VOOR DE GROOTEN. DE KOFFIE EN HAAR BEREIDING. De koffie is de naam van een tot grof poeder gemalen boon, en de koffieboonen zijn de zaden van den koffieboom, die ge roosterd of gebrand worden, voordat men er koffie van maakt maar dit zullen de meesten van jullie wel reeds op school heb ben geleerd, dus dat behoeft niet meer uit voerig te worden verteld. De koffieboom is een groene heester van ruim twee meter hoogte. Hij bezit gladde bladeren en witte bloemen. De vruchten van de koffieboomen gelijken wel eenigszins op kersen, waarin men de twee zaadkorrels vindt, die als koffieboonen bekend staan. Velen beweren, dat de koffieboom door de Arabieren in Abessinië is ontdekt. De koffie wordt hoofd zakelijk verbouwd in de Oost-Indische eilanden, op Java en Ceylon, maar ook in Amerika, n.l. in West-Indië, Brazilië vooral levert talrijke koffiebalen over geheel de werekfc De koffieboomen kunnen het best v groeien op hooggelegen landen. De koffie plantages gelijken veel op tuinen; de hoo rnen worden door stekken voortgeplant. Zij moeten ongeveer 4 of 5 jaar oud zijn, voor de eigenaar er iets aan heeft, maar dan kan afgeplukt, wat natuurlijk bij een heel groo- te koffieplantage vreeselijk lang duurt. Maar is dat werkje eenmaal klaar, dan ko men de boontjes in een molen, waar zij van de uitwendige schil worden ontdaan. In een tweeden molen worden ze gepeld, want al spreekt men van boonen, je moet niet den ken, dat 't dan al zulke mooie koffieboonen zijn als we ze kennen. Als dat ook gereed is, worden ze in de zon op een vloer van klei gedroogd, met de hand uitgezocht, want rotte boonen mogen er niet tusschen zitten, dit zou den smaak van de koffie na tuurlijk bederven, en vervolgens wordt de geheele oogst in groote zakken gepakt en zijn de boonen klaar om te worden verzon den naar alle deelen van de wereld. In den loop van de jaren heeft menigeen al eens getracht de koffieplant over te brengen naar andere werelddeelen om ze daar ook te laten groeien, maar dit is niet mogelijk, want de koffieplant is heel teer en heeft veel zonlicht en mooi weer noodig. Wij zou den b.v. heel moeilijk koffieplantages kun nen houden in ons regenachtige landje! Het was in 1720, dat de beroemde plantenkenner Antoine da Jussieu, professor in Parijs, drie koffieboompjes naar het eiland Martinique liet overbrengen, om te zien of de koffie- hem omdat hij zijn eigen kostelijke drink water aan die onbeduidende plantjes gaf, maar daar stoorde kapt. Descilieux zich niet aan. En thans, na meer dan twee eeuwen vindt men op het eiland Martini que kostelijke koffieplantages, welks be staan men te danken heeft aan de goede zorgen van den kapitein. Koffie wordt over bijna de geheele we reld gedronken. In Egypte en Turkije vindt men ook veel liefhebbers voor koffie. Het is haast niet te gelooven, dat de koffie in Europa in de 17e eeuw nog gehggl en al on bekend was. Ja, men had er zelfs nog nim mer van gehoord! Een gezant van Lode- wijk XIV bracht in 1660 de koffie naar Parijs en hier werd ze dus het eerst op Europeesche bodem gebracht. Men vond den drank heerlijk en de koffie werd hoe langer hoe meer gedronken. Weldra wer den twee koffiehuizen in Parijs opgericht, en deze werden in latere jaren door vele andere gevolgd. Lodewijk XIV, die den ge zant de eerste koffie naar Europa had la ten brengen, heeft nog meegemaakt, dat de Fransche hoofdstad niet minder dan 600 koffiehuizen bezat, wat wel een duidelijk bewijs was hoe graag de koffie werd ge dronken. Gebrande koffie, dus de koffie, v-r' KAP. DESCILEUX DEELT ZIJN RANTSOEN DRINKWATER MET EEN KOFFIEPLANT JE. hij er ook dertig en soms wel vijftig jaar plezier van hebben en elk jaar leveren deze oude boomen dan nog een mooien oogst. Als de koffieboomen in bloei staan ziet men een pracht van witte bloesems, die heel lek ker ruiken. En als de bloemen eenmaal zijn afgevallen, komen er heel mooie roode bes sen te voorschijn, die elk twee zaden bevat ten, dus van iedere bes komen twee geurige koffieboontjes. Het inzamelen van de boo nen gaat lang niet gemakkelijk, want men kan de boomen niet schudden zooals men bij ons de appeltjes van de boomen schudt, neen, de boomen moeten worden gesnoeid, dat wil zeggen, alle besjes moeten worden EEN ONTMOETING BIJ HET PALEIS VAN EEN OOSTERSCHEN VORST. Langs een door de felle zon beschenen weg, welke naar het paleis voerde van den Oosterschen vorst Haderarabadad ont moette op een goeden dag een schildpad een haas, die aan den kant van den weg zat uit te rusten. De schildpad kwam lang zaam aangewandeld, zijn kop stak zooveel mogelijk onder zijn schild uit, want het was een heete dag en dan valt het niet mee om zoo'n zwaar d,ing op je rug te moeten torsen. In de verte had de schild pad den haas wel zien zitten, doch deze zat daar zoo rustig, dat de eerste geen moeite deed om e'en omweg te maken, daar hij bij zichzelf dacht: „die zal mij wel geen kwaad doen". De schildpad was den haas op zijn weg naar het slootje, waar hij de koelte ging opzoeken, nog niet hee- lemaal voorbij, toen hij opeens een uit roep achter zich hoorde:' „Zeg mijnheer schildpad, waar gaat u naar toe?" Vol verbazing keek de pad om, want dit laat ste had hij zeker niet verwacht. Hij ver lat dan ook te antwoorden en staarde sprakeloos de haas aan. „Heb je mij niet verstaan, mijnheer Schildpad?" Toen kreeg de laatste zijn spraak terug en ant woordde: „Wat gaat jou dat aan, ik vraag je toch zeker niets!", dit was natuurlijk vreeselijk onbeleefd, maar toch werd de haas niet boos en staarde zonder te ant woorden de schildpad aan, die er verlegen onder werd. En nu vertelde de laatste, dat hij naar de sloot wou kruipen, omdat het daar waarschijnlijk koeler zou zijn en was dit niet het geval, dan was hij van plan in het water te gaan ligen, want dit zou toch we\ zeker helpen tegen die vreeselijke plant ook hier op de Antillen zou kunnen groeien. Wie niet weet waar het eiland Martinique ligt, moet maar 'ns zijn atlas raadplegen. Op de reis naar dit eiland kreeg de bemanning van het schip gebrek aan drinkwater en twee van de plantjes, die na tuurlijk ook water noodig hadden, stierven. Toen nam kapt. Descileux, die van prof. de Jussieu opdracht had ontvangen, de jonge plantjes goed te verzorgen, het besluit, zijn eigen schaarse drinkwater over de planten te gieten om ze zoodoende toch nog in le ven te houden. En zijn moeite werd be loond. Wel lachten de overige leden van de bemanning aan boord hem uit en plaagden tü/ hitte. „Nu, sprak de haas" dat zou ik je niet aanraden; zooals je zelf van hieruit kunt zien staat de zon loodrecht op die kleine waterplas en daardoor is het water erg warm geworden, zoodat je daar zeker geen koelte zult vinden; je kunt beter naar het park van vorst Haderarabadad kruipen; daar is een koele vijver met kla terend water en daar is het heerlijk koel". „Maar mijnheer Haas", antwoordde de schildpad, „je geeft mij daar zoo'n goeden raad, doch waarom ga jij zelf niet naar dien vijver toe??" „Ik ben al oud", ant woordde de haas „en ik hou van de warm te, die doet mij goed; het is daar in den tuin van het paleis zoo schitterend mooi en zoo weelderig en dat is voor zoo'n oude haas als ik bij toch niets gedaan". Nu; dit welke wij drinken, houdt de slaap tegen. Het is daarom niet goed koffie te drinken even vóórdat men naar bed gaat. En daar om ook wordt door menschen, die studee- ren willen, vaak koffie gedronken om het verstand helder te houden en er voor te zorgen, dat ze niet door slaap worden over vallen. Bij sommige menschen echter heeft de koffie een nadeeligen invloed. Zenuw achtige menschen b.v. kunnen beter geen koffie drinken, maar voor de meesten onder ons is het gebruik van koffie frisch en op wekkend. En ik geloof, dat velen van mijn kleine lezertjes nu best wel 'n lekker kopje koffie zouden willen hebben! liet de schildpad zich niet tweemaal ver tellen, want hij snakte naar een beetje koelte en na de haas, die hem ondanks zijn onbeleefdheid zoo'n vriendelijken raad had gegeven, hartelijk te hebben bedankt, ging hij op weg naar het park van den vorst zoo vlug, als zijn kleine pootjes hem konden dragen. WOENSDAGMIDDAG. Het was Woensdag, dus vrije middag van school. Het zonnetje scheen hoog aan den hemel en de dag leek zoo mooi als het den geheelen zomer nog niet zoo was ge weest. De jongens zouden het er dien middag een fijn van nemen. Om-drie uur hadden zij afgesproken bij elkaar samen te komen op het groote kerkplein, dan zou den ze van daaruit met de fiets zoo ver mogelijk buiten de stad gaan, en dan heerlijk ravotten in de weide, zonder dat iemand hen kon verbieden. Natuurlijk was Eddy ook van de partij. Stel je voor, dat hij er niet was! Hij was immers de aanvoerder van al de pretjes en helaas ook van de kwajongensstreken, welke het troepje op zoo'n vrijen middag uithaalden. Maar op een goeden dag zou hem die on deugende streken nog wel eens duur te staan komen. Hij ging zich maar vast klaar maken voor den heerlijken fiets tocht. Eerst moesten zijn fietsbanden wor den opgepompt. Toen dat gebeurd was, smeet hij met een ruwe beweging de pomp in het hok, en moeder zag het. Zij ging naar hem toe en waarschuwde hem vooral voorzichtig te zijn, als hij ging fietsen, want zij zag wel, dat hij weer een van zijn ruwe buien had. die dwaze ion gen. Eddy beloofde plechtig dat hij heel voorzichtig zou zijn op de fiets, en moeder hoopt in stilte, dat hij die belofte zou hou den. De jongen was altijd even wild en woest op de fiets.... Onder een vroolijk deuntje stapte hij fluitend op zijn stalen ros en peddelde opgeruimd naar de afge sproken plaats, waar hij reeds twee van zijn vriendjes zag staan. Met een vroolijk „Hoei!" zooals de jongens dit altijd tegen elkaar zeiden, misschien wel bij wijze van wachtwoord, werd Ed begroet. De wacht was nu nog op drie jongens, die al spoedig achter elkaar aan kwamen. Nu ging het in optocht naar buiten.... Na een klein half uurtje fietsen waren zij op de plaats van bestemming aangekomen. Zij waren nu zoo fijn heelemaal „buiten". Niets dan wei- cjen met heerlijke sloten er tusschen door. En het waren juist die slooten, welke de grootste aantrekkelijkheid van den vrijen middag waren. De fietsen werden tegen elkaar gezet en het spel begon met „haasje over". Toen dit hun verveelde, vond Ed, dat ze nu wat anders moest verzinnen. Al lerlei voorstellen werden gedaan, maar het voorstel van Ed zelf, om slootje over te springen genoot nog het meeste bijval. Na tuurlijk had Ed voor een polsstok gezorgd. Ed droeg altijd stokken op zyn fiets, en die stok mocht nu iedereen op zijn beurt ge bruiken. Een tijdje ging het goed, totdat Ed te overmoedig werd en pochte dat hij het best van allen kon springen. Hij nam een gewaagde sprong. De jongens hiel den hun hart vast en zagen elkaar eens aan.Eddy nam een flinken aanloop en kwam pardoes in de sloot terecht! Gelukkig was deze niet diep, zoodat het voor Ed 'n klein kunstje was er uit te kruipen. Maar wat 'n modder hing aan zijn kleeren! De jongens schrokken ervan. Van boven tot onder zag hij zwart van de vieze modder. Er zat heusch niets anders op voor Eddy, dan zoo gauw mogelijk naar huis te gaaan. Hij was er zelf heusch van geschrokken. En in het vervolg was hij niet meer zoo blufferig tegen zijn vriend jes en pochte hij niet meer op het feit, dat hü alles veel beter kende dan zij DE MUSSCHENFAMILIE. Tweemaal reeds was de musschenfamilie dit jaar verhuisd. Eerst woonde zij onder een dak van een klein huisje, vlak bij een schoorsteen. Maar de rook van die schoor steen kwam altijd als het maar even waai de, in hun huisje, zoodat moeder musch er bijna ziek van werd. Op een dag, zei zij tegen haar man: „Ik hou het hier niet meer uit in dit huis! Ik krijg iedere keer een zware hoestbui van die nare rook en voor de kinderen is het ook niet gezond. Heusch, als wij niet gauw verhuizen, worden wij allen ziek.Vader Musch vond dat moe der gelijk had en nam zich voor naar een andere woning uit te zien. Toen ontdekte hij een pracht van een huis. Het was de woning van een spreeuw. Beleefd klopte hij aan maar kreeg geen antwoord. Het huis bleek onbewoond te zijn. Fijn! dacht Pa Musch, dan kunnen wij het huis meteen betrekken. Verheugd vloog hij weer naar zijn vrouw en kinderen en deelde him het blijde nieuws mede. Spoedig daarop gingen zij verhuizen. Zij richtten hun nieuwe wo ningen heel gezellig in. Maar de pret zou niet lang duren. De winter kwam en Pa Musch kwam zonder werk. Hij was bui tengewoon knap als rupsenvanger, maar daar er in den winter geen rupsen zijn, had hij niets te doen en zoodoende was er voor de kleinen te weinig voedsel. Moe klaagde ach en wee! Pa deed al zijn best om werk te vinden, maar geen resultaat. Alles lag met dikke sneeuw gedekt en de menschen dachten niet vaak aan de vogels. Geen kruimeltje brood was er te vinden. Iedere keer als Pa Musch opnieuw in het huisje terugkeerde, kwam er ook 'n nieuwe teleurstelling, want Pa Musch vond maar zeer weinig voedsel. De honger van de kleinen en van Moe Musch verhoogde met het uur. -t Al twee dagen hadden zij geen kruimpje brood gehad. Een keertje had vader een klein stukje aardappel gevonden en was onder de kinderen verdeeld. De nood werd steeds hooger! Pa Musch was doodmoe en zat nu in zijn huis uit te rusten. De kleinen piepten: „Ik heb zoo'n honger, pa!" En de arme ouders konden er toch heusch niets aan doen. Het jongste vogeltje zat vlak voor het deurtje naar buiten te kijken. Op eens riep hij „O pa, kijk nou toch eens! Wat doen die kindertjes daar? En jawel! de kinderen zetten een voedselbakje neer. Allen keken gespannen naar de meisjes, die naar binnen liepen, maar spoedig weer om kwamen met 'n zakje in de hand. Kijk, nu legden zij iets in het bakje. Kon, zei pa, we gaan er allemaal op af, voor de an dere musschen komen. Gelukkig, nu heb ben we iets om onzen honger te stillen! Zij vlogen er heen en pikte van de broodkrui mels, en de heerlijke graantjes en wat smaakte alles toch heerlijk! Zij piepte en danste van blijdschap. De meisjes, die het voedsel hadden neergelegd, zaten lachend te gluren achter de gordijntjes en spraken af voortaan iederen morgen iets voor de dieren te strooien. „Hoor ze toch 'ns tjilpen, zei de jongste, wie weet wat 'n honger ze hadden Vanaf dien dag behaefden de musschen familie niet meer bezorgd te zijn om het eten, de meisjes kwamen hen geregeld brood brengen, waarvoor zij hijn dankbaar waren. Want als de kinderen geen mede lijden met die stomme dieren hadden, dan waren ze zeker van honger en koude om gekomen. DE AVONTUREN Zoo naderde de verjaardag van Richard. Iedereen, die met hem in aanraking was geweest, had hem van heel goede zijde leeren kennen met 't gevolg, dat des mor gens al vroeg al zijn vrienden zich voor zijn woning in een lange rij hadden opge steld en uit volle borst de „Richard-Sere- nade" zongen, speciaal voor dien feestdag gecomponeerd. Wat was Richard over die VAN RICHARD hartelijkheid aangedaan geweest! De Sere nade werd hem als geschenk overhandigd en heel vaak, als Grauwtje uit was ging Richard voor de piano zitten en genoot van de mooie muziek, welke speciaal aan hem was gewijd en waarin hij voelde, dat niet zooals vroeger, iedereen voor hem beefde- maar dat iedereen hem nu liefhad.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1934 | | pagina 4