■r» DE BEVORDERING VAN DEM KLEINEN SOLDAAT. ïn het regiment der grenadiers, dat in een groote stad in de kazerne lag, was een nieuwe recruut ingelijfd, die er eigenlijk heelemaal niet thuis hoorde. Alle manschappen van dat korps waren groot, en droegen hun uniform met een trots alsof zij allemaal dagelijks dienst cleden in de onmiddellijke nabijheid van <ien koning. Maar de nieuwe recruut was een kleine man, mager en onaanzienlijk en niemand begreep hoe hij in dat regi ment was verzeild geraakt. Maa^ een leit was het; zijn papieren waren in erde en er was dus niets aan te doen. De kapitein had een donkeren blik op ïiem geworpen en hem gevraagd wat hij toch voor een raar onderkruipsel was. maar hij had zijn schouders eens opge haald en gezegd: „Mijnheer de kolonel <want hij had heelemaal geen verstand ■van militaire rangen en het was eigen aardig, dat hij zijn meerderen altijd met een h negeren rang aansprak per onge luk, dan zij waren) „Mijnheer de kolonel, leunt u geen goed woordje voor mij doen. Ik heb nog wel een langen viiend, die vrij geloot is en eigenlijk w<d had willen dienen en ik, die móet dienen, was lie ver vrij geloot. Zoudt u nu geen goed ■woord .e voor mij kunnen doer bij den Ironing Misschien mag ik dan wel naar huis. Ik ben namelijk schoenmaker en ik neb het thuis zoo druk". De kapi tein keek hem eens aan en bulderde toen: „Hou je mond, ik heb je niks ge vraagd, ruk in!" Gelaten ging de kleine rnan toen naa* zijn afdeeiing terug en dacht dijp na hoe toch eigenlijk alles in c!e werv i verkee- c kon ioo-jen. De kleine soldaat, in het burgerlijk leven heette hij Klaas van Dam, deed zijn uiterste beso era hetgeen werd opgedragen zoo goed mogelijk te verrichten. Zijn spullen wa xen altijd netjes in orde. Hij was hulp vaardig voor zijn kameraden, maar zijn lengte was toch de corzaak, dat hij dik wijls een extra wacht had te kloppen. Met de feestdagen als Kerstmis en Pa- schen kon nij er vast op rekenen in de wacht te moeten gaan, maar hoewel hij liever thuis was geweest berustte hij in zijn lot; er was toch niets aan te doen «lacht hij dan. Zoo stond nu Pinksteren voor de deur en terwijl de meeste man schappen met twee dagen verlof naar Huis gingen, had ook dit keer weer Klaasje de wacht. Eerste Pinksterdag kivam met een stralende zonneschijn en cie generaal het zijn paard zadelen om een heerlijke ochtendrit te maken. Nau welijks echter was de generaal in het zadel, of het militaire paard, dat zeer goed was afgericht, schrok plotseling van Iets. Het ging zoo vlug, dat het gebeurd was vóór iemand wist wat het was. Het paard stijgerde, de generaal, die op deze beweging met verdacht was, kon Bich niet voldoende vast houden en viel uit het zadel. Klaas zag dit alles gebeu ren, hij snelde naar den generaal, hielp deze op de been, hoewel hem dit niet mocht gelukken, daar de generaal zijn ben had gebroken, waarschuwde den mi litairen dokter en binnen weinige oogen- blikken kwam de ambulance voor en werd de generaal vervoerd. Het paard was er vandoor gegaan. Klaas sprong vlug op een ander paard en trachtte het dier te vinden, wat hem tenslotte mocht geluk ken. Het geheel met schuim bedekte dier trilde op zijn pooten, Klaas greep het bij den teugel en bracht het weer naar den stal terug, waar hij met zachte woorden het paard tot kalmte bracht en verzorgde. Toen de generaal na zes we ken weer geheel hersteld was en weer voor de troep trad, maar omdat hij niet zoolang mocht staan, een tafel en een stoel liet brengen, werd Klaas geroepen cm voor hem te verschijnen. Bevend en aarzelend kwam de kleine man naar den grooten generaal toe. Deze keek hem eens even aan en sprak toen: „Klaas van Dam, ik bevorder je hierbij tot korpo raal. Je bent wel een kleine man, maar ik vertrouw, dat je er vcor zult zorgen een gróót korporaal te worden".... DE WILDE APPELBOOM. Achter in den tuin stond een wilde appelboom. In het vroege voorjaar was hij steeds overvloedig begroeid met prachtige bloesems. Alle huisgenooten gingen er dan heen en bewonderden den bccm, doch als de bloesems uitgebloeid waren, nam niemand meer notitie van hem. Want ach, het was toch maar een wilde appelboom, die van weinig waarde wars. Vader zei, dat hij dén boom liet staan, omdat hij het in het voorjaar zulke prachtige bloesems vond, die er aan kwamen. Alleen tegen einde Augus tus als de boom zijn kleine, wilde appel tjes liet vallen, dan gingen wij deze zoe ken en bekogelden er elkaar mee. Misschien was net wei om dit feit, dat een eekhoorntje besloot in den wilden appelboom zijn nest te bouwen. Het was rustig en stil achter in den tuin en zij hadden geen last van ons gespring en gedraaf. En teen ook de vogels hun nes ten hadden gemaakt en wij voor deze gevederde vriendjes volop brood neer- strcoiden, hadden de eekhoorns meteen cok voedsel in overvloed. Verder vonden zij voedsel in den boom in den vorm van rupsen en insecten en allerlei dieren. En hcewel de oude eekhoorns den heelen dag bezig waren voedsel te verzamelen, hadden de jongeren, die al spoedig ge boren werden, steeds maar weer honger. De jonge vogels leerden vliegen en het duurde niet lang, of die gingen de wijde wereld in, doch de oude eekhoorns ble ven in hun nest in den bcom wonen. Teen 't eindelijk Augustus was geworden en vader zooals gewoonlijk eens ging kijken of er harde appeltjes waren af gevallen, zag hij tot zijn grcote verba zing, dat de appels nog aan den boom hingen. Maar dat was nog niet alles! Inplaats van de kleine viezige kogeltjes zag hij mooie, blozende appels. Hij be greep er niets van én wij moesten allen in den tuin komen om dat wonder te aanschouwen! Moeder zei, dat zij nooit te voren zulke prachtige vrucht-en zag en zij vond, dat wij onmiddellijk moch ten gaan plukken. En daar de boom vol zat, gaf dat werk genoeg! Iedereen was bezig, vader schudde den boom en wij raapten de appels van den grond op en deden ze in manden. Moeder liet dan de volle manden naar binnen dragen, waar een deel in de provisiekast werd gelegd, terwijl zij van de anderen appelmoes maakte in grcote flesschen. Dat kostte allemaal veel tijd, maar tenslotte had zij twaalf dozijn flesschen vol prachtige blanke appelmoes in den kelder staan. De appelboom was zeer trotscii, dat op eens de appels zoo goed waren en dat vader en moeder ze hadden geoogst! Toen vader tenslotte zag, dat er een eekhoornnest m den beom zat, zei hij: „O, nu is het raadsel gelijk opgelost, het zijn de eekhoorns, die voor die mooie appels hebben gezorgd, want die hebben natuurlijk alle rupsen en andere diertjes opgegeten. V/ij zullen ze niet hinderen, misschien komen ze dan den volgenden zomer wel terug". De appelboom had alles gehoord en ook, dat de appelmoes v/as gemaakt in groote flesschen. Hij dacht bij zichzeif: „Ik zou wel willen weten, wat het beteekent: twaalf dozijn flesschen, en ik ben benieuwd of de eekhoorns net zoo'n aantal rupsjes heb ben opgegeten" Waar is de koe? Vier vrienden, 't varken, de kalkoen, de koe en mijnheer Knor waren aan 't ver stoppertje spelen. Mijnheer Knor had moeten aftellen en daarna was hij gaan zoeken. Het varken en de kalkoen had hij al gauw gevonden, maar de koe had zich zoo goed verstopt, dat zij haar met hun drieën zelfs nóg niet zagen. Maar als jullie de cijfers van 164 verbindt, dan zie je haar zoo! Probeer het eens! DE ELECTRISCHE TREIN. Frits had een oom in Indië, een broer van zijn moeder; hoewel hij hem nog nooit in levende lijve had gezien, kende hij zijn oom door zijn vele brieven, welke kwamen, sommigen vergezeld van een foto, zoodat hij al vaak tot zijn moeder had gezegd: „Ik geloof zeker, dat als com Frits in eens voor m'n neus zou staan, ik hem dadelijk zou herkennen". Moeder lachte dan en antwoordde: „Ja jongen, ik geloof, dat het voor mij ook niet vreemd zou zijn, want volgens de portretten is hij heelemaal niet verai*- derd in al die jaren, dat hij nu al in Indië is". Frits had zeker niet kunnen vermoeden, dat hij kort na dit gesprek inderdaad plotseling voor .zijn oom Frits zou komen te staan. En toen hij op zeke ren Woensdagmiddag druk aan zijn huiswerk bezig was, werd er plotseling gebeld. Moeder had het erg druk, zoo dat Fritsje vanzelfsprekend open trok. Daar stond onder aan de trap een groote door de zon gebruinde man, die naar boven riep: „dag Frits, is moeder thuis?" Het was een prettige stem, die die vreem de mijnheer had en toen Frits wat beter keek, herkende hij zijn oom dadelijk! „Dag oom Frits, komt u gauw naar bo ven" en tegelijk gilde hij naar zijn moeder: „moeder, daar is com Frits uit Indië!" Moeder kwam haastig aanloopen en het v/as natuurlijk een begroeten en een praten zonder eind! Ten slotte zei oom Frits: „kijk jongen, dat je mij, je peetoom, hoewel je me nooit gezien hebt, dadelijk herkende" en hij lachte leuk, „daarover bèn ik nu zoo blij, dat je met mij samen een mooi cadeau gaat koo- pen!" Na een uurtje gingen zij op stap naar de mooiste1 speelgoedwinkels in de stad, waar verschillende voorwerpen cri- tisch werden bekeken. Tenslotte viel de keuze op een greoten electrischen trein met seinpalen en station en tunnel, een wisselhuisje, enfin alles wat er zoo bij hoort. Wat was die Frits in zijn sas! Maar het geweldigste van alles was, dat die trein met electriciteit werd gedreven. De wagens reden op zwak-stroom, er was dus een transformator op het stop contact ^van het electrisch licht. Toen de rails in elkaar waren gezet, werd natuur lijk dadelijk de trein geprobeerd. Hij wilde het snoer van de transformator in het contact steken, toen bleek, dat dit snoer wat te kort v/as; doch dat is voor Frits geen bezwaar. Vlug snijdt hij het snoer door en lascht er een stuk tus- schen. Hij was echter zo-» gejaagd, dat hij zich geen tijd gunde het gelaschte deel te isoleeren, met het noodlottige gevolg, dat de stop doorsloeg. Frits merk te dit zoo vlug niet en hoewel hij den trein inschakelde, was er nog geen be weging in te krijgen. Hij riep com Frits, die weldra kwam helpen. Daar het ech ter donker v/as geworden wilde oom de lamp aansteken, hetgeen echter niet ge lukte. Met één oogopslag zag oom Frits v/at er gaande was en wees kleinen Frits op zijn fout. Hij zei: „jongen, electrici teit is gevaarlijk, kijk altijd goed van te voren of alles geisoleerd is; door 'n kleine kortsluiting kan een groote brand ont staan". De snoer werd thans geisoleerd, een nieuwe stop v/erd in de meter gezet en daar rolde de trein de geheele wereld door! Dat hij blij v/as met zijn groote cadeau, die Frits en niet minder met zijn grooten com Frits, begrijpen jullie wel! Kleurprcntje. Twee kikkers, dikke vrienden, ontmoet ten, terwijl zij door het bosch sprongen, een oude schoolvriend, n.l. mijnheer Schildpad, die met de meikever een wan deling aan het maken was. Zij zagen later cok mijnheer Mug nog komen aan vliegen. Er werd nu een lang praatje ge houden en een teekenaar, die voorbij kwam, had tijd genoeg alles na te teeke nen. Voor kleuren had hij echter geen tijd genoeg en daarem moesten jullie dat maar 'ns voor hem doen. Probeer het zoo netjes mogelijk met kleurkrijt of waterverf, wat je maar bij de hand hebt. Alle bladeren lichtgroen, de boontjes donkergroen, het land een beetje bruin, het gras er lusschen weer green, de pad destoelen bruin met roode kop, de lucht wordt blauw en de dieren hun kleeren kunnen allerlei kleuren krijgen. Nu maar aan de gang hoor en veel plezier! Een wocrdenspelletje. Schrijf je heele naam en al je voor namen op en probeer nu van die letters zooveel mogelijk woorden te vormen. Het is een aardig spelletje voor een regen- achtigen middag. Probeer het met je vriendjes en vriendinnen. Natuurlijk van één naam tegelijk. Wie in den kortst mogelijken tijd de meeste woorden heeft gemaakt, heeft het spel gewonnen. Slim. Jantje Slim tegen ambtenaar op post kantoor: „Als ik nu vanavond dezen brief post, is hij dan morgenochtend in Mid delburg?" Ambtenaar: „Zeker mijnheer!" Jan Slim: „Gelukkig, dat ik het vraag, want deze blief moet heelemaal niet naar iiiddeiburg, maar naar Roermond!" DE NICIIT VAN DEN TIJGER. - „Mimi", blafte Fok, de kleine ruwha rige fox-terrier, „ga je mee spelen?" Mimi, de pees, knipte even met haar cogen en terwijl zij zich uitrekte ant woordde zij: „Ik speel niet meer". „O, waarom niet", vroeg Fok verbaasd en meteen teleurgesteld. Mimi en hij v/aren op denzelfden dag op de boerderij gekomen en waren tot vandaag altijd gcede speelkameraadjes van elkaar ge weest. „Omdat", hernam Mimi weer, „omdat ik iets heel gewichtigs heb ont dekt. „O, vertel eens gauw wat!" blafte Fok, terwijl hij op de vensterbank naast Mimi sprong. „Ik heb ontdekt", zei Mimi langzaam, „dat ik een nicht ben van den tijger!" „Van wie?". „Van den tijger! Iemand liet het Dierenboek open liggen in de kinderkamer vanmorgen en toen ik daarin keek las ik, dat katten en tij gers familie van elkaar zijn en zoo komt het, dat ik de nicht van den tijger ben, en die tijger is heel grcot en voor naam". „Zoo? waarom?" vroeg Fok weer. „Omdat de tijger een der grootste en sterkste dieren van de geheele wereld is! I-Iij is de koning van het oerwoud, dat staat in het boek. Hij heeft koninklijk bloed, en daarom weet ik nu, dat ik een poes ben met prinselijk bloed„Zoo. zoo", zei Fok, „ja, als dat v/aar is. dan ben ik een neef van den wolf!" „Wolf?" herhaalde Mimi, „wat zijn wolven?" „Een wolf, begon Fok, is een soort van „Dat vraag ik je niet, zei Mimi, ik vraag niet wat voor een soort ze zijn, maar wat ze zijn!" Fok zweeg even. Tenslotte zei hij: „Ach het doet er ook niet toe, alleen begrijp ik niet waarom een tijger grooter meet zijn dan een wolf". „Ach", zuchtte Mimi, „als je dat niet kunt inzien, is het cok niet noodig, het je uit te leggen. Maar je kunt van een nicht van den tijger niet verwachten, dat zij met een gewonen, ordinairen hond gaat spelen!" „Ach v/at! jijzelf bent toc'^ immers al leen maar een kat", riep de hond. „Fok!" viel Mimi hem in de rede, „denk er om, dat ik de nicht van een tijger ben!" „Uitstekend!" riep Fok en sprong van de vensterbank af,ïk ga naar het bosch, naar de wilde dieren, dat doen de tijgers ook," riep Mimi hem nog achter na. „Ik zou maar voorzichtig zijn, als ik jou was", antwoordde Fok haar, „je weet heel goed, dat je nog maar een kleine poes bent!" „Fok, ik benMaar Fok luisterde al niet meer, liep de kamer uit en ging in zijn eentje spelen. Dien nacht sloop Mimi naar buiten en liep het groo te bosch in. Zij was nog ncoit zoo ver van huis geweest en zag allerlei schadu wen; die zij niet kendeOpeens miauwde zij van angst, want zij hoorde v/at ritselen tusschen de boomen „Hallo! Wie is daar?" riep een stem. Het was Fok. Mimi liep vlug naar hem toe en zei: „O Fok! wat ben ik blij, dat jij hier bent. Kijk eens, ik geloof, dat riet heele bcsch vol wilde beesten zit. O, als ze ons maar niets doen!" „Waar dan?" vroeg Fok, „ik zie niets". Mimi wees hem nu naar alle richtingen, doch er was niets te bekennen. Fok nam Mimi nu mee naar huis. waar zij spoedig in slaap viel.Den volgenden morgen ging Mimi naar Fok toe en vroeg heel bedeesd: „Fok, wil je weer met me spelen?" „Na tuurlijk wel'" antwoordde Fok, maar hoe is het ,heb je al genoeg van de wbde dieren?" „O ja, zei Mimi, „een nicht van den tijger cf niet, ik blijf liever hier en goede maatjes met jou!" Dat vond Fok prettig en zij waren nog lange jaren, goede vrienden MOFPEN. Onverbeterlijk. Iemand v/as een restaurant binnen fee gaan, had heerlijke dingen besteld en fijn gegeten. Daarna liet hij den eige naar komen en zei: „Bent u de eige naar?" „Jawel, mijnheer". „Ja, ziet u, eenige jaren geleden heb ik hier gegeten en omdat ik toen geen geld bij me had, hebt u mij cp straat laten gooien!" „Dat spijt me erg, mijnheer, verontschuldigde de ander zich gauw, „maar u begrijpt.." „O, daar wil ik het niet meer over hebben", zei de vriendelijke gast, „ik wilde u alleen maar even zeggen, dat ik nu weer geen geld bij me heb Te veel. Annie (houdt haar moeder haar bordje voor als moeder haar een stuk van haar lievelingspudding wil geven)„Te veel anoeder, alstublieft!" Verleiding. Moeder: „Lies, wat doe je in de pro visiekast?" Liesje: „Ik heb U beloofd niet van de jam meer te zullen snoepen en nu breng ik mezelf in de verleiding, maar ik doe toet r.iet hoer!"

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1933 | | pagina 10