LIESJES KERSTFEEST. In de etalage van den winkel op den hoek .•van de straat, waar Liesje woonde, stond een prachtig versierde Kerstboom. Juist iter hoogte van Liesjes oogen bengelde er een prachtige bel, een zilveren kerstklokje. Mesje drentelde daar voor het raam heen en weer en stond soms ook heel stil het mooi klokje te bewonderen. Haar vader !was al een paar jaar dood, terwijl moeder Ben geheelen dag bij andere menschen ging werken, om voor Liesje en zichzeld brood te verdienen. Meestal kwam haar moeder pas laat thuis, zoodat Liesje het grootste gedeelte van den dag aan haar lot werd overgelaten. Reeds eenige dagen achtereen had die mooie bel, den aandacht van Liesje ge trokken, ach, wat vond ze dat toch mooi. Ten slotte droomde ze er iederen nacht van. Eenige malen per dag ging ze voor den winkel staan kijken, bang dat juist die mooie klok verkocht zou worden en altijd sloeg haar hartje blij, als ze zag, dat het klokje er nog hing. Een groot verlangen ontstond er in haar zieltje, niet eens, om in dame nam Liesje bij de hand en kocht het zilveren klokje voor haar. Zij overhandig de dit aan het kind. Werktuigelijk stak Liesje haar handje uit, pakte het cadeau voorzichtig aan, doch bleef zonder iets te zeggen, op dezelfde plek staan. De dame vroeg nu aan de winkeljuffrouw wie de kleine was en bracht haar naar huis. Doch wie schetste de blijdschap van de dame en de moeder van Liesje toen deze tegenover elkaar staande plotseling zagen, dat ze haar zuster tegenover zich hadden. Er kwam geen eind aan vragen stellen en praten. Doordat de tante van Liesje jarenlang in het buitenland had gewoond, was ze het adres van Liesjes moeder kwijt geraakt. Zij was reeds eenige weken in haar ge boorteplaats teruggekeerd en had veel moeite gedaan, haar zuster op te sporen en zie nu voerde een gelukkig toeval haar juist haar nichtje in de armen. Liesjes tante was zeer welgesteld en na veel gepraat besloten de twee zusters sa men te gaan wonen en samv-n voor Liesje te zorgen. Zoo vierde zij nu met hun drietjes Kerst feest. Toen Liesje den volgenden morgen wakker werd, stond er een mooie groote kerstboom midden in de kamer en haar zilveren klokje hing op een eereplaats. On der den boom lagen mooie cadeaux voor moeder en Liesje, maar het allermooist vond Liesje toch maar haar zilveren klokje. het bezit van het klokje te komen, doch alleen een keer maar zelf het klokje te mo gen luiden. Dat moest een klank zijn zoo mooi, als je je zelfs niet voor kon stellen. Aan haar moeder durfde zy zoo iets niet te vragen, want haar lief moedertje was zoa arm en het zou haar pijn doen, als haar kind haar iets vroeg, dat zij onmogelijk kon inwilligen. Den avond voor eersten Kerstdag had Liesje weer zoo'n langen tijd naar haar klokje staan kijken, dat het heelemaal don ker was geworden. Moeder was juist dien dag wat vroeger naar huis gekomen, doch vond Liesje niet. Zij keek even uit het raam en zag haar kind voor den winkel staan. Moeder klapte in haar handen. Liesje, waar voor al dagen niets anders bestond dan die Kerstklok, schrok op uit haar gepeins en liep gauw naar huis. Na het eten moest Liesje voor Moeder even een paar boodschappen doen. Op een drafje liep ze naar den kruidenier en op den terugweg kon zij de verzoeking niet weerstaan, nog even haar klokje te bewon deren. Opeens stond zij met een schok stil. Wat was dat? De deur van den winkel stond open, je kon opzij zoo je hand in de etalage steken en bij het klokje komen, dat fead Liesje m een oogopslag gezien. Zy keek eens naar binnen, doch niemand nam no titie van het arme kmd, de heele winkel was vol menschen, die het allemaal drnk hadden met zich zelf. Stil sloop Liesje naar binnen, bleef b$ de opening van de etalage staan en strekte haar armpje naar het klokje uit. Heerlijk, ae had juist het belletje even kunnen aan raken en precies, zooals zy zich bad voor gesteld was er een toon te voorschijn ge komen, zoo mooi, zoo mooi. Zij was zoo verdiept in den klank, dat ze heelemaal niet merkte, dat er een dame met tranen in de oogen naar haar stond te kijken. Ineens voelde Liesje echter, dat er ©p haar werd gelet en bleef verschrikt staan. De dame kwam naar haar toe en vroeg: „Wat vindt je het mooiste aan den kerstboom? Liesje wees op bet klokje. De EEN GELUKKIG KERSTFEEST. Het was een vreeselijke kouden winter en al weken lang lag de sneeuw hoog op de paden en op de denneboomen. In de hut van den houthakker, die boven op een berg top stond, omgeven door sparreboomen, was het haast niet uit te houden van de koude, vooral omdat er eigenlijk gebrek aan brandstof was. Dat kwam omdat de houthakker, die 's zomers met zijn gezin in de hut woonde, ziek was geworden en niet vervoerd kon worden. Zoo was dus ook zijn vrouw en zijn zoontje bij hem boven op den berg gebleven, in plaats van dat zij, als eiken anderen winter beneden in het dd woonden. De boomen, die in den loop van dea zomer door den houthakker omgehouwen waren, had hij in de beek, die vlak bij den top ontsprong, naar bene den laten drijven, zooals hy dat iederen zomer deed, en daar werden zij naar een houtfabriek gezonden waar er verder van alles mee gedaan werd. Doch doordat de man ziek was geworden, had niemand zich er om bekommerd of hij nu wel voedsel en alles voldoende had. Het ergste was nog, dat de winter zoo vroeg was ingevallen en er dus geen sprake van kon zyn, dat zijn zoon Henk naar het dal kon gaan. Eindelijk werd echter de nood zoo nij pend, dat Henk besloot er niets van te zeg gen en naar het dorp te gaan om hulp te halen, want anders vreesde hij het ergste. En op een morgen, terwijl hij even naar buiten ging en wat hout sprokkelde, legde hij dit voor de deur neer en holde den berg af, zoo goed als hei ging. Vaak gleed hij op den gladden bergrtg uit en zelfs kwam hij eenige malen leelijk te vallen. Doch hij klemde zyn tanden op elkaar en voort ging het dan weer. Het Kerstmannetje was de eenige, die wist. dat er in de hut een zieke was en hij besloot eens een kijkje op den berg te gaan nemen, want och, misschien kon hij eigens mee helpen. Het was nog zoo vroeg toen Henk van huis ging, dat het nog bijna donker was. Het Kerstmannetje zag ver wonderd dat Hen het hutje verliet en bleef aandachtig kijken, waar hij naar toe ging. Hg zag Henk een paar keer vallen, weer op staan en verder loopen. een groote zak speelgoed op den rug, en gekleed in een heerlijk wit bontpak, wenk te Henk en vroeg: „Waar ga je heelemaal naar toe Henk?" Henk keek het Kerstmannetje verwon derd aan en vroe: „Hoe weet U mijn naam?" „O", zei het Kerstmannetje, „ik weet van de menschen alles af, ik weet bijvoorbeeld ook, dat je vader ziek is en dat jullie daar boven gebrek lijden". „Ja", zei Henk, „dat is waar en daarom ben ik stil weggeloopen en wil in het dorp in het dal hulp gaan halen voor vader en eten en brandstof voor moeder?" „Maar", zei het Kerstmannetje, „waarom gaan jullie eigenlijk niet liever beneden in jullie huisje in het dal wonen?" „Omdat vader niet loopen kan en wij hebben geen geld om een wagen te laten komen", klonk het droeve antwoord. „Ga dan maar met mij mee", zei het Kerstmannetje, sloeg met zijn stok een paar maal op den grond en opeens stond daar een pracht van een arreslede met een paar rendieren er voor. Vlug klommen zij samen in de slede en vlogen den berg op en waren een paar minuten later al bij de hut. Het Kerstmannetje ging naar binnen met Henk en zei, na gegroet te hebben: „Ik zal U wel even naar beneden in het dal brengen, dan hebt U weer alles wat U noodig hebt" Toen sprak hij een paar too ver woord en uit en opeens was hij een eind verder be neden als Henk en besloot hem op te wach ten. Hygend en bijna huilend, terwijl zijn handen verkleumd waren van de koude 1 kwam Henk £an. Het Kerstmannetje, iyet Hij sloeg een paar dekens om vader heen en droeg hem, alsof vader een veertje was, naar de slede. Moeder kleedde zich vlug warm aan en het Kerstmannetje prevelde weer een paar too ver woorden en alles wat zij mee moesten nemen stond opeens ge pakt ©ok op de slede. Het Kerstmannetje klom het laatste op de slede, spoorde de rendieren aan en met groote snelheid ging de slede bergafwaarts. Het duurde niet lang of daar stond de slede stil voor de deur van het huisje in het dal. Moeder stapte uit, deed de deur open, doch bleef verbaasd stilstaan, want de kachel stond heerlijk rood, de tafel was gedekt en alles in het huis was kant en klaar, alsof zij daar •den heelen winter al hadden gewoond. Vader werd naar binnen ge 'ragen, en toen hij de warmte voelde was hel net of hij in eens veel beter werd. Henk wist niet, hoe hij het Kerstman netje voor al liet goede moest bedanken, maar deze keek hem ernstig aan en zei: „Kijk Henk, jouw gedachten waren zoo vervuld van liefde voor je ouders, dat ik niet anders kon doen dsn je helpen, zorg er voor mijn jongen, dat je altijd zoo goed voor je ouders zult blijven". Henk wilde wat zeggen, doch het Kerst mannetje wa6 verdwenen met slede en ren dieren en alles en het heerlijkste was nog, dat toen Henk binnenkwam, vader zich al veel beter voelde. En zoo vierden zij een blij en gelukkig Kerstfeest. ACHTER DE BESCHUITTROMMEL. De slak, die achter de beschuittrommel woonde, was heel mooi. Ze was lila en had beelderige roze voelhoorntjes. Iederen mor gen poetste zij haar huisje met de beste slakkenhuisglim, die er bestond. Zoo leefde zij heel netjes en rustig achter de groote Chineesche beschuittrommel, die op de plank stond in de kast van den heer Appel moes. Zy at beschuitkruimels voor ©ntbijt, be schuitkruimels voor haar lunch, beschuit kruimels voor haar thee 's middags om vier our e* 's avonds beschuitkruimels voor haar diner. Op een goeden dag aei zy tot ziehzelf: „Ik heb genoeg van beschuitkruimels. Ik woon hier nu al honderd vier en veertig jaar, zeven maanden en drie dagen, het wordt dus tijd, dat ik eens wat meer vac de wereld leer kennen, dan alleen de ach terzijde van meneer Appelmoes' beschuit i trommel. 1 Dies avond ging zy naar meneer Appel moes, deelde hem haar besluit mede en hij vond het een schitterend idee. Hy leende haar zyn Franache woorden boek voor het geval zij misschien heele maal in Frankrijk terecht mocht komen, i Dienzelfdea ayond pakte zy haar bezit tingen, bestaande uit een doosje slakken huisglim, haar tandenborstel en het Fran- sche woordenboek in. haar zakdoekje. Zij nam een handtaschje vol beschuitkruimels mee voor onderweg en zei: „Ik ben gereed om te vertrekken, goeden dag, meneer Ap pelmoes, wel bedankt voor uw gastvrij heid, die lange reeks van jaren". Meneer Appelmoes kwam naar haar toe en zei haar vriendelijk: „Goede reis, juf frouw Slak. Ik zal blij zijn als U weer terug komt, het zal hier eenzaam zijn onder U, heel erg eenzaam", en hij haalde zijn zak doek te voorschijn om een dikke traan uit zijn linkeroog te vegen. Mejuffrouw Slak kreeg het gevoel alsof reizen eigenlijk lang niet zoo prettig was ais rustig thuis blijven, doch zij had alles ingepakt en vond, dat zij nu werkelijk op reis moest gaan, vandaar dat ze zei: „Nog maals, goeden dag mijn vriend", en ver trok. Ze kroop en kroop en eerst vond zij het wel heel grappig. „Heel interessant!" fluis terde zij, toen ze zich langs den kastrand naar den vloer liet zakken. Daar aangeko men kroop zij verder, doch merkwaardig, steeds bleef het uitzicht precies hetzelfde. De kwestie was, dat zij maar steeds de kamer rond kroop en dacht, dat ze steeds verder van huis ging. Soms kroop zij voor de verandering eens een poosje achteruit. Toen ze zoo eenige weken had rondgekro pen, waren al de beschuitkruimels, die zij had meegenomen, opgegeten en begon zij honger te krijgen. In werkelijkheid had ze echter 1, i- ger dan een paar uur rondgekropen, doch een slak heeft een heele andere tijdreke ning dan wij. „Wat meet ik beginnen?" riep ze uit, de heele wereld ziet er steeds maar eender uit, harde planken en leelijke breede naden er tusschen. En o, wat heb ik een honger, zoo groot els van tien beren teca- men. Weet je wat, ik ga weer terug naar mijn woning". Drie weken later, volgens haar bereke ning, was ze weer terug. O, wat waren de roosjes op de beschuittrommel nu mooi, nog veel mooier dan anders. Meneer Appelmoes had een lichtje neergezet, zoo kon zij ten minste haar plaatsje terugvinden. „Wat een lieve man", zei het kleine slak je. Ze was toch zoo blij weer thuis te zijn, dat haar kleine voelhoorntjes er heelemaal rood van werden. En 's avonds toen me neer Appelmoes haar weer in de kast bezig zag met het oppoetsen van haar huisje, bakte hij een kleine cake voor haar, legde die op een zilveren schoteltje en met een diepe buiging zette hij deze lekkernij voor haar neer, waarna hij haar hartelijk wel kom heette. DIE KLEINE BUNNIE BEER. De groote bruine beer, die al jaren lang in het oerwoud woonde, hoorde in de verte een geluid, dat hem opeens bewust deed worden, dat er ergens voedsel in de buurt was. Hij kroop voorzichtig door het struik gewas en naderde steeds meer en meer het geluid, dat hy opgevangen had. Daar zag hij in een dikke boom een kleine beer zit ten. De groote beer, die al twee dagen geen rtgJgSfcgSSEBSlSai voedsel had kunnen vinden, was blij ein delijk iets van zijn gading gevonden te heb ben en wilde juist in den boom klimmen, omdat hij daar een lekker hapje asag. Bruintje had niet eens bemerkt, dat het diertje in den boom ook een beer was, hij rook alleen maar voedsel en dat was hem al genoeg, omdat hij zoo'n honger had. De kleine beer zag plotseling de groote beer aankomen; hij werd daardoor nog banger en klom nog hooger in den boom. De groote beer maakte aanstaite om ook in den boom te klimmen, hoewel hij daar eigenlijk al een beetje te oud voor was en liever had hij beneden op den grond iets te eten gevonden, maar ja, als je hanger hebt, aan klim je ook wel in een boom om eten te krijgen. De kleine beer was zoo vreeselyk bang geworden, dat hy tranen met tuiten huilde en niet meer naar beneden durfde kijken. Dat was heel jammer, want anders zou by iets heel merkwaardigs gezien fe®bben. Opeens deed de groote beer een stap ach teruit en spitste zyn ooren. Ja, hij had goad gehoord, er naderde inderdaad een dier, dat diep gromde. Daar was de groote beer een beetje bang voor en zachtjes, zoodat er geen enkel takje kraakte als hij liep, ging hij voetje, voor voetje achteruit en probeer de van den boom weg te komen en zich in het kreupelhout te verbergen. Juist op hei moment, dat de gro*'.e kop van een andere beer zichtbaar werd, nam onze hongerige beer een groote sprong om aan de klauwen van het woeste dier ie ont snappen, want opeens begreep hij, dtat het dier in den boom een kleine beer was en dat zijn moeder hem overal zocht. Nu is een moederbeer, die in angst zit, over haar kind, altijd erg kwaadaardig, dat wist onze groote beer maar al te goed en hij nam dan ook een paar flinke sprongen en holde toen door het kreupelhout weg naar zijn holle boom, waar hij in klom. De moeder- beer was intusschen langs den boom geko men, waarin haar kind zat, en opeens hoorde zij hem huilen: „O moeder, moeder, waar bent u, ik heb het zoo koud". Ais Vlug liep zij naar den ooom toe 'en riep: „Kom maar gauw naar beneden, Bunnie, ik heb den leelijke grooten beer wegge jaagd hoor, hij zal je niets meer doen".' Ach wat was die arme Bunnie blij, toen hy zyn moeder weer terugzag en wat had hij er een spijt van, dat hij zoo stout was geweest om weg te loo pen, want hij wist maar al te goed, dat als zijn moeder hem niet had gezocht, de groote beer hem kwaad zou hebben gedaan. En hij besloot, zoo lang hy nog zoo klein was, maar bij zijn moeder te blij ven. Zoo had deze schrik hem toch nog geholpen. Oplossingen van raadsels der vorige week. Oplossing: Het teekenen va® eea kunstschilder. Oplossing: Recepl puszlo. 1/4 van knol is k. 1/4 van room is o. 1/4 van erwt is e. - 1/4 van kaas is k. Samen: koek. Steden van Noord-Holland: Amsterdam, Alkmaar, Hoofn, fcnhfawiaen. Helder-

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1933 | | pagina 12