r ONZE GOEUROOFE FATKUNEN.
Patronen (in de maten 42- 50 a 58
ets.) kunnen per giro (125025) per post
wissel of per brief met bijgesloten post
zegels worden besteld bij de Redactice
Damesrubriek, Laan van Meerdervoort
45a, Den Haag. Maat en nummer van
het gewenschte model s.v.p. duidelijk
vermelden! De gevraagde patronen wor
den binnen drie a zes dagen aan de aan-
vraagsters toegezonden.
EEN NAUWSLUITEND
P MANTELPAKJE.
Hoewel de herfst niet zoo mooi is als
wij ons na den warmen, drogen zomer
hadden voorgesteld, hebben wij toch
geen klagen. In de meeste huisgezinnen
brandt in de avonduren reeds de kachel.
Toch is het beter, dat wij onzen zwaren
en warmen mantel nog niet dragen en
zeker niet onze bontjas, omdat wij dan
den geheelen winter verwend zijn en
veronderstel, dat wij eens een strengen
winter zouden krijgen, dan zouden wij
zelfs in onzen bontmantel niet meer vol
doende beschut zijn tegen den vorst.
No. 626 is een mantelpakje, dat bui
tengewoon geschikt is voor deze herfst
dagen en ook met mooie voorjaarsdagen
opnieuw uitstekend dienst kan doen.
Er is voor gebruikt warme, geruite
lichtgrijze stof, van een wolsoort, welke
niet kreukt en zeer soepel is. De rok be
staat uit een gladde voor- en achterbaan,
terwijl de zijbanen een kleine insprin
gende plooi hebben. Zooals de teekening
U laat zien, is de rok vooral over de heu
pen glad aangesloten en valt naar onde
ren toe iets wijder uit, doch mag niet de
wijdte bezitten van een plooirok.
Het manteltje heeft sterk aangesloten
panden. De beide voorpanden sluiten
een klein eindje over elkaar heen, doch
de onderkant van het jasje moet evenals
de rok nauw om de heupen zitten, waar
door het vanzelf keurig blijft zitten. Het
rugpand is geheel glad. De mouw is
eveneens glad, doch niet nauw en loopt
bij den pols iets breeder uit, waar een
viertal knoopjes als garneering dienen.
De halsafwerking bestaat uit een klei
nen kraag en kleine revers, terwijl op zij
in ieder voorpand een insteekzakje is
aangebracht. Een viertal knoopen, iets
grooter dan de knoopen op de mouw,
zorgen voor de sluiting.
Als men geen vos heeft of een ander
soort bont om op het pakje te dragen,
dan gebruikt men veel felgekleurde zij
den sjaals, welke om den hals worden
gestrikt en waarvan de einden in het
jasje worden gedragen.
Als U het manteltje wilt voeren, dan
kunt U daar het best grijze crepe de
chine voor nemen. De voering wordt vol-
het model van het manteltje ge-
Knipt en in elkaar gezet. De beide bin
nenkanten worden rondom vastgehecht,
terwijl het laatst de voeringmouw wordt
aangebracht, die tevens voor de slotaf-
werking zorgt.
Patronen van dit mantelpakje ver
krijgbaar a 58 ets. (L. v. Meerdervoort
45a).
EEN EENVOUDIGE, DOCH
AARDIGE JAPON.
No. 627 is een japon van geruite stof.
Het is heelemaal niet noodig hiervoor
wollen stof te gebruiken, het modelletje
is ook zeer geschikt om zijde te nemen,
en er dan een middagjaponnetje van te
maken.
Voor niet te gezette vrouwen kan dit
model heel goed dienen, daar het juist
deor zijn opvallend eenvoudigen stijl
lang afkleedt en gedistingeerd is.
Het lijfje bestaat uit een glad rug
pand en twee voorpanden, waarvan het
rechter slechts eenige centimeters over
het linker sluit, doch juist voldoende om
de heele rij knoopjes en knoopsgaten
over elkaar heen te slaan. De hals wordt
afgewerkt met een heel klein witzijden
kraagje, van voren eindigen in een
klein, kwiek strikje. De rok is tamelijk
wijd en heeft middenvoor een diepe
inspringende plooi, die echter tot op
kniehoogte is dichtgestikt en dan verder
naar beneden los hangt. De rok zelf is
iets klokkend geknipt en hangt zeer soe-
t»el neer. Om het middel wordt een kleine
wit-glacé-leeren ceintuur gedragen, slui
tend met een metalen met leer overtrok
ken gesp, of met een wit celluloid gesp.
st>e mouw bestaat uit twee deelen, al.
ie pofmouw en daaronder ep een elas-
EEN GEBREID VEST VOOR HEEREN.
Het hieronder volgend patroon van een
heerenvest is te vervaardigen met
zwarte, beige of blauwe gestreepte wol.
Een gebreid vest kan gemakkelijk onder
een colbert worden gedragen en het ge
wone vest vervangen. Men moet er even
wel aan denken, dat wol altijd op den
duur uitrekt en een wollen kleeding-
stuk spoedig te wijd kan worden. Het
hieronder omschreven wollen heeren
vest is van een tamelijk groote maat;
men heeft hiervoor noodig: 550 gram
wol, (tweed), 2 breinaalden (No. 3 1/2)
en 4 zwarte beenen knoopjes. Men be
gint met den rug en zet daarvoor 105
steken op, daarna breit men 16 toeren
recht (heen en weer). De 17e toer:
recht; 18e: 3 recht, averecht tot op 3
steken na, welke 3 laatste steken ook
weer recht worden gebreid. De twee
laatste toeren herhalen tot er 74 toeren
zijn, welke worden gebreid als toer 17
en 18. De vereischte lengte dient men
natuurlijk zelf te bepalen. Thans komt
men aan het armsgat. Aan het begin
van elk der twee volgende toeren kant
men 4 steken af, d.i. voor de armopenin-
gen. Vervolgens breit men 8 toeren
waarvan de eerste en de laatste steek
wordt geminderd. Dit doet men ook bij
de volgende 10 toeren, zoodat er nog
slechts 88 steken overblijven. Het afkan
ten der iets schuinloopende schouders
geschiedt als volgt: tot op de laatste 5
steken van den vorigen toer breit men
door, dan keert men om en laat deze
steken ongebreid. Dit herhaalt men tot
dat er nog slechts 33 steken overblijven.
In den laatsten korten toer wordt recht
gebreid tot het einde van den toer, ver
volgens keert men weer om en kant ave
recht over alle steken af. Thans is het
rugpand voltooid en begint men aan het
linkervoorpand door 64 steken op te
zetten en 16 toeren recht te breien (heen
en terug) 17e toer: «recht breien. 18e
toer: 12 rechte steken (voor het randje
aan den voorkant) dan averecht breien
tot op de xaatste 3 steken, welke 3 ste
ken recht worden gebreid. In den vol
genden toer komt een knoopsgat, welke
wij verkrijgen door als volgt te werk te
gaan: men breit recht tot op de laatste
9 steken, dan worden er 5 steken afge-
kant en vervolgens weer 4 rechte ste
ken gebreid; volgende toer: 4 averecht,
5 steken opzetten, averecht tot op de
laatste 4 steken, welke recht worden ge
breid. In het linkervoorpandje komen
een viertal van zulke knoopsgaten, tus-
schen welke een ruimte is van 24 toeren.
Dan gaat men door met het linkervoor
pand tot men nog 29 toeren recht, (heen
en terug, dan dan recht, dan averecht),
hebt gebreid boven den rand. Is het lin
kervoorpand zoover gereed, dan komt er
een zakje aan den averechte kant. Men
breit 12 steken recht, 18 averecht, 26
recht en 18 averecht. Dan de volgende
toer: deze wordt recht gebreid, waarna
nog tv/ee gewone toeren volgen. Dan
vangt men weer aan met 12 steken recht,
18 averecht, 26 afkanten en 18 averecht.
Men zet nu op aparte naalden 26 ste
ken op en breit 32 toeren recht heen en
averecht terug. Dit geldt voor de zak.
Het voorpand wordt opgenomen en 21
steken recht gebreid. De aparte naald,
waarop zich de 26 steken bevinden
wordt achter de afgekante steken aan
gebracht, met den rechten kant naar bin
nen; deze steken worden verder gebreid
tot aan het einde van den toer. Nu gaat
men door totdat er evenveel toeren zijn
als van den rug beneden het armsgat
gerekend. Deze toeren dienen niet te
worden gemeten doch secuur geteld. Na
dit alles volgt het afwerken van het arms
gat. Aan het begin van den volgenden
rechten toer: 6 steken afkanten en één
steek minderen aan de voorzijde binnen
het randje (deze mindering dient weer
voor het afschuinen van het voorpand),
éénmaal in de 4 toeren, tot er ongeveer
12 minderingen zijn gemaakt. Tegelijker
tijd wordt er voor het armsgat gemin
derd (éénmaal in de volgende 6 toeren),
daarna herhaaldelijk in de volgende 5
toeren. Thans gaat men zoo door (echter
zonder verminderingen aan het arms
gat) en wanneer ook de minderingen
voor de frontopening zijn gebreid, die
nen er nog 43 steken op de naald te staan.
Met deze 43 steken worden nog 15 toe
ren gebreid (zonder minderen). Vervol
gens maakt men den vorm voor de
schouder als volgt: 5 steken worden niet
gebreid en aan het eind van iederen
averechten toer eveneens; zoo gaat men
door tot 16 toeren overblijven. Alle ste
ken worden nu afgekant, behalve de 12
steken van den voorkant (dus het rechte
randje), waarop men dan ong. 30 toe
ren recht breit. Het rechter-voorpand
wordt op c^ezelfde wijze vervaardigd,
doch dan zonder de knoopsgaten, terwijl
het afschuinen natuurlijk in tegenover
gestelde richting geschiedt. De eerste 6
steken, welke men afkant aan het arms
gat, liggen aan het begin van een ave
rechten toer en dan zal alles op zijn
plaats komen. Men kant de schoudersrte-
ken af, die van het randje inbegrepen.
Tenslotte de mouwen: daarvoor zet men
48 steken op en breit 32 toeren, het rib
beltje 2 recht, 2 averecht. Aan ieder
einde van den 6en toer komt een steek
bii. totdat er tenslotte 92 stek«m tas da
naald staan. Op deze steken kan nu wor
den doorgebreid tot de vereischte lengte
totdat men komt aan het schuine ge
deelte van den bovenkant der mouwen.
Dit schuine gedeelte wordt als volgt ge
breid: 4 steken afkanten aan het begin
van elk der volgende twee toeren, dan
één steek minderen aan elk einde van
iederen toer tot er 36 steken overblijven,
en dan afkanten.
De andere mouw dient op dezelfde
wijze te worden gebreid. Wanneer nu
alle deelen van het vest gereed zijn,
worden ze aan elkaar gezet. De knoops
gaten worden omgewerkt met 'n k ïoops-
gatsteek. Het randje om den hals aan
den rug wordt vastgenaaid en zoo aan
het randje van de rechter schouder be
vestigd (op den averechten-kant). De
zakken worden op hun plaats gezet. Het
vest kan, wanneer het klaar is, met een
vochtigen doek en een niet te heet ijzer
worden opgeperst. Het knoopenaanzet-
ten geschiedt het allerlaatst.
VERCHROOMDE OF NIKKELEN
SCHADEN.
Velen van ons zullen nog wel herin
neren, dat er vroeger op de tafel spe
ciale mooie nikkelen pannen waren,
waarin het vleesch en de jus werden
opgediend, die op een lichtje stonden.
Er waren toen groote ronde waxine-lich-
ten verkrijgbaar, (misschien is dat nog
wel het geval), met wel vijf of zes pit
ten er in, die werden aangestoken en
zoo bleef het vleesch en de jus tijdens
den geheelen maaltijd goed warm. Van
lieverlede verdwenen deze verwarmings
toestellen van de tafel en het vleesch,
dat toen meer met boter werd gebraden,
waardoor de jus niet zoo gauw smolt,
werd op groote platte schalen opgediend,
terwijl de jus in een sauskom op tafel
kwam.
En kijk, er is niets nieuws onder êe
zon, want daar doken eerst in eenige
restaurants en nu ook in verscheidene
woningen deze toestelletjes opnieuw op.
Ze worden met een spiritusvlam ver
warmd en ook wel met electriciteit, een
gewoon batterijtje van een theelichtje
in een zwaardere uitvoering. Het bran
dende lampje doet dan dienst als vlam
metje, en de gerechten blijven er heer
lijk warm op.
Ook de steenen of porceleinen dekscha
len worden hier en daar vervangen voor
vuurvaste glazen dekschalen of mooie,
sierlijke pannen van chroom of nikkel.
Onze afbeelding laat U een pan zien
van chroom, staande op een comfort,
dat met spiritus wordt verwarmd. Het
comfort heeft twee handsvaten, waar
door men gemakkelijk het toestel kan
verplaatsen. Daarvoor ziet U een dek
schaal van vuurvast glas en daarachter
een nikkelen electrischen ketel. Nu de
meeste huishoudens oppervlaktetarief
hebben, is zoo'n electrische ketel ook niet
meer zoo kostbaar, wat de stroom be
treft en het is toch ook wel een genot,
omdat men bijna in iedere kamer een
stopcontact heeft. Men heeft dus alleen
maar een asbestplaatje noodig om de
ketel op te zetten waardoor doffe plek
ken op de meubelen worden vermeden
en men kan dan tevens overal water
koken.
Deze electrische verwarmingstoestel-
letj es hebben een groot voordeel boven j
andere verwarming en wel deze, dat
zoo'n elementje van een theelichtje
niets anders doet dan de schalen warm j
houden. Van aanbranden, zooals dat bij
een te felle spiritusvlam het geval zou
kunnen zijn, is hier geen sprake, zelfs
een schaal met aardappelen kan men er
geruimen tijd op laten staan, zonder dat
dezen aan den bodem gaan zitten, ter
wijl de warmte toch ruim voldoende is.
Nu de feestdagen weer aankomen en
wij misschien graag konijn of wild eten,
is het voor de huisvrouw een aardig
St. Nicolaasgeschenk en wij raden U aan
het bovenaan de lijst van wenschen en
geschenken te zetten; U zult zien, hoe-
veel plezier U er van zult hebben!
DE SCHOUDERLIJN.
Wonderbaarlijk is de grilligheid van
de mode wat de nieuwe schouderlijn be
treft. Gelukkig hebben wij ook nog
japonnen, welke wij bij ons werk gemak
kelijk kunnen dragen, doch voor-mid
dag- of avondjaponnen geeft de winter
mode modellen te zien, welke eigenlijk
alleen zonder mantel te gebruiken zijn,
terwijl de avondcape bijna niet wordt
gedragen. Hoe men deze moeilijkheid
wil opheffen, is een vraag, welke waar
schijnlijk alleen door de praktijk kan
worden opgelost.
De teekening laat U een tweetal zeer
verschillende schouderlijnen zien. De
eerste is wel de meest grillige; de boven
kant van de mouw wordt zoover op den
schouder vastgemaakt, dat deze enkele
centimeters breeder wordt.
De tweede schouderlijn is geheel an
ders en zeer vrouwelijk. Het is de breede
Berthé-kraag, die tamelijk ruim over de
schouders hangt, doch waarvan de
breedte niet te groot mag zijn. De kraag
is afgezet met een gesmockte halsboord'
van een lichtere tint zijde, als waarvan
de kraag is gemaakt en naarmate men
hooger komt bij den kraag wordt het
smockwerk nauwer ingehaald, zoodat
men dit aardige model krijgt. De natuur-
lijke ronde schouderlijn komt hier dus
weer geheel naar voren. Is men zwaar
gebouwd, doch vindt men, dat deze kraag
U bijzonder aardig zal staan, maak den
kraag dan niet te lang. Bent U vrij ten
ger, dan geeft het niet, of de kraag des
noods tot even boven den elleboog reikt,
dit is een kwestie van smaak.
Deze bovenkant wordt nu van binnen
opgevuld en precies in lijn met den
schouder doorloepend gemaakt, zoodat
wij in het geheel wel van vijf tot tien
centimeter bij eiken schouder breeder
worden, dan wij in werkelijkheid zijn.
De vrouw krijgt daardoor natuurlijk een
heel ander figuur en deze verbreedende
lijn kan dan ook lang niet door ieder
een worden gedragen. Een. korte dikke
dame met breede schouderlijnen wordt
nog kleiner en krijgt bepaald iets ge
drongens. Een lange vrouw, maar zwaar
gebouwd, krijgt iets mannelijks, wat
natuurlijk ook niet te raden is, maar een
lange slanke vrouw zal het breeder ma
kende van zulk een schouderlijn wel
staan; het zal haar zelfs iets gevulds
geven.
Hoewel we het eigenlijk alleen over
de schouderlijn wilden hebben, moeten
wij U toch nog even op het alleraardigst
kraagje wijzen, ®f liever op de kraagjes,
want dat zijn er maar liefst vier boven
elkaar, waarvan de onderste iets grooter
is en naar boven toe worden de kragen
kleiner. Hiervoor is een stevige soort
gestreepte zijde genomen, dat tamelijk
uit blijft staaa. Een klein strak mutsje,
dat een beetje lijkt op een soldatenmuts
hoort bij een dergelijk eostuum by uit-
De hooge afwerkingen aan den hals
zijn dezen winter algemeen, men ziet
bijna geen V-vormige openingen meer en
als deze wel bij een japon zijn aange
bracht, dan is ook deze hooger dan wij
ze gewoonlijk den laatsten tijd gezien
hebben.
Behalve deze beide afgebeelde schou
derlijnen ziet men voor dezen winter
ook veel japonnen, die schouderklepjes
hebben, waarvan sommige gevoerd zijn
met stevig gaas, waardoor zij als kleine
schouder vleugeltjes blijven opstaan.
Ook worden er rondom het armsgat
soms breede banden aangebracht, twee
of drie vlak naar elkaar, die van onder
den arm, bijna plat zijn, omdat deze ban
den anders pijnlijk zouden worden, ter
wijl ook smalle reepjes bont, van bin
nen met zijde gevoerd in de kleur der
japon, of gevoerd met een stukje stof
der japon zelf, worden aangewend als
randen om het armsgat heen, wat wel
aardig staat, doch waarschijnlijk niet te
sterk zal zijn, want door de wrijving,
die de armbewegingen veroorzaken, zal
het bont op bepaalde plaatsen spoedig
kaal zijn, wat natuurlijk leelijk en ook
onverzorgd staat. Aan dergelijke kleinig
heden dient men daarom te denken bij
het kiezen van een nieuwe japon.
DE HOEDENMODE.
De modellen van de hoedjes, welke
wij overal zien uitgestald, zijn wel zoo
uiteenloopend, dat nu werkelijk iedere
vrouw zich een hoed kan aanschaffen,
welke bij haar gezicht past.
Ook de mutsen doen nog steeds op
geld, zoowel de eenvoudig gladde alpino's
als 4e gehaakte en gebreide mutsen met
over den bol oploopende randen versierd.
Als laatste nieuwtje ziet men ze van een
soort donkergrijs vilt, waar witte ango
raharen doorheen verwerkt. Kleine hoed
jes, die sterk aan soldatenmutsen doen
denken en die vele vrouwen aardig
staan.
Dan hebben wij nog het stuk kous,
waar de voet van afgeknipt is en het stuk
overgeschoten been eenvoudig op het
hoofd wordt gezet, in figuurlijken zin
natuurlijk, want de einden worden wer
kelijk speciaal voor hoofddeksel ge
bruikt; deze gebreide stukken worden
dan van boven omgeslagen en blijven
verder open. Zij worden al of niet met
een strik afgewerkt.
Een ander model is het hier afgebeelde
hoedje, dat veel van een kaboutertje
weergeeft. Het is gemaakt van een
warme tint velour chiffon, heeft over
langs op den bol een naad, waardoor het
puntige model kan worden verkregen
en wordt afgewerkt met een opgerolde
veer, of een rozet van lint of van ciré.
Het zijn leuke hoedjes, welke op het
rechteroor worden gedragen. i
tiek vastgemaakt, de strakke ondermouw,
die dus ook weggelaten kan worden. De
pofmouw wordt op een strak voering
mouwtje gezet, waardoor de pof goed op
haar plaats blijft.
Indien U geen voeringmouwtje neemt,
dan moet de onderkant van de pof van
een elastiekje worden voorzien, doch
zoo'n stijf elastiek, dat de mouw werke
lijk goed op haar plaats doet blijven,
wordt op 't laatst hinderlijk voor de
armspieren en den bloedsomloop. Beter
is het daarom een voeringmouwtje te
nemen, wat tevens nog wat warmte
geeft. De rechte ondermouw heeft boven
aan een elastiek, doch dit behoeft niet
vast te zitten, daar de mouw onder den
rand van de pofmouw valt en daardoor
ook nog wat wordt opgehouden. De on
dermouw is bij den pols puntig afge
werkt.
Patronen verkrijgbaar a 58 ct. (Laan v.
Meerdervoort 45a, Den Haag).