezwaren met zich, waarbij wij op het oogenblik hier'niet bij kunen blijven stilstaan. De lezer zal in verband met een en ander begrijpen, dat het wel van belang is, zich rekenschap te geven van het kalkgehalte van den bodem vóór men tot grasland-aanleg overgaat. Is dit ge halte te gering, dan zal men tot kalkbe- mesting" moeten7'besluiten en aangezien dit het best injden zomer of in den herfst kan gebeuren als de grond goed droog is, zal men ook in verband hiermee vroeg tijdig tot aanleg van grasland tot besluit moeten nemen. Het zij ons vergund er hier ter plaatse ook even de aandacht op te vestigen, dat bij een goede gezondheid van den bodem natuurlijk ook behoort het niet aanwezig zijn van bodemziekten, welke nog wel eens in kleigrond zouden kunnen voorkomen, zullen echter niet aanwezig zijn als het kalkgehalte vol doende is. Voorts mogen we er bij dit punt ook nog even den nadruk op leggen dat speciaal in kalkarme kleigronden en bovendien in zeer lichte kleigrond de scheikundige toestand in zooverre wel niet eens in orde kan zijn, doordat de grond een voor kleigrond abnormaal laag kali gehalte aanwijst, zoodat een bemesting met kali in de toekomst op het grasland en ook vóór het aanleggen wel overwe ging verdient. 4. Bij het vorige punt zijn wij al over de bemesting begonnen. Het spreekt vanzelf, dat ook in dit opzicht de toestand van den grond in orde moet wezen en we meenen hier ter plaatse de bijzonder aandacht op het gebruik van stalmest bij den aanleg van grasland te moeten vestigen. Deze meststof werkt voral op de klei, be ter dan welke ande meststof mee aan de verbetering van den scheikundigen, natuurkundigen en bacteriologischen toestand van den grond en men kan door het geven van stalmest ook een flinke) voorraadsbemesting toedienen. Gronden, die altijd flink met stalmest zijn bemest, zullen beter dan vele an dere voor het aanleggen van grasland gebruikt kunnen worden en als men door de aanwending van stalmest den toestand van den grond nog wil ver beteren, dan is het wenschelijk deze mest ook te geven op een tijdstip, waarop een vermenging met den grond goed mogelijk is. Ook voor het stalmest gebruik is het dus weer noodig vroeg tijdig tot het aanleggen van grasland te besluiten. Ofschoon het niet onze bedoeling is een bepaald recept te geven voor de bemesting, meenen we toch wel, be- kalve op de voordeelen van het ge- yuik van stelmest, ook nog op de rWende punten de aandacht moeten WINTER ÓP VÊLtlWË. Het landschap ligt eenzaam, de heide verlaten. Ook in den winter kan onze Veluwe mooi zyn. Een schilderachtig hoekje van dit natuurrijk stukje Nederland. vestigen: a. Kalibemesting. Aangezien we in dit artikel meer de klei- dan de zand gronden op het oog hebben, behoeven we hier niet meer over te zeggen dan we bij punt 3 reeds gedaan hebben. b. Phosphorzuurbemesting. Het is bekend, dat men op kleigrond over het algemeen van superphosphaat gebruik maakt, omdat dit de phosphorzuurmest- stof bij uitnemendheid voor kleigrond is. Wanneer men echter te doen heeft met gronden, zooals bij punt 3 worden bedoeld, dus die kalkarm zijn ten ge volge van de hoogen ouderdom of doordat ze veel van een slechte afwate ring hebben geleden, dan bestaat de mogelijkheid, dat men b.v. met slak- kenmeel betere resultaten verkrijgt. Op de N.W. zeekleigronden in Noord-Bra bant zal dit in het algemeen niet het geval zijn, maar wel zal men in het Land van Heusden dikwijls met voor deel slakkenmeel in plaats van super phosphaat kunnen gebruiken, zoowel bij het aanleggen als ook in latere jaren. c. Stikstofbemesting. Over dit punt behoeven we ook slechts een korte op merking te maken. Men kan b.v. kiezen tusschen salpeterhoudende en ammo- niakhoudende meststoffen en men kan ze ook beiden gebruiken. Op kalkarme klei zal salpeterhoudende stikstofmest misschien iets meer te prefareeren zijn, maar op voldoend kalkhoudende klei zal men het wel voor een groot deel van den prijs per K.G. stikstof kun nen laten afhangen waar men de voor keur aan wil geven. Alleen moet men er dan bovendien nog rekening mee houden, dat de salpeterhoudende mest stoffen over het algemeen vlugger wer ken dan de ammoniakhoudende, ter wijl van deze laatste de werking wat langer aanhoudt. 5. Nog een 5de punt, waar we na tuurlijk de aandacht op moeten ves tigen als er van grasland-aanleg spra ke is, is dit, dat we goede zorgen aan de ontwatering van de gronden moeten besteden. Dit is wel een vanzelfspre kende zaak. Grond, die niet voldoende ontwaterd is, is voor geen enkele van onze Nederlandsche cultures geschikt, omdat hij vele gebreken bezit, die voor al onze gewassen nadeelig zijn. Het zou ons te ver voeren als we uit voerig zouden willen ingaan op alle nadeelen, die aan overmaat van water verbonden zijn. 6. Er moeten goede grassen en kla vers worden gekozen. In dit opzicht worden soms nog zeer groote fouten gemaakt, omdat de landbouwers zich laten voorlichten door personen, die absoluut niet deskundig zijn op dit ge bied. Men moet er bij het kiezen van een zaadmengsel voor blijvend grasland rekening mee houden: a. Dat men een voldoende hoeveel heid zaad gebruikt. Over het algemeen zal men minstens ongeveer 50 K.G. per H.A. noodig hebben. b. Dat men met één klaversoort, n.l. witte klaver in het mengsel kan vol staan en dat men hiervan plm. 7 a 8 K.G. noodig zal hebben. c. Dat men zoowel een voldoende kwantum ondergrassen als ook boven- grassen noodig heeft en dat deze deels tot de zodevormers en deels tot de bosjesvormers moeten behooren. Dit al les is noodig om op een goeden dich ten stand van het gras te kunnen re kenen. Ongetwijfeld voldoen aan deze eischen op eene bevredigende wijze die mengsels voor blijvende weiden, die M. Kramer in zijn boek over hetwei- debedrijf aanbeveelt. Deze schrijver, die zich zeer veel met de bestudeering van de graslandcultuur heeft bezig gehou den, beveelt n.l. de volgende mengsels aan: A. Voor goede vochthoudende grond soorten, zooals gewone klei, zandgrond, humisrijken zandgrond en veengrond. Engelsch raaigras 15 K.G. Beemdlangbloem 12 K.G. Timothee 4 K.G. Kamgras 5 K.G. Veldbeemdgras 6 K.G. Ruwbeemdgras 3 K.G. Witte klaver 7i/2K.G. 52VaK.G. 1 i I j per H.A. Voor gronden van eenigszins andere geaardheid moet dit mengsel gewijzigd worden en daarom beveelt Kramer aan: B. Voor zwaren kleigrond: Engelsch raagras 20 K.G. Beemdlangbloem 12 K.G. Timothee 4 K.G. Kamgras 2i/2K.G. Fioringras 1 K.G. Ruwbeemdgras 6 K.G. Witte klaver 7 K.G. 52i/2K.G. per H.A. en ofschoon we in dit artikel niet spe ciaal de lichte zandgronden op het oog hebben, meenen we hier ter plaatse toch nog wel even op te mogen wij zen, dat Kramer aanraadt te gebruiken op: C. Lichten Zandgrond: Engelsch raaigras 10 K.G. Beemdlangbloem 8 K.G. Timothee 4 K.G. Kamgras 5 K.G. Veldbeemdgras 12 K.G. Ruwbeemdgras 2 K.G. Rood zwenkgras 4 K.G. Witte klaver 6 K.G. 51 K.G. per H.A. Na het bovenstaande meenen we, dat we aan dit artikel nog slechts enke le algemeene opmerkingen behoeven toje te voegen., Zooals hierboven reeds is meegedeeld, mag men bij het aanleggen van grasland gerust zeer hooge: eischen aan de kwaliteit en aan den toestand van den bodem stellen. Grond, die voor elke andere cultuur best geschikt is, is voor blijvend grasland nog maar nauwelijks goed genoeg, en men doet dus zeer verkeerd als men zich plaatst op het standpunt, dat een perceel land, dat erg vervuild is, en tevens uitge mergeld, geacht moet worden als zijn de bijzonder geschikt om er grasland van te maken. In de 2e plaats zij nog opgemerkt, dat men als dekvrucht dikwijls haver ge bruikt en daartegen is feitelijk geen bezwaar. Aanbeveling verdient het ech ter in het algemeen de dekvrucht niet te dicht te zaaien en als het kan van een ras gebruik te maken, dat zich door een bijzondere stevigheid ken merkt. In verband hiermee moet de zoogenaamde Mansholt III—haver zeer zeker sterk worden aanbevolen. In de 3de plaats willen we er nog even de aandacht op vestigen, dat men er bij pas aangelegd grasland aan denken moet niet te zuinig te zijn met het gebruik van mest in het algemeen en van stikstof in het bijzonder. Voor een goede beworteling van de jonge plantjes is dit van groote bet eekenis en dus ook voor het spoedig verkrij gen van een goede dichte zode en hoe meer men ook in latere jaren stal mest geregeld naast kunstmest gebruikt, hoe minder last men hoogstwaarschijn lijk van de zoogenaamde sukkeljaren zal ondervinden. Verder meenen we op de behandeling in latere jaren niet te mogen ingaan, omdat we in dit artikel alleen over het aanleggen van grasland wilden schrijven. Over de verpleging van het grasland in het algemeen, komen we misschien in een volgend artiel nog eens terug. De Grasland-commissie derNoord- Brabantsche Mij. van Landbouw, Ir. H. E. HUIZENGA, Voorz. C. G. DE JONG, Secretaris. Buiten verantwoordelijkheid der Redactie. Mijnheer de Redacteur! Wees zoo goed onderstaande regelen in Uw blad op te nemen. Bij voorbaat mijn dank. 't Is nog betrekkelijk kort geleden, dat ik in Uw blad een artikel aan- i trot, handelende over de huidige crisis itt het landbouwbedrijf waar bij o.m. werd gewezen op het groote verschil van actie voeren, tusschen de door H.H. landbouwers hier in deze omgeving, en hunne collega's in het Noorden van ons land. En terwijl hierin m.i. terecht gewe zen werd op het feit, dat, wil een zoo danige actie kans van slagen hebben, het in de eerste plaatst noodig is, dat patroon en arbeider gezamenlijk op trekken, zien we helaas, in tegenstel ling met in onze Noordelijke provin cie, dat de landbouwers hier over 't algemeen een minder aangename hou ding tegenover de landarbeiders aan nemen. En het zal den schrijver van bo- benbedoeld artikel, indien hij zich van den gang van zaken op de hoog te heeft gehouden getroffen hebben, dat ondanks zijn waarschuwing tegen loonsverlaging, er toch maar al te veel landbouwers zijn, die blijkbaar de mee ning zijn toegedaan, zulks als redmid del te moeten toepassen. Het wil mij echter voorkomen, dat de boer die zich voorstelt door loonsverlaging uit den chaos- te zullen geraken, zich vast klampt aan een stroohalm. En ik zou dezulken beleefd willen verzoeken het onderstaande gedeelte der rede van een onzer Tweede Kamerleden, gehouden bij de behandeling van het Tarwevvetje, eens ernstig in oogenschouw te ne men. Na betoogd te hebben dat de steun maatregelen de strekking moeten heb ben, dat zij aan de samenwerking ge heel ten goede komen, vervolgde hij „En nu kan aan deze voorwaarden het best worden voldaan, wanneer er eenige zekerheid bestaat, dat er geen ver laging zal komen in het loon peil van de arbeiders. Dit is ook .n de stukken behandeld. En de Minis ter heeft te kennen gegeven, dat het denkbeeld hem symphatiek was. Ik wil dat wel aannemen, maar zou toch gaar ne een meer positiever verklaring op dit punt hebben, want de Minister heeft het ten slotte, als hij het wil, in zijjra hand om dat doel te bereiken. Hij kan, door de bepaling van het percentage inlandsche tarwe, dat ver bruikt zal worden, uitmaken hoe de maatregel zal werken. Hij heeft hier dus een machtsmiddel om te zorgen dat in het loonpeil geen w ij- ziging wordt gebracht, dat dus de koopkracht van de land arbeiders dezelfde, zal blij- ven, en dat er dientengevolge ook voor de neringdoenden en ambachtslie den op het platteland een zekere sta biliteit in hun bestaan wordt verschaft, zoodat, naast de landbouwers ook de andere bij de crisis betrokken bevol kingsgroepen worden geholpen. Ik acht dat een noodzakelijke voorwaarde. Ik zou er dan ook prijs op stellen, wanneer de Minister nog een zou wil len verklaren, dat hij bereid is alles.te doen wat in zijn vermogen is, opdat het loonpeil niet wordt verlaagd." En wanneer nu de hierboven bedoel de landbouwers eventueel mochten zeg gen, dat deze woorden wellicht gebe zigd zullen zijn door een leek of een vakvereenigingsleider, dan is mijn ant woord: Neen, heeren landbouwers, het hier aan het woord zijnde Tweede Ka merlid is niemand anders dan Uw Noor delijken collega, den Vrijz. Democra tische boer Ebels, welke steeds land arbeiders in zijn dienst heeft. En mét hem ben ik van meening, dat door verlaging van het loonpeil der landarbeiders, geen enkele verbe tering is te wachten; en mét hem zou ik willen zeggen: „Gij zoekt waar het niet te vinden is." Hopende dat deze regelen mogen bij dragen tot voorkoming der verdere inzinking van het levenspeil der ar beiders, alsook het landbouwbedrijf in zijn geheel, verblijf ik met de meeste hoogachting, Uw dw. dn. A. VAN DER WIEL. W'chem, 15 Jan. 1931. Bevordering van de veiligheid van het verkeer. De A.N.W.B. en de K.N.A.C. hebben zich met een verzoek tot den Minister van Waterstaat en de Colleges van Ged. Staten in de provincies gewend, waarin zij er op wijzen, dat in den laatsten tijd enkele nieuwe of gereconstrueerde wegen gedeeltelijk zijn voorzien van in de wegen, dan wel evenwijdig daaraan gelegen witte strepen, dan wel rijen wegpunaises, welke den weg in afzonderlijke voertuigbanen verdeelen. Naar de meening van adres santen zou de veiligheid van het verkeer op de hoofdverbindingswegen, waar de motorrijtuigen met groote snelheid kunnen en mogen rijden, in hooge mate kunnen worden bevorderd door een meer alge meene toepassing van een dusdanige in deeling van den weg in twee of meer voertuigbanen, omdat daardoor het ver keer mettertijd in goede banen zou worden geleid en bovendien het niet opvolgen van de verkeersregelen veel eenvoudiger dan thans zou kunnen worden vastgesteld.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1931 | | pagina 6