No. 5425 Vrijdag 13 April
De tijd
De Grootmoeder.
Ja, natuurlijk,
M. HORT
WILLEM DE BRUIN
Speciaal Adres voor:
KARMACHIAES,
TWEEDE BLAD
CRISISWEE.
Bij hei afscheid
Van 6iizen Burgemeester.
Firma L. J. Veerman
Filmnieuws.
mijn BRIL is van
GORINCHEM, Zusterhuis 6.
mmm Gediplomeerd Opticien.
HoofdfUftt, /óiesfufa
Mlifahacdb'pAtedees
Ijzerhandel
Gorinchem.
Uitsluitend prima kwaliteiten.
voor het Land
van Heusden en Altena,
de Langstraat
en de Bommelerwaard.
FEUILLETON.
liliineiilaiid.
BEHOORENDE BIJ HET
Een bescheiden, eerlijk woordje
Werd door velen mij gevraagd
Nu g'Uw functie, Burgemeester,
Aan een ander overdraagt.
Eensgezind zijn alle stemmen
In dit klein gedicht vereend;
Bij een afscheid spreekt het hart toch
En het hart zegt wat het meent.
Bij een afscheid, na een loopbaan
Die gedragen werd door plicht^
Na een taak waarbij getrouwheid,
Eerlijkheid ten grondslag ligt:
Bij zoo'n afscheid spreken w'allen
Hartelijk een zelfde woord,
Voelt eenieder, dat ook hij nog
Onder Uw gemeente hoort.
Over vele kleine dingen
Kijkt men dan grootmoedig heen
En in dankbaarheid en lofspraak
Voelt men zich als burgers één.
Dan doorziet men het verleden:
Moeiten, zorgen, donkeren tijd.
En dan treft ons in Uw leven:
Arbeid, plicht en menschelijkheid.
Bij dit afscheid biedt eenieder
Zijn spontane hulde aan
En in lof en in waardeering
Wordt door ieder meegedaan.
Hooggeachte Burgemeester:
Nee, Uw taak en dezen tijd1
Was volstrekt geen „sine cure,"
Maar vol verantwoordelijkheid'.
Echter dit is steeds het schoonste
In elk ambtelijk bestaan:
Alle arbeid, alle moeite
Wordt voor anderen gedaan.
Heeft men in zoovele jaren,
Toegewijd zijn taak verricht,
Heerlijk is dan te getuigen:
„Hoe het ging: ik deed mijn plicht!"
Aller heilwensch bij Uw heengaan
Luidt éénstemmig en oprecht:
„Burgemeester, moge U nog
Menig jaar zijn weggelegd!"
HARRY POLL.
Fel woedt nog steeds de crisis, druk
kend js nog immer ae malaise. Geen
hoekje waar geen slagen vallen, geen
groep i n de maatschappij die aan het
leed geen uiting geeft in geklaag. De
vele ledige tijd laat daarbij ook alle
gelegenheid tot theoretische bespiege
lingen ever de middelen, die de gevol-
Igen van de crisis zouden kunnen tem
peren. Het bedrukte gemoed laat daar-
I bij aan de fantasie al heel gauw vrij
spel, en zoo komt het, dat men zelfs
onder middenstanders (die wel in de
eerste plaats de gevolgen van de ver
minderde koopkracht van het publiek
gevoelen) hoort betoogen, dac loonen
en salarissen maar zoo weinig mogelijk
verminderd moeten worden, omdat het
publiek dan kan blijven koopen en zoo-
doendie wel de meLaise uit de wereld
zal helpen. Kortom, men bepleit in zijn
crisisvrees onaantastbaarheid van loo
nen en saiarissen. Met dit verschil,
dat de een speciaai doelt op de Over-
heidsloonen. en de ander meer hei oog
heeft op de loonen in het algemeen.
Beschouwen wij de kwestie eens wat
nader.
Sedert eenige jaren speelt bij bespre
kingen over de loonhoogte een groo-
te rol de grootere koopkracht, welke
door hogere loonen ontstaat. Wij heb
ben dat vooral aan Ford te danken,
die leeraarde, dat het in het belang is
van de fabrikanten om hooge loonen
te geven, omdat daardoor de arbeiders
grootere koopkracht verkrijgen en meer
artikelen kunnen koopen, zoodat de
productie kan worden uitgezet. Men
moest echter lezen: de arbeiders moe
ten doo,r hooge loonen in staat gesteld
worden, een Fordje op afbetaling te
koopen. Wanneer er dan op gewezen
werd, dat deze hooge loonen van de
industrie-arbeiders door de rest van
de bevolking, in d'e eerste plaats de
landbouwers, moesten worden opge
bracht, zweeg Ford in alle talen.
Ware Ford's leer juist, er zouden
nimmer loonkwesties zijn. De praktijk-
heeft helaas bewezen, dat zijn leer in
de meeste gevallen niet opgaat. Toch
is van Ford's betoog veel blijven han
gen, en hoort men nog dikwijls in tij
den van malaise verkondigen, dat loons
verlaging, b.v. in de beschutte bedrij
ven en voor het Overheidspersoneel,
moet worden vermeden, omdat zij de
waarin wij leven eischt van
ieder individueel meer dan
ooit te voren dat hij op de
hoogte blijft met zijn beroep
waarin hij te werk is gesteld.
Aller noodzakelijkst is dus
zich te abonneeren op de
desbetreffende tijdschriften-
Abonnementen op BINNEN-
en BUITENLANDSCHE TIJD
SCHRIFTEN worden aangenomen
in den Boekhandel van de
te 0eu.sd.en,
54.
Verder luidde de brief:
„Den twaalden van deze maand wo
nen mevrouw de Prémorin en haar
dochter een feest bij, door mijnheer
Lancastan te geven, die een van de ban
kiers van ons huis in. Papa zou gemak
kelijk een invitatie voor jou en hem
kunnen krijgen. Je zoudt dus juffrouw
Cécile de Prémorin kunnen zien, en
je oordeel over dat lieve meisje zou
mij zeggen, welk besluit ik moest ne
men. Ik kan niet langer wachten."
Ik zal dat feest bijwonen en juf
frouw en Prémorin zien.
Des avonds na het diner zeide zij
tot mijnheer Lionnet:
Vader, is mijnheer Lancastan niet
een van uw bankiers?
Ja, waarom vraag je dat?
Men zegt, dat die rijke bankier
van tijd tot tijd mooie feesten geeft!
Ja, dat is waar.
Ontvangt gij ook altijd uitnoodi-
gingen?
Ja-
Dan hebt gij er ook een ontvangen
voor den twaalfden van deze maand?
Neen. Mijnheer Lancastan weet,
dat je moeder en Albert niet te Parijs
zijn, en hij weet ook, dat ik niet van
koopkracht zou verminderen en daar
mede de „onderconsumptie" (den gee-
sel van onzen tijd) nog zou verergeren.
De koopkracht van een volk in
werkelijkheid de ruilkracht bestaat
uSt de totale opbrengst van zijn pro
ductie; deze koopkracht kan slechts
groof|er worden, wanneer méér goe
deren worden geproduceerd, in ruil
waarvoor wij Jn het buitenland meer
geld kunnen krijgen of meer goederen
kunnen koopen. Men kan echter nim
mer de koopkracht vergrooten door de
verdeel iing kunstmatig te wijzigen.
Een hooger loon kan nimmer de pro
ductie of de vraag naar producten doen
toenemen, zoodanig, dat de koopkracht
der natie, dus de algemeene welvaart,
toeneemt. Er gaan in onze dagen door
het gebrek aan soepelheid van de be-
looning der productie-factoren enorme
bedragen aan koopkracht, d.i. nationale
welvaart, verloren.
Het productievermogen is zoodanig
toegenomen, dat tijdelijk de toeneming
van de bevolking en van het con
sumptievermogen hierdoor overvleu
geld is. Met als gevolg: zeer lage goe-
derenprijzen. De voorstanders van on
aantastbare loonen accepteeren voor
handel en industrie noodgedwongen
deze lage prijzen, maar willen de loonen
(die na de enorme stijging der laat
ste jaren door de crisis nog grootere
koopkracht hebben gekregen) bescher
men, kunstmatig handhaven op een
op de vrije markt onhoudbaar peil.
Het zou hen vergaan als de helden van
de Grieksche treurspelen, die juist
door de wijze waarop zij aan het voor
hen bestemde wilden ontkomen, er aan
ten offer vielen! Dat men goederen,
die zoozeer in prijs zijn gedaald, voor
dezelfde loonen kan laten producee-
ren, kan zelfs Ford niet volhouden.
Kan men zich verweren tegen de bui-
tenlandsche concurrentie met hooge
loonen, d.w.z. dure producten? Het zou
een zekere ondergang zijn. Neen, wij
moeten den vijand bekampen met zijn
eigen wapens, wij moeten er naar stre-
vven, zoo goedkoop mogelijk te pro-
duceeren, en daardoor de koopkracht
te vermeerderen. De goedkoope voort
brenging is de hefboom van onze wel
vaart maar niet een verdeeling, die
één groep in staat stelt, een paar ar
tikelen méér te koopen.
Intusschen zij opgemerkt, dat inde
daad de salarissen van het Overheids
personeel niet de sluitpost mogen vor
men, en dat deze dus niet onmidde lijk
verlaagd mogen worden bij dalende
conjunctuur. Maar overheidssalarissen,
die dikwerf op tijden van hooge con
junctuur zijn gebaseerd, mogen in tij
den van groote crisismoeilijkheden ze
ker niet onaantastbaar blijven, al ware
het reeds uit tactische overwegingen
-tegenover de noodlijdende bevolking.
Een oude dichter zong:
„Och, waren alle menschen wijs,
En wilden allen wel,
Deez' aarde was een paradijs,
Nu is ze vaak een hel."
Zoolang we dit paradijs nog niet
hebben, zullen wij helaas malaise blij
ven ondervinden met de noodzakelij
ke loonsverlagingen!
„La Croisière Jaune" (de Gele Kruis
tocht.)
Een nieuwe documentaire geluids
film van de Citroën expeditie door
Centraal-Azië
Een trans Aziatische wetenschappelijke
bals houd.
En toch, vader, zou ik zoo ge
lukkig zijn, als ik den twaalfden naar
de soirée kon gaan.
Wat is dat, Geneviève? Zoo iets
heb je nog nooit gevraagd.
Alles moet een begin hebben,
antwoordde zij glimlachende. Wel
nu, vader, wilt gij er met mij been
gaan?
Hij gaf haar een tikje op den wang
en zeide:
Je weet wel, dat ik je niets zou
kunnen weigeren. En ik wil je wel
bekennen, dat ik blij ben, dat gij een
weinig plezier wilt naloopen.
Morgen zie ik mijnheer Lancastan,
dan zal ik hem verzoeken om een uit-
noodiging voor ons tweeën. Daar heb
je duizend francs. Je toilet moet niets
te wenschen overlaten.
Goede Vader, zeide zij ontcaan
Iaat mij begaan, en gij zult te
vreden zijn.
Hij had willen hebben, dat zij zoo
mooi was, dat zij alle andere jonge
meisjes in de schaduw had kunnen
stellen. Maar waarom moest zij zich
versieren; had zij niet de natuurlijke
schoonheid en de onvergelijkelijke be
valligheid, die ieders bewondering
moest wekken?
Zij liet zich een eenvoudig, rijk toilet
maken, volkomen in harmonie met haar
kalme schoonheid.
De rijke bankier Lancastan bewoonde
een monumentaal hotel op den bou
levard de la Madeleine. De groote fa
cade was met beelden van de beste
beeldhouwers versierd. Vóór de wo
ning was een groote plaats, met or-
namentale uitheemsche planten. Men
kwam langs een breede marmeren trap
het hotel binnen; groote marmeren ko
lommen steunden de warande. De luxe,
die in het huis was tentoongespreid1,
was volkomen in overeenstemming met
het fortuin van mijnheer Lancastan,
een der prinsen in de linancieelel we
reld.
Van acht uur af brandden de groote
gasvlammen van het hotel.
Het bal was nog niet ver gevor
derd toen mijnheer Lionnet en Geneviè
ve aankwamen. Men kon het voorspel
van het orkest hooren, maar er werd
nog niet gedanst.
Een klein aantal genoodigden liep
in de salons heen en weer.
Geneviève wilde dicht bij de deur
blijven.
Dan kan ik goed iedereen voorbij
zien gaan, zeide zij en allle mooie
toiletten zien, waarvan men zooveel
verhaalt.
Weldra kwamen allen in grooten ge
tale. Geneviève zag nauwkeurig alle
dames aan, maar keek weinig naar
kun kleeding. Dat boezemde haar niet
veel belang in.
Plotseling klonk de naam van Pré
morin haar in de ooren. Zij beefde
en keek met verdubbelde aandacht.
Moeder en dochter kwamen binnen.
Beiden waren prachtig getooid, maar)
te veel gedecolleteerd. Dé ed-elgesteen-
expeditie over 12000 K.M. van de
Middellandsche Zee tot de Stille Oceaan
ziedaar de „stof* voor deze film, die
de vorige week fn een gala-voorstelling
in de groote opera te Parijs voor een
schare uitgelezen toeschouwers, w.o. de
President van Frankrijk, voor het eerst
getoond werd.
Dit is geen film om derwille van de
bewegende uitbeelding van een vooraf
ontworpen serie handelingen, bij' kunst
licht gefotografeerd in de schijnwereld
van een „studio", achteraf voorzien van
ontbrekende geluidseffecten. Een berg
keten is hier niet van papier-maché, maar
de Himalaye zelf, de rupsbandtractor die
zich vastklauwt aan een uitstekend rots
blok, wordt bestuurd door een man die
inderdaad vècht tegen een echten hon
derden-meters diepen afgrond: het is de
realiteit zelf zooals zij zich voor lens en
microfoon voorgedaan heeft.
De Gele Kruistocht als naam is een
variant op die van de bekende Centraal-
Afrika expeditie („de Zwarte Kruistocht"),
die eenige jaren geleden door Andfé Ci
troën georganiseerd werd. Ook van deze
tocht zijn filmdocumenten medegebracht,
welke in Nederland reeds vele toeschou
wers getrokken hebben. In dien tijd
stond evenwel de filmtechniek en met
name de geluidsopname nog niet op
het hedendaagsche peil.
De „Gele Kruistocht" is gemonteerd
door Leon Poirier, naar het fotografisch
en acoustisch materiaal dat onder leiding
van André Sauvage door de expeditie-leden
Morizet, Specht en Sivel opgenomen is.
De première, die in tegenwoordigheid
van alle expeditie leden plaats had, oogstte
een zeer groot succes. De film draait nu
voor geruimen tijd te Parijs in de Cinéma
des Champs Elysées en in de Cinéma des
Voyages, Boulevard des Batignolles, (Ci
troën Tentoonstellingshal).
Binnenkort zal de N.V. Automobiles
Citroën te Amsterdam voor de vertooning
in Nederland een copie ter beschikking
hebben.
bedaart spoedig met
Per stuk 8 ct. Doos 45 ct. Bij Uw drogist
NEDERLANDSCHE ZEND1NGS
VEREENIGING.
Het Zendingsbureau te Oegstgeest
giro No. 6074 verzoekt ons!
plaats voor het volgende:
Op den a.s. Hemelvaartsdag, Don*
derdag 10 Mei, zal de Nederlandschei
Zendings Vereeniging haar jaarlijk*
schen zendingsdag houden te Rotter*
dam. i
De avondsamenkomst te half 8 aan*
vangende en te houden in de Groota
Kerk, zal gewijd zijn aan de herden*
king van het 75-jarig bestaan der Ver*
Transportkannen, Melkbussen, Melk-
roerderSj Melkteernsen, Melkmaten,
Melkemmers in vertinde en geëmail
leerde uitvoering, beslist zonder naad,
Maatemmers.
de rijke stoffen trokken ieders blik
ken tot zich; hunne lange sleepen veeg
den het tapijt.
De beide dames zagen er trotsch uit
en maakten geen aangenamen indruk op
Geneviève. Zij schenen te veel over
tuigd van den indruk, dien zij maakten.
Maar de aandacht van Albert's zuster
was voornamelijk op Cécile gevestigd.
Geneviève vond haar mooi, maar een
schoonheid, die eerder afstootte dan
aantrok.
Indien Cécile Geneviève had gezien,
zou 'zij verwonderd zijn geweest over
den strakken blik, dien deze op haar
richtte; maar zij ontving juist de kom-
plimenten van den bankier. De gravin
zeide op zachten toon tot mijnheer
Lancastan:
Ik moet u belangrijke mededee-
lingen doen; sta mij van avond eenige
oogenblikken af, ojxlat ik met u kan
spreken.
Dat zal mij misschien niet moge
lijk zijn, antwoordde de bankier;
maar ga naar de schilderijengalerij,
daar zult gij mijnheer Duplet, mijn
eersten bediende, vinden; gij weet, dat
gij met hem evengoed als met mij
kunt spreken.
Moeder en dochter bestegen een
prachtige trap, versierd met levens-
groote beelden.
Geneviève volgde hen; zij* werd door
een onweerstaanbare nieuwsgierigheid
geleid.
De schilderijengalerij werd door een
kein aantal genoodigden bezocht, bijna
allen ernstige mannen, die daar kwa
men om ver van het feest gewichtige!
zaken te bespreken.
Mijnheer Duplet wandelde langzaan!
op en neer, gereed om elkeen te woord
te staan.
De gravin hield hem staande, maai!
op hetzelfde oogenblik kwam een jong
mensch met een blonde snor voorbij*
die een bloempje in zijn knoopgat
droeg, en wiens heele persoonlijkheid
den fat verraadde.
Ik zocht u, gravin, zeide hif
op lossen toon ik heb u zien bin
nenkomen, en met groote moeite heb
ik mij een weg gebaand om bij u
te komen.
O, zoo, zijt gij het; hoe hebt gjij
er toe kunnen geraken een avond iri
goed Igezelschap door te brengen?
Maar ik heb met mijnheer te spreken;
ga gij met Cécile en Iaat ons alleen.
Het jonge meisje nam zijn arm ent
zij verwijderden zich. Cécile praatte enf
lachte met een vrijheid, die Geneviè
ve verwonderde.
Dicht bij was een soort van alkoof,
waar de bezoekers van de galerij ge
zellig een praatje konden houden.
De twee jonge lieden zetten zich!
daar neer en begonnen een gesprek,
dat Geneviève van haar standpunt
kon hooren. Mijnheer Lionnet had eeu
handelsvriend ontmoet, met wien hij
eenige oogenblikken moest spreken, en
liet Geneviève dus alleen.
(Wordt vervolgd). J
jWeuwsblad
"TtUSMUr