OPGESLOTEN.
r
dCuiAs U oUxs^ fW-
(Xc
A/V\ 0jl r, y
ovoic.
CiCu, t-iCcm J.C-
CiLt HtkO/vn XJL/UBa*..
iv
De meeste werklieden, die in de mijn
streek wonen, zijn cok m de mijnen
■werkzaam. Op de verschillende winke
liers na, die hun zaken juist met de
mijnwerkers drijven, zijn er in die stre
ken niet veel menschen, die op den be-
ganen grond hun boterham kunnen ver
dienen. Zoo was het ook met het huis
gezin van Klaas Jansen. Zijn vrouw en
dochter zorgden voor 't huishouden, ter
wijl Klaas en zijn twee reeds volwassen
jongens in de kolenmijnen werkzaam
waren. Er was nog één zoon, die precies
vijftien jaar was geworden. Jan, zoo
heette hij, haatte de mijnen en was vast
besloten, daar niet in af te dalen. Toen
hij van school af kwam had hij bij den
kruidenier gevraagd of hij misschien als
loopjongen bij hem in dienst kon komen
en werkelijk was hij ook aangenomen.
Opgetogen kwam de knaap thuis en ver
telde, dat hij werk had gevonden in het
dorp en dus gelukkig niet in de mijnen
behoefde af te dalen. Klaas had er ech
ter niet veel lust in om zijn zoon den
heelen dag op straat te laten slenteren,
want dat hij daar veel goeds zou leeren,
dat betwijfelde de vader van Jan sterk.
Maar Jan was niet erg sterk en het leven
in de kolenmijnen was zwaar. Daarom
besloot Klaas het eens aan te zien en
Jan kwam bij den kruidenier in het dorp.
Nu waren de verdiensten niet erg schit
terend en toen Jan dan ook na een jaar
veel in de buitenlucht te zijn geweest,
er flink en bruingebrand uitzag, vond
zijn vader, dat het toch haast tijd werd,
dat Jan evenals zijn twee andere zoons,
mijnwerker werd en daardoor meer geld
kon verdienen. Jan smeekte en redeneer
de, zei, dat hij onder in den grond zou
st. ..ken, bad of hij bij den kruidenier
mocht blijven, maar zijn vader was on-
V" rurwb. en den daaropvolgenden
Maandag daalde Klaas met zijn drie
zoors in de mijnen afDe volwassen
mijnwerkers hakten de stukken steen
kool los, een andere man gooide de brok
ken in groote wagens, die dan door jon
gere arbeiders, waaronder cok Jan be
hoorde, naar de liftkokers werden ge
reden, waar de wagens naar boven wer
den geheschen, om daar te worden ge
kord. De eerste dag was al vreeselijk
voor Jan en toen hij eindelijk weer in
het volle daglicht stond, had hij zoo'n
zware hoofdpijn, dat hij dadelijk naar
bed moest. Maar den daaropvolgenden
morgen daalden zij weer met hun vieren
in de kolenmijnen af en het zware werk
begon opnieuw. Toen om twaalf uur de
etensbel luidde, ging de arbeider, die
met Jan in de alleronderste gang werkte,
naar boven en zei tegen hem, dat hij den
wagen eerst moest vullen en naar de lift
brengen, waarna hij cok kon gaan eten.
Jan was dus alleen in den donkeren gang
die flauw werd verlicht door een kleine
mijnlamp. Hij begon zijn wagen te vul-
,en; plotseling hoorde Jan achter hem
de muur kraken en vóórdat hij zich er-
\an was bewust wat er eigeniijk gebeur
de, stortte een groot brok steenkool naar
beneden. Jan had zich niet in veiligheid
kunnen brengen met het vreeselijk ge
volg, dat hij in het achterste gedeelte
van den langen gang opgesloten zat, ter
wijl de geheele doortocht werd belem
merd. Radeloos van angst gilde Jan zoo
hard hij maar kon, maar de arbeiders
boven hadden niets van het ongeval be
merkt en konden het gillen niet hooren.
Toen het schaftuur was afgeloopen,
kwam de arbeider weer naar beneden en
zag wat er wasg ebeurd. Hij riep Jan,
omdat hij niet wist of misschien de
geheele gang was ingestort, maar Jan,
blij, dat er eindelijk iemand kwam,
schreeuwde om hulp. De arbeider zei, dao
hij rustig moest blijven en dat hij dade
lijk menschen zou gaan halen. Dat ge
beurde ook, maar hoe zij ook hun uiter
ste best deden om den jongen te bevrij
den, en Jan's vader werkte wel voor twee,
duurde het toch anderhalven dag vóór
dat Jan kon worden bevrijd. Behalve dat
hij dorstig en hongerig was, had de angst
hem zoo te pakken, dat hij zware
koortsen kreeg en eenige weken achter
een tusschen dood en leven zweefde.
Maar gelukkig kreeg zijn gezond gestel
de overhand en hoewel langzaam genas
hij toch. Eén ding had hij echter be
reikt: hij mocht nu een vak leeren en
behoefde niet meer mee rr.sr beneden
in de mijnen!
DE ELECTRISCHE TREIN.
Frits had een oom in Indië, een broer
van zijn moeder; hoewel hij hem nog
nooit in levende lijve had gezien, kende
hij zijn oom door de vele brieven die
kwamen, sommigen vergezeld van een
portret, dat hij al vaak tot zijn moeder
had gezegd: „ik geloof zeker, dat als
com Frits in eens voor mijn neus zou
staan, ik hem dadelijk zou herkennen".
Moeder lachte dan en antwoordde „ja
jongen, ik geloof, dat het voor mij ook
niet vreemd zou zijn, want volgens de
portretten is hij heelemaal niet veran
derd in al die jaren, dat hij nu al in
Indië is."
Frits had zeker niet kunnen vermoe
den, dat hij kort na dit gesprek inder
daad plotseling voor zijn oom Frits zou
komen te staan. En toen hij op zekeren
Woensdagmiddag druk aan zijn huiswerk
bezig was, werd er plotseling gebeld.
Moeder had het erg druk, zoodat Frits
vanzelfsprekend open trok. Daar stond
onder aan de trap een groote door de
zon bruin gebrande man, die naar boven
riep: „dag Frits, je moeder thuis?". Het
was een prettige stem, die die mijnheer
had en toen Frits wat beter keek herken
de hij zijn oom dadelijk. „Dag oom Frits,
komt u vlug boven" en tegelijk gilde hij
naar zijn moeder: „Moeder, daar is
oom Frits uit Indië!" Moeder kwam
haastig aanrennen en het was natuurlijk
een begroeten en een praten zonder eind.
Ten slotte zei oom Frits: „kijk jongen,
dat je mij, je peetoom, hoewel je me
nooit had gezien, dadelijk hebt herkend,
daarover ben ik zoo blij, dat je nu met
mij samen een mooi cadeau mag gaan
koopen."
Na een uurtje gingen zij samen op
stap naar de mooiste speelgoedwinkel in
de stad, waar verschillende voorwerpen
critisch werden bekeken. Tenslotte viel
de keus op een groote electrische trein
met seinpalen, een station, een tunnel,
een wisselhuisje, enfin alles wat er zoo
bij hoort. Wat was die Frits in zijn sas.
Maar het geweldigste van alles was, dat
die trein met electriciteit gedreven werd.
De trein reed op zwak-stroom, er was
dus een transformator om het stopcon
tact van het electrisch licht te kunnen
gebruiken. Toen de rails in elkaar gezet
waren, werd natuurlijk dadelijk de trein
geprobeerd. Hij wilde het snoer van de
transformator in het contact steken, toen
bleek, dat dit snoer wel wat te kort was:
doch dat is voor Frits geen bezwaar. Vlug
sneed hij het snoer door en laste er een
stuk tusschen. Hij was echter zoo ge
jaagd, dat hij zich geen tijd gunde het
gelaste gedeelte te isoleeren, met het
noodlottige gevolg, dat de stop doorsloeg.
Frits merkte dit zoo vlug niet en hoewel
hij de trein inschakelde, was er geen be
weging in te krijgen. Hij riep oom Frits,
die weldra kwam helpen. Daar het echter
donker was geworden, wilde oom de lamp
aansteken, hetgeen echter niet ging. Met
een oogopslag zag oom Frits wat er aan
de hand was, en vrees Frits op zijn fout.
Hij zei: „jongen, electriciteit is gevaar
lijk, kijk altijd goed van te voren of alles
goed geisoleerd is; door een kleine kort
sluiting kan een groote brand ontstaan.
Het snoer werd geisoleerd, een nieuwe
stop werd in de meter gezet, en daar
i rolde de trein de heele wereld door. Dat
hij blij v/as met zijn groote cadeau en
niet minder met zijn oom Frits, begrij
pen jullie wel!.
Het maken van een papieren muts.
1*^.
v>
\A
Vy
3.
V
Om een leuke papieren muts met
prachtige zijstukken bij v/ijze van strik
te rmkm, moet bovenstaande teekemng
maar eens goed worden bekeken. Het is
heelemaal niet moeilijk en de steek is
veel mooier dan een gewone steek.
De verwonderde apen.
KINDEREN UIT HET OERWOUD VAN
BORNEO.
Niklco en Posa, zijn kleine zusje, leef
den in midden-Borneo in een groot wild
oerwoud bij den equator. Rond hen heen
groeiden prachtige bloemen en boomen,
waarin uitheemsche vogels nestelden,
terwijl de rivieren bewoond werden door
mooie visschen en prachtige waterplan
ten. De kinderen behoorden tot den
Dajaksstam en de volwassenen deden al
hun best het den kinderen zoo aange
naam mogelijk te maken. Hun moeder
maakte mooie kleeren voor hen uit boom
schors, dat op een zeer bijzondere ma
nier werd bewerkt, terwijl hun vader
mooie oorringen, halskettingen, arm
banden en enkelbanden voor hen maak
te. Nikko gaf niet zooveel om al die
sieraden en daarom had zijn vader voor
hem een drum gemaakt. Het was geen
gewone drum, zooals wij die hier ken
nen, doch bestond uit een dik stuk
bambce, waarvan de uiteinden met een
dierenhuid waien everspannen. Al spoe
dig leerde hij hierop verschillende tonen
voortbrengen en zond op deze manier
boodschappen aan zijn vriendjes, die mij
len ver wegweonden. Deze antwoordden
hem dan op dezelfde wij2e. Poèa had 'n
pop. Hst stelde een Dajakkindje voor,
geheel gekleed zooals zij zelf. Met een
jurkje van boomschors en allerlei sie- J
raden. Het huis, waarin de kinderen i
leefden, zag er ook heel anders uit dan j
de huizen, welke wij kennen. Het was op
palen gebouwd en begon wel anderhalve
meter boven den grond. Elke familie be
woonde een paar kamers en bij een
huwelijk werd er een gedeelte aan het
huis aangebouwd. Het was maar een huis
van een verdieping, doch het werd in
omvang steeds grooter en grooter. De
moeder kookte op een houtskoolvuur,
sago, visch, rijst, groenten en fruit. De
maaltijden werden opgediend op pisang
bladen, terwijl de Dajakkers met hun
handen eten. Posa hoefde dus haar moe
der nooit te helpen afwasschen, want
na het eten werden de pisangbladeren
eenvoudig weggegooid. Zij hadden ook
nog een klein broertje, die Kijang heette.
Moeder droeg hem in een doek op haar
rug en als zij soms naar het bosch ging
om vruchten te plukken, dan rolde zij
klein broertje in die doek en hing hem
aan een tak van een boom. Het was een
aardig kindje en huilde heelemaal niet,
als hij soms wat lang alleen hing. Zoo
zien jullie, dat het leven in de wildernis
heel anders is' dan in de stad. Er zijn
ook geen scholen en de ouders leeren hun
kinderen wat zij weten. Zouden jullie
daar ook niet willen wonen?
51 50 >45
Joko én Japie zaten samen te spelen,
toen er opeens een vreemd dier langs
kv/am loop-en. O, wat schrokken cnre
vriendjes. Ais je wilt weten wat het voor
een vreemd dier was, verbindt dan de
cijfers van 1 tot- 62.
-tdoZ-vt fcov-uu,
- A VXCOvcC 'UACa 4D
K«.,
I
MOPPEN.
De ware artist.
Dame, een kijkje nemend in een ver
koophuis: „Dat schilderij van Paulus
Potter, dat straks wordt geveild en dat
is ingezet voor een rijksdaalder, is het
het origineel of is het een copie?"....
Snugger.
Annie: „Vader, kunt u mij zeggen wat
fantasie is?
Vader ('n xeer nuchter mensch)„Nee
kind, daar heb ik geen verstand van".
Annie: „Nou, dat is een kameel op een
berg met een bloempot tusschen z'n bul
ten!"
Gemakkelijk.
Ga^.-cr: „Ga zitten menschen, ga
zitten; maak het je gemakkelijk. Doe
maar net als ik. Ais ik bij jullie ben, doe
ik ook altijd alsof ik niet thuis ban".
Bij de hand.
Baas tegen een metselaar: „Zeg, hoe
komt het, je maat heeft vandaag een
veel grooter stuk muur gemetseld dan
jij, terwijl jullie even lang bezig zijn!"
Metselaar: „Nogal eenvoudig baas, hij
bouwt 'n veel grooter huis dan ik!"
Koek met gaatjes.
Marietje: „Maatje, ik lust deze koek
niet, er zitten allemaal gaatjes in."
Moeder: „Dat hindert niet schat, je
hoeft de gaatjes niet op te eten. Leg die
maar op den rand van je bordje".