DE LEEUW EN DE AREND-
Hoe zij vrienden werden.
In het dichte oerwoud van Afrika woon
den twee vrienden, die zeer op elkaar wa
ren gesteld. Het was een vriendschap, die
niet zoo heel gewoon was als bijvoorbeeld
kan voorkomen tusschen twee dieren van
dezelfde soort, maar tusschen een leeuw
en een arend was heusch iets bijzonders.
De geschiedenis, die tot die levenslange
trouwe vriendschap leidde, is wel de moei
te waard om eens te vertellen. Op zekeren
dag liep de leeuw, toen nog een dier van
nauwelijks een jaar oud, maar toch al vol
wassen en in de kracht van zijn leven,
door het oerwoud en speurde en gluurde
af er niets voor hem te eten was. Maar
noe hij zocht en keek, het leek wel of geen
Enkel dier zich vandaag door hem liet ver
schalken. Zoo drong hij hongerig en brul
lend van boosheid door het dichte struik
gewas, toen hij plotseling een akelig ge
schreeuw hoorde. Vlug sprong hij opzij,
doch zijn nieuwsgierigheid kreeg de over
hand en voorzichtig voetje voor voetje
sloop hij in de richting, waar het geluid
vandaan was gekomen en daar vond hij
Een jongen arend, die aan een vleugel was
gewond. 'Zijn eerste gedachte was om het
dier den kop af te bijten en hem heerlijk
[>p te peuzelen, maar toen hij genoeg ge
naderd was om den sprong te wagen, keek
de arend hem vlak in de oogen. De leeuw
wist niet, wat er eigenlijk gebeurde, maar
hij was van dien arendblik zoo onder den
indruk, dat hij er niet meer aan dacht om
het gewonde dier te dooden. Hij ging naar
aet beest toe en zette zich naast hem ne
der. De arend die zag, dat de leeuw niets
kwaads met hem voor had, trachtte den
ledUw aan het verstand te brengen, dat hij
gekwetst was. En het was alsof zij elkaar
sen beetje begrepen; de arend probeerde
ïijn vleugel tegen het lichaam aan te leg
gen, maar toen dit niet ging, stond de
leeuw op en duwde met zijn zijde tegen
den vleugel aan, totdat deze tegen het
lichaam van den arend lag. Nu kon de vo
gel zich tenminste op zijn pooten bewegen.
De leeuw, die steeds hongeriger werd,
ging weer op een onderzoekingstocht uit
en nu had hij spoedig zijn prooi te pak
ken. Inplaats van deze alleen op te peu
zelen, sleepte hij zijn buit meer naar den
arend, die nog steeds op dezelfde plaats
heen en weer waggelde en de leeuw be
duidde den arend, dat hij een stuk kon eten.
Dit duurde zoo eenige dagen, tot hij ten
slotte na vele vergeefsche pogingen in
staat was, zich weer een eindje boven den
grond te verheffen. En al dien tijd zorgde
de leeuw voor het eten van zijn nieuwen
vriend. Toen nu de vleugel totaal beter
was en de arend zich weer hoog in de
lucht kon verheffen, bleef er tusschen de
beide dieren toch nog een groote vriend
schap bestaan en iederen avond kwam de
arend terug, dikwijls bracht hen nu eten
mee, waaraan beiden zich te goed deden.
Dp zekeren dag had de leeuw zich wat te
ver uit het bosch gewaagd en was bijna
door, een troep olifanten overvallen. Hij
DE AVONTUREN VAN RICHARD
kon zich nog juist op tijd verschuilen tus
schen een boschje cactussen, maar had het
ongeluk met zijij voorpoot in een groote
doorn te trappen. Hij wist geen raad van
de pijn en hoe hij ook zijn best deed de
doorn uit zijn poot te trekken, het geluk
te niet. Angstig bleef hij dan ook tusschen
de cactussen in liggen en dacht heelemaal
niet aan zijn vriend, den arend. Toen deze
dan ook des avonds zijn makker niet op de
gewone plaats vond, steeg hij op om den
omtrek af te zoeken en had al heel gauw
den leeuw ontdekt. Hij streek vlak bij hem
nee!j zag dadelijk aan de bebloede poot,
wa*t er aan de hand was. De vogel keek
ar eens naar en maakte den leeuw od iets
is een serie kleurprenten met verhaaltjes
erbij, groot 13 stuks. De bedoeling is, dat
jullie ieder prentje met bijbehoorend ver
haaltje uitknipt en opplakt. Als de lijm
droog is, kan het prentje worden gekleurd.
Ik wil jullie voor 't eerste plaatje wel
eenige aanwijzingen geven, doch het leukst
is het, wanneer je de serie heelemaal vol
gens eigen smaak kleurt. Je kunt b.v. den
grond green maken, den hoed bruin, den
tijger oranje met zwarte strepen, de lucht
blauw, de schutting beige en het stokje
onder den hoed lichtgeel. En nu aan 't
werk!
dan ook niet lang, of koning Zozo kwam
er langs en wilde direct weten, wat dit
voor 'n ding was. Juist stond hij heelemaal
onder den hoed, toen Jan de tijger zijn
hoofd om de schutting stak en zei: „Zoo
Zozo, nu heb ik je eindelijk in mijn macht!
Als ik aan 't touwtje trek, zit je onder m'n
hoed gevangen". Zozo schrok hevig en
durfde niet kijken. Hij dacht niet anders
dan dat zijn laatste uur v/as geslagen en
zei vlug: „Niet doen, Jan de Tijger, laat
mij leven en mijn werk doen! Daarvoor
in ruil zal ik je de plaats vertellen, waar
'n groote schat begraven ligt". De Tijger
«ywyug:
De Avanturen van Richard. Reeds
langen tijd had Jan de Tijger er op geloerd
den koning der kabouters gevangen te ne
men, doch tot nu toe was zijn plan zonder
succes. Terwijl hij 'ns rustig lag te slapen
onder 'n grooten boom, zaten boven in de
takken 'n paar vogels elkaar het een en
ander te vertellen over den kaboutenko-
ning; zij roemden zijn hulpvaardigheid,
daar hij juist had voorkomen, dat een roof
vogel de jonkies uit hun nestjes had ge
haald. „Een ding is jammer", zei een der
vogels, n.l. dat Zozo (zoo heette de koning),
zoo grenzeloos nieuwsgierig is. Alles wat
hij ziet trekt zijn aandacht en hij moet
overal alles van weten". Jan de Tijger, die
door het drukke praten wakker was ge
worden, en het laatste had gehoord, kreeg
plotseling een idee. Nu wist hij, hoe de ko
ning te vangen was! Hij zette zijn hoed,
die hij eens in het bosch had gevonden,
voorzichtig op den weg met 'n stokje eron
der, waaraan een touwtje en wachtte ach
ter de schutting rustig af. Het duurde
gromde: „Nu vertel dan maar; ik heb juist
flink gegeten, dus zoo'n kleine vent als jij
bent, zal ik maar laten gaan". Toen ver
telde Zozo hem precies waar hij wezen
moest en den weg, dien hij had te volgen.
Hij gaf hem den raad zich 'n vlag aan te
schaffen, zijn naam te veranderen in Ri
chard (deze naam moest op de vlag wor
den geschilderd) en steeds moest hij die
vlag bij zich dragen, dan zou iedereen voor
hem vliegen. Als hijzelf voor de vlag zorg
de, zouden de kabouters hem wel voor
Richard willen beschilderen. Verder gaf
Zozo Richard 'n flesch ten geschenke, ge
vuld met karnemelk, 't was echter een too-
verfleseh, die, hoeveel Richard ook dronk,
nooit leeg raakte. Eén ding moest Richard
evenwel beloven, dat hij nooit meer
iemand, hetzij 'n mensch of dier, zou doo
den, want dan verloor hij de toovermacht.
Richard, zooals hij dus voortaan heette,
bedankte koning Zozo en stond dezen toe,
heen te gean.
achter hem attent. Terwijl deze omkeek,
greep de arend met zijn scherpen snavel
vlug de doorn en trok die er met een ruk
uit. De leeuw had niet zoo gauw weer voor
zich kunnen kijken. En zoo hielpen zij
elkaar hun geheele leven en waren ge
zworen kameraden.
DE DRIE PRINSEN.
Voor vele duizenden jaren leefde er een
koning, die drie zonen en één dochter had.
Toen hij oud was, kwamen zijn raadsheeren
bij hem en vroegen hem wie van zijn zonen
eens koning zou worden. De oude vorst
wist geen antwoord, want hield van al zijn
kinderen er. wilde daarom het liefst maar,
dat alle drie de zonen koning zouden wor
den. Maar dat ging natuurlijk niet, daar hij
slechts één koninkrijk bezat. Toen riep hij
zijn raadsleden bijeen en beraadslaagden
zeven dagen en zeven nachten lang. Einde
lijk vond men een uitweg. De koning liet
zijn zonen roepen en sprak: „Mijn lieve
kinderen, ik ben oud geworden en daar ik
jullie zeer lief heb, weet ik niet wien ik
tot koning zal uitroepen, daarom heb ik
besloten jullie de wereld in -te sturen en
wie mij het kostbaarste medebrengt, dié
zal koning worden!"
Hiermede waren de zonen het eens en
bereidden hun plannen tot uitvoering
De Koning had evenwel een boozen vij
and; dat was een oude toovenaar, die steeds
iets verzon om den koning kwaad te doen.
Ook nu zat hij op zijn burcht en sloeg de
groote boeken na om iets te vinden, waar
mede hij den Koning het meest verdriet
zou kunnen doen. Dadelijk had hij reeds
gevonden, dat de schoone prinses het liefst
was, dat de koning op deze wereld bezat.
Dadelijk zond hij zijn geesten uit om de
prinses op zijn burcht te brengen.
Intusschen hadden de ürinsen afscheid
genomen van hun ouden vader en hun
lieve zuster en trokken gezamenlijk te
paard er op uit. Toen zij aan een kruisweg
kwamen, scheidden zij van elkaar en ieder
ging zijns weegs....
De oudste trok naar het Westen. Vele da
gen reed hij voor hij aan de groote stad
kwam, en daar eenmaal gekomen, ont
moette hij een geleerd man, die er voor kon
zorgen, dat de koning een beurs kreeg, die
nimmer ledig zou worden. Een rijk konink
rijk is toch het kostbaarst, was de meening
van den prins. Hij beloofde dan ook den
geleerden man, dat hij hem eersten minis
ter van het land zou maken....
De tweede prins, trok naar het Noorden.
Vele dagen gingen voorbij zonder iets te
hebben gevonden. Toen hij plotseling een
ridder aantrof, aan wien hij zijn nood
klaagde, dat er op de wereld niets te vin
den was dat kostbaar genoeg was om hem
tot koning te maken. „Dan kan ik U hel
pen", sprak de ridder. „Het kostbaarst voor
een koning is een legermacht, waardoor
geen vijand zijn land binnendringen kan".
Tóen was de prins gelr'-' - en vroeg den
ridder, waar hij zoo'n leg?. acht kon vin
den.* „Mijn zuster", sprak de ridder, „be
zit een ring en wanneer zij die draait, ver
schijnen zooveel soldaten als zij maar wil.
Als U met mijn zuster trouwt, krijgt U
dien ring". Hiermede ging de prins accoord
en toen zij op den Burcht van den Ridder
kwamen, werd direct alles voor de brui
loft in orde gebracht
De derde en jongste zoon reed naar het
Zuiden, ook hij wist niet wat wel het kost
baarst kon zijn. Na dagen rijden kwam
hij door een groot woud. Spoedig vond hij
geen uitweg meer en ging onder een boom
wat uitrusten. Plots hoorde hij een vogeltje
angstig piepen en zag een duif, die door
een £ier achtervolgd werd. Toen de duif
de prins zag, kwam zij vlug op hem toe
gevlogen, om bij hem hulp te zoeken. De
jongeman sprong op, trok zijn zwaar en
toen de gier aankwam, om de duif te grij
pen, sloeg hij het dier dood. „Wel bedankt",
hoorde hij iemand zeggen en toen hij om
keek, stond er een schoone jonkvrouw
naast hem. „U heeft mij het leven gered.
Een booze toovenaar heeft mij in een duif
veranderd en ben ik daarna gevlucht. De
toovenaar liet mij door een zijner gieren
achtervolgen en U heeft mij door Uw moe
digen daad mijn vrijheid teruggegeven.
Weet U ook, dat diezelfde toovenaar uw
zuster heeft ontvoerd en in drie dagen wil
hij haar tot zijn vrouw maken. Ik hoorde
het voor ik vliegen kon". Toen schrok de
prins, want hij kende de booze toovenaar
en hij wist hoe ongelukkig zijn oude vader
moest zijn. „Kunt U mij niet den weg naar
den burcht van den toovenaar wijzen?"
vroeg hij. „Ik zal met U meegaan en U hel
pen, want ik ken den burcht goed en dat
kan U van nut zijn".Toen nam de prins
haar mee op zijn paard en reed ijlings het
woud uit en reeds tegen den morgen zagen
zij de torens van den burcht. Bij een kleine
herberg stapten zij af en beraadslaagden
hoe zij wel het best op het slot konden
komen. Men hoorde van den Waard der
herberg, dat er heden veel gasten op het
slot kwamen, daar de toovenaar morgen
bruiloft zou vieren. Toen kreeg de prins
een idee; hij bestelde bij den waard een
prachtige koets met zes paarden, huurde
vier dienaren, trok hen schitterende gewa
den aan en liet hem aansluiten bij de
bruiloftstoet. Zoo kwamen zij zonder te
worden opgemerkt op den burcht, want
iedereen geloofde, dat zij tot de genooaig-
den behoorden. Een der vier dienaren nam
de prins in vertrouwen, en die beloofde den
jongeman te helpen. Terwijl hij en de
jonkvrouw de prinses gingen zoeken, za
delde de dienaar vier paarden op en bracht
ze in een boschje, dat dicht bij den burcht
was en wachtte daar op het slagen van
het plan. Intusschen voerde de jonkvrouw
eren prins door de geheime gangen in de
verschillende vertrokken der dames. Ein
delijk in een der laatste vertrekken ont
dekten zijn de prinses. Feestelijk uitgedost
zat zij alleen aan het venster en weende
Voorzichtig kwam de prins naderbij, hield
haar vlug zijn hand voor den mond, waar
door zij niet kon schreeuwen, beval haar
haar mooie gewaden af te doen en een
meisjeskleed aan te trekken. De verwon
derde prinses deed alles wat haar werd
gezegd en met zijn drieën gingen zij onge
merkt weer terug. Door een onderaardsche
gang verlieten zij den burcht en hadden
spoedig den bediende met de paarden ge
vonden. Nu ging het gezwind op huis aan!
Zij hoopten nu maar, dat de toovenaar hun
niet zoo spoedig zou ontdekken, want dan
waren zij alle vier verloren.
Al verder rijdende ontmoetten zij een
lange rij, vooraan reed de tweede konings
zoon, die met zijn gema'm naar huis ging.
Snel vertelde de prinsen elkaar hun weder
varen en de jongste zei, dat hij vreesde,
dat de toovenaar hun spoedig zou inhalen.
„Laat dat maar aan mij over", sprak toen
de oudere, „den toovenaar hebben wij nu
niet meer te vreezen".. Evenwel na eeni-
gen tijd hoorden zij den toovenaar mei
vele bedieden achter hen aankomen! Daal
trad de oudede prins naar voren, draaide
aan zijn ring en plots stond een heel regi
ment soladten voor hen en wachtte op be
velen
Toen de toovenaar dat zag, schrok hij,
want hij had veel te weinig bedienden om
tegen zulk een legermacht te vechten en
in de haast had hij vergeten zijn too ver-
stok mee te nemen. Zonder stokje kon hij
niets, dus was hij een gewoon mensch. Da
prins beval nu den toovenaar gevangen ta
nemen en hem geboeid voor zijn vader ta
brengen. Daarop reed men naar huis.
De stad was geheel in rouw om het ver«
lies van de lieve prinses. Toen de prinsen
nu in het slot kwamen en de prinses meet
brachten, weende de oude vader van gelul|
en vreugde.
Intusschen kwam ook de oudste zooi
terug. Nu moesten zij hun vader vertellep
wat zij beleefd hadden. Daarop ging da
koning opnieuw met zijn raadsleden bet
raadslagen. Hij liet de zonen voor hem kot
men en zeide: „Jij, oudste zoon, hebt eei
groote schat medegebracht, maar als j^
niets anders hebt als veel geld wanneer j|
koning bent, zullen jé onderdanen veria:
gen evenzooveel geld te bezitten en gel
alleen maakt niet gelukkig! En gij, mijl
tweede zoon, je hebt ook een grooten scha)
gevonden. Doch wanneer men U tot koning
maakt, zal het volk altijd oorlog voeren e|
ook dat zal een volk niet tevereden stelt
lenToen wendde de vorst zich to|
den jongsten zoon. „Jij, mijn zoon, jij hebl
mij het kostbaarst meegebracht, wat ik oj
de wereld bezit en jij hebt mij bewezen,
dat jij een goed hart hebt. Ik wil mijn voll;
een koning geven, die niet alleen om ziel;
zelf denkt, maar die met zijn onderdanen
het lief en leed deelt". Toen knielde d«
jonge prins voor zijn vader neer en be»
loofde een goede koning voor het volk t<
zijn!
Den volgenden dag werd op het slot een
groot feest gevierd. De jonge koning werd
gekroond en hij trouwde nog denzelfden
dag met de jonkvrouw, die hem had ge
holpen zijn zuster te bevrijden. De beidg
broeders bleven echter op het slot, een werd
er schatkistbewaarder en de ander werd da
hoogste veldheer van het land. De bedienda
werd voor zijn trouwheid rijkelijk beloond,
De booze toovenaar wierp men evenwel in
een honderd meter diepen kelder, waar hij
geen mensch meer kwaad kon doen!
EEN TRUCJE
Neem je horloge en houdt dit met de
achterzijde naar je vriend zoo, dat je vin
gers elkaar raken zooals de eerste afbeel
ding aangeeft. Beweeg nu je handen, alsof
je je horloge wilt ombuigen, zooals figuur
2 aangeeft. Als je deze beweging een paai
keer doet, zal het zijn, alsof je werkelijk
je horloge ombuigt. Het beste is, dat je dil
eerst eens alleen oefent.