HAROLD EGEL.
Op een zomeravond toen de vogels hun
jongen in bed hadden gestopt en zij zelf
reeds in slaap waren gevallen, kwam er
uit het donkere groene woud een klem
stekelig dier te voorschijn. Het was slechts
eenige centimeters groot, had groote, zwar
te, schitterende oogjes, korte pootjes en in
het geheel geen staart. Zijn naam was Ha
rold Egel. Hij liep vlug heen en weer, want
hij zocht naar zijn avondmaaltijd en was
daardoor bijzonder gehaast. Ongeveer op
hetzelfde oogenblik kwam kleine Jan ach
ter in den tuin om zijn mooie hen te voe
ren en eveneens haar broertjes en zusjes, en
daar Harold Egel juist in den tuin ver
scheen, zagen zij elkaar. Harold rolde zich
zelf dadelijk in een stekeligen bal en Jantje
riep: „Een kleine Egel". „Harold Egel,
alsjeblieft", verbeterde de egel, zich plot
seling ontrollend. „Goeden avond", groette
hij Jantje nu vriendelijk. „Goeden avond",
antwoordde Jan en hoe vreemd het ook
moge klinken, hij vond het geheel niet gek,
dat hij de egel kon verstaan. Dadelijk noo-
digde hij Harold uit, om met hem thuis
te gaan eten. „Heel graag", antwoordde
de egel, „maar misschien is het beter, dat
je me voor morgenavond uitnoodigt, want
dan zal ik meer tijd hebben om naar je
huis toe te wandelen, als nu". „Wel nee",
zei Jan, „ik zal de schop halen en je dra
gen". Hij holde naar de schuur, waar het
tuingereedschap lag. Alleen gebleven dacht
Harold er over na, wat eigenlijk een schop
voor een ding zou zijn en of dat eetbaar
was, want zijn maag begon erg te knagen.
Hij was zeer verrast te zien, wat een schop
was, toen Jantje hem erop zette en voor
zichtig naar de plaats achter het huis droeg.
Spoedig zat Harold nu te smullen van
brood, geweekt in melk. „Dank je wel,
dank je wel", zei Harold, toen hij zijn
buikje rond had gegeten. „Nu moet ik weer
vlug naar huis, want anders zullen vader
en moeder minstens denken, dat ik ver
dwaald ben". „Wat jammer", zei Jan, „dat
je nu al weer weg moet, ik dacht, dat je
nog een paar dagen zou blijven, want ik
heb juist vandaag vacantie gekregen". Ho-
rold rolde zich even in elkaar, om te den
ken, rolde zich daarna weer uit en zei:
„Weet je wat, ik zal het mijn moeder even
gaan vragen". Dan verdween hij. Het was
bijna middernacht, toen hij het donkere
bosch weer had bereikt, maar zijn vader
en moeder zaten nog op hem te wachten.
Daarna vertelde hij hen, waar hij was ge
weest en met wie hij had gesproken. Ze
vonden het ook dadelijk goed, dat hij bij
zijn nieuwen vriendje ging logeeren, maar
hij moest beloven aan het eind van de va
cantie weer terug naar huis te komen,
want dan moest hij, net zoo als Jantje, ook
weer naar school. „En, zei zijn moeder, we
hebben nog nooit een domme egel in de
familie gehad, en ik hoop, dat dit ook
nooit zal gebeuren". Harold beloofde haar
terug te komen en dan flink te zullen lee-
ren, want hij wilde heelemaal niet graag
dom blijven.
Den volgenden dag hing zijn moeder
hem een groene halsketting om, kuste hem
goeden dag en ook vader zei hem goede
reis. Daar ging Harold weer door het don
kere bosch naar den tuin van Jantje. Juist
was Jan klaar met het voederen van zijn
.kippen, toen Harold den tuin bereikte en
was erg blij, dat hij hoorde, dat Harold
de heele vacantie bij hem mocht blijven
en beloofde hem een heele boel dingen te
zullen leeren, die Jiij op een egelschool
nooit te leeren zou krijgen. Jantje leerde
Harold den weg naar huis te vinden en
naar de huiskamer, leerde hem rustig op
zijn knieën te blijven liggen, als hij zat
te lezen. Maar hij hoefde hem niet te lee
ren zich te verdedigen, trouwens Harold
was een vriendelijk beestje en deed alles
om er voor te zorgen, dat hij zijn stekelige
huid niet behoefde te gebruiken.
Harold had het zoo druk met alle moge
lijke nieuwe dingen te leeren, dat de va
cantie voorbij was, voor hij er erg in had.
Jantje vond ook, dat de groote vacantie
veel te vlug voorbij was gegaan. Op den
laatsten avond nu, nam Jantje de mooie
groene ketting uit een doosje, waarin hij
deze zoolang had bewaard en deed deze
Harold weer om den hals liet hem daarna
op de schop loopen en droeg hern tot aan
den rand van het donkere groene bosch.
Zij zeiden elkaar goeden dag en vaarwel
en hoopten elkaar spoedig weer te zien. De
volgende* vacantie kwam Egeltje stellig
weer beloofde hij. De vader en moeder
van Harold waren zeer verwonderd te zien,
dat hij zoo vlug was gegroeid en zoo'n
flinke egel was geworden en vonden het
heel interessant al de avonturen te hooren,
die Harold had beleefd. En toen hij einde
lijk was uitverteld, zei moeder: „Nu jon
gen, je bent precies op tijd teruggekomen,
de egelschool begint morgeD weerl"
ZIJN HARTEWENSCH
Op een goeden morgen werd Theo wak
ker met de gezellige gedachte: „ik ben ja
rig!" Anders kon Theo erg moeilijk uit de
veren komen, maar nu was hij er dadelijk
uit. Verbeeldt je, als ze zes jaar bent ge
worden, dat is toch zeker reuze! En na de
groc>to vacantie voor het eerst, naar school.
Fijn hoor! Theo had al weken van tevo
ren aan vader gevraagd, of hij voor zijn
verjaardag een drieewieler mocht hebben.
Vader had geheimzinnig gelachen en ge
zegd, dat hij wel eens zou zien. en met
een van verwachting kloppend hart holde
hij naar beneden, waar vader en moeder
hem hartelijk feliciteerden. En jawel, daar
HANSJE'S OFFER.
„Toe vader, geef mij nou zoo'n klein
hondje. Hè, ik zou er zoo graag een heb
ben. Heusch, ik zal er goed voor zorgen".
Het was kleine Hans, die zoo tegen zijn
vader sprak. Maar hoe graag vader het
hem ook zou geven, hij kon het niet doen.
Weer moest hij Hans weigeren en zag hij
het verdrietig gezichtje van Hans, die zoo
graag zijn hondje wou hebben. Hans' va
der kon het geld er niet voor missen. Tra
hen liepen Hans over de wangen, toen ik
door het huis liep te slenteren. Hij begreep
niet, waarom andere jongens, die toch ook
niet rijk waren, wel een hondje kregen en
hij niet! Hans werd altijd alles geweigerd,
wat hij graag zou willen hebben. Vader
zei hem wel eens, dat hij geldzorgen had,
maar dat kon Hans niet begrijpen, hij was
ook nog te jong om dit te beseffen. Hans
ging naar zijn kleine kamertje. O, dacht
hij, wat zou ik toch vreeselijk graag 'n
hondje willen hebben! Zou ik er dan niet
zelf voor kunnen sparen?.... Van de
buurvrouw kreeg hij iedere week wat geld
voor zijn spaarpotje omdat hij altijd haar
boodschappen deed. En, dacht hij weer, als
ik nu elke week heel zuinig ben en geen
knikkers koop en geen snoep, misschien
dacht Hans verder.... „Ik ga in ieder ge
val naar een winkel waar honden worden
verkocht en dan vraag ik den prijs van
een klein hondje en dan zeg ik, dat ze dat
hondje voor me moeten bewaren...."
Domme Hans, dacht je heusch, dat de win
kelier dat hondje voor jou zou bewaren,
totdat jij na wekenlang sparen het noodige
geld bijeen hebt? Maar vol moed stapte
Hans den volgenden morgen vóór school
tijd naar een hondenwinkel en vroeg den
prijs van een klein hondje. De winkelier
noemde een prijs, nou zoo hoog, dat Hans
er van schrok, want om die prijs bij elkaar
te krijgen, moest hij haast wel een jaar lang
sparen. Maar Hans liet den moed niet zin
ken. „Mijnheer, -zei hij en schraapte zijn
keel, wilt u dat kleine hondje dan voor mij
bewaren, tot ik 't kom koopen. En ver
koopt u 't dan niet aan 'n ander?" vroeg
hij nog met angst in zijn stem, „ziet u, ik
moet er zelf voor sparen. Vader kan mij het
geld niet geven„Zeker ventje, zei de
mijnheer achter de toonbank. „Je mag
?elfs iederen dag naar je hondje komen
kijken als je dat aardig vindt. Dan kun je
meteen zien, hoe groot het wordt...."
Hans' oogen tintelden van plezier. Stel je
voor, iederen dag naar je eigen hondje ko
men kijken om te zien hoe het beestje het
maakt.„Graag, mijnheer, ik ben al hard
aan het sparen".... En na den mijnheer
achter de toonbank wel tien keer te heb
ben bedankt, stapte Hans met blijdschap
in het hart de winkel uit naar school....
Hans ging nog ijveriger aan het sparen en
snoepte dagen lang niet.... Zijn volhar
ding werd beloond.... Eindelijk had hij
het benoodigde geld bij elkaar en kon hij
den hond gaan halen, die zijn kleine baas
je al begon te kennen. Maar nu gebeurde
er iets heel ergs voor Hans. Hans' Moeder
werd ziek en de dokter, die moest komen,
schreef versterkende middelen voor. Veel
fruit eten, had de dokter gezegd. Maar
fruit was duur, tenminste voor den vader
van Hans. Hans is blij zijn geld bijeen te
hebben. Hij gaat nog even de kamer van
moeder binnen en roept: „Dag moe, ik ga
mijn hondje haden".... Goed jongen, ant-
stond in een hoekje van de huiskamer een
prachtige fiets met drie wielen, net zooals
Theo deze al zoo dikwijls in zijn droom
had gezien. Nu je begrijpt, dat de kleine
baas blij was en na het ontbijt holde hij
naar zijn vriendje Piet, die een eindje ver
der in de. straat woonde. Piet's vader
woordt moe met zachte stem.... en blij
huppelt Hans met het geld in zijn knuistje
de straat op. Onderweg komt hij voorbij
een fruitwinkel, waar kostelijke sinaasap
pelen liggen en verrukkelijke druiven. „Hè,
denkt Hans, die moest moeder iederen dag
kunnen eten, dan zou ze wel gauw beter
zijn...." Hij voelt in zijn zak naar het
geld, aarzelt even, loopt terug en blijft
weer stilstaan, zou hijof zou hij 't
niet doen.dan resoluut stapt hij de win
kel binnen en vraagt vier groote sinaasap
pelen.... en dan nog een pond heerlijke
druiven.... Buiten gekomen bemerkt hij,
dat hij de helft van zijn geld heeft uitge
geven. Maar toch loopt hij naar de hon
denwinkel en groet den mijnheer. „Dag
jongen, kom je je hondje halen, 't beestje
verlangt al naar je zie je wel? De hond
is nu al aan je gehecht. Tranen springen
Kans in de oogen en hij vertelt, dat hij
het hondje nog niet kan koopen, want dat
moeder ziek is en fruit moet eten van den
dokter, en dat hij zoo juist de helft van zijn
kostelijke geld, zoo moeizaam bijeen ge
gaard, heeft uitgegeven voor sinaasappelen
en druiven.... De mijnheer glimlacht on
der het omstandig en hokkend verteld ver
haal van Hans, wien de tranen over de
wangen stroomen.... Dan eindigt Hans:
„Zoudt u het hondje nu nog 'n tijdje voor
me willen bewaren, mijnheer? Totdat ik
het geld weer heb?Angstig wacht hij
het antwoord van den grooten man af. Na
tuurlijk wil hij het hondje wel voor den
jongen bewaren. „Maar wat zou je er van
denken, als ik je nu al het hondje mee
gaf?. vraagt de mijnheer lachend. Hans
gelooft zijn eigen ooren niet. „Bedoelt u,
bedoelt u, stamelt hij en krijgt een kleur
van blijdschap. „Natuurlijk, bedoel ik dat!
zegt de mijnheer lachend en neemt het
hondje in zijn armen. „Kijk eens, beste jon
gen, je bent 'n goede jongen voor je moe
der. Geef mij nu maar dat geld, wat je nog
over hebt en neem dit hondje mee naar
huis, dan zijn de zaken afgehandeld. Je
behoeft dus maar de helft van den prijs te
betalen, op voorwaarde, dat je goed zorgt
voor je hondje.... „Nu, dat behoeft de
mijnheer er niet eens aan toe te voegen.
„Wel bedankt, mijnheer! roept Hans uit,
„ik zal met 't hondje heel dikwijls langs
komen, dan kan u zien, dat ik er goed voor
zorg!" „Dat is goed hoor!" zegt de man en
lachend neemt hij afscheid van dCn geluk
kigen Hans en zijn hondje
voor zijn zoontje een soort vier-wielig kar
retje gemaakt en Theo mocht ook altijd
hier mee spelen. Nu, Piet vond Theo's ge
schenk ook reusachtig en nu mocht Piet
natuurlijk ook op de fiets van zijn vriendje
rijden. Wat hadden die twee dien middag
een pret!
HOE MIESJE LEERDE TAFELDEKKEN.
Het was etenstijd. Miesje liep vanuit
den tuin de keuken in. Zij had vergeet-mij-
nietjes geplant, haar handen zagen vuil
en zwart van de aarde. Zij had van al dat
werKen vreeselijken trek gekregen en
wipte door de deur van de eetkamer naar
binnen, zij zag, dat de tafel nog niet ge
dekt was. Hé, wat is dat raar, het is al
bijna zes uur en nog is de tafel niet ge
dekt. Uit de aangrenzende kamer hoor
de zij stemmen. Vader zal al wel thuis zijn,
dacht zij en dan moet hij wachten met
eten. Ik zal moeder maar gauw helpen en
probeeren de tafel alleen te dekken. Zij
had het nog nooit alleen gedaan maar het
ging haar toch goed af. Ik wou, dacht Mies-
je bij zichzelf, dat nu de kabouters mij eens
kwamen helpen. Het is toch wel veel werk,
zoo'n groote tafel alleen te moeten dekken.
Opeens hoort zij vanuit het buffet een
vroolijke lach, en meteen springt er een
leuk klein kereltje uit. „Ben je bezig, om
voor je moeder de tafel te dekken?" vroeg
het ventje, „kom, dan zal ik je er eens
helpen. Je bent nog zoo klein om het heele
maal alleen te doen. Kijk, kijk, heb je het
verkeerde kleed genomen? Ja heusch. Nu
moet je even overnieuw beginnen. Vlug
maar, met "zijn tweeën gaat dat vlugger.
Het is een pleizier om hier tafel te dekken.
Je moeder heeft allemaal van die mooie
dingen. Kom. wij nemen het blauw met
witte kleed. Zet nu de borden maar op ta
fel. Zes! Zoo dat is genoeg. De messen en
lepels rechts, de vorken links, zoo, dat is
cok weer klaar. Aan de top van het mes
moet je een glas zetten. Bij de plaats van
moeder zet je de karaf neer, bij vaders
bord leg je vleesch, mes en vork neer,
want vader moet het vleesch snijden. Zoo,
nu zijn wij klaar, Miesje, o nee foei, wij
hebben nog wat vergeten. Kijk, je ziet het
misschien zelf wel...." Mies kijkt en
kijkt, maar ziet het niet. Er staat nou zoo
reuze veel op. „Ik zal het maar zeggen:
we hebben vergeten om dienlepels neer
te leggen, nu nog wat peper en zout en
mosterd en de tafel is keurig gedekt". Mies
stond verbaasd en zoo gauw dat allemaal
ging! „Prachtig, prachtig! riep ze, alleen
jammer, dat er geen bloemen op tafel
staan". „Dat is zoo", zei de kabouter, maar
zet die vaas violen op de tafel". Miesje
deed het en het stond echt gezellig. „St,
Stt, ik hoor stemmen" zei de kabouter, „nu
moet ik weg, tot ziens...." Miesje vond
geen tijd meer het aardige kereltje goeden
dag te zeggen en te bedanken voor zijn
hulp. Moe kwam binnen met een gast, ver
rast keek zij op, dat de tafel gedekt stond
en zoo keurig netjes! Mies was naar de
keuken gegaan en hoorde de gast zeggen
tot haar moeder: „Wat 'n lief, behulpzaam
kind en zoo flink voor 'n klein meisje om
dat alleen te kunnen". Miesje kreeg 'n.
kleur van plezier. Daarna mocht zij moe
nog vaak helpen en zij vergat haar lesje
van de klei,ne kabouter niet....
EEN GESPREK OP DEN BODEM
DER ZEE
Mijnheer Kabeljauw had geen goede bui.
Hij was met hoofdpijn opgestaan en on
danks koude compressen en meer van die
huismiddeltjes was de pijn nog maar erger
geworden. Ten einde raad besloot hij een
wandeling te maken. Zoo gezegd, zoo ge
daan; hij deed zijn waterdichte zeelaarsjes
aan om geen rheumathiek te krijgen en
begaf zich zonder een bepaald doel op weg
Na ongeveer een kwartiertje geloopen te
hebben, kwam hij mevrouw Milulila tegen
Dit was een zeer eigenwijze dame en hee
lemaal niet aardig, maar mijnheer Kabel
jauw was erg beleefd en aangezien wij alle
schepselen feitelijk even aardig moeten
vinden, trachtte mijnheer Kabeljauw zoo
vriendelijk mogelijk te groeten. „Goeden
morgen mevrouw Milulila, hoe maakt u
het?" „Goeden morgen mijnh. Kabeljauw,
ik maakt het uitstekend, hoe maakt u het?"
„Ik maak het helaas niet erg goed, ik heb
den laatsten tijd last van rheumatiek en nu
heb ik bovendien nog vreeselijke hoofd
pijn". „Ach, arme mijnheer Kabeljauw, ik
heb erg met u te doen, maar ik begrijp
niet, dat u niet van alles geprobeerd hebt
om er af te komen!" „Dat heb ik gedaan
mevrouw, maar het helpt allemaal niets".
„Hebt u het ook met azijn geprobeerd?"
„Met azijn?" „Nou en of; hebt u daar nog
nooit van gehoord?"
„Neen, mevrouw Milulila, misschien wilt
u zoo vriendelijk zijn om het mij te vertel
len?!" „Met het grootste genoegen, u moet
nu dadelijk naar huis gaan en dan loopt u
naar de keuken en dan vraagt u aan uw
vrouw, of zij u een doek geeft, gedrenkt
in azijnwater en nu moet u die doek om
uw hoofd leggen en dan gaat u wat rusten
in een gemakkelijken stoel en u zult zien,
na een half uurtje bent u uw hoofdpijn
kwijt". Mijnheer Kabeljauw vond het reus
achtig en hij bedankte mevrouw Milulila
allerhartelijkst en haastte zich naar huis.
Nu, het middel hielp zeer goed en mijnheer
Kabeljauw vond mevrouw Milulila een
aardige dame.
DE INKTVLEK.
Greta had van haar moeder een paar
mooie kousen gekregen. Deze waren ech
ter een beetje te groot, doch omdat haar
moeder geen geld had om andere te koo
pen, moest zij ze toch dragen. Wat had zij
er een hekel aan! Op school werd zij er
om uitgelachen.
Haar vriendinnetje Corrie, had mede
lijden met Greta en zou haar he1 pen, dat
zij die kousen niet meer behoefde te dra
gen. Samen beraamde zij nu een heel on
deugend plan. In de klas zou Corrie de
inktpot over de kousen van Greta laten
loopen.
Onder het rekenen liet Corrie, die naast
haar zat, haar penhouder vallen en toen zij
bukte om haar op te rapen, nam zij meteen
het inktpotje mede en gooide den inhoud
op Greta's kousen. Natuurlijk schrok Greta,
al wist zij van het plan. Wat zou moeder
boos zijn, maar wat maalde zij er om, als
ze de nare kousen maar niet meer behoefde
te dragen.
Corrie kon van het lachen niet onder de
bank vandaan komen, totdat de juffrouw
vroeg, wat daar gebeurde.
Greta kreeg een hoogroode kleur en Cor
rie had een hoogroode kleur van het inge
houden lachen. Dit geval beviel de juffrouw
niet. Beide kinderen durfden van het voor
genomen plan niets te vertellen, wie weet
zou dan Greta's moeder op school moeten
komen en dan was Greet er zoo maar niet
van af, van die nare kousen.
Corrie werd in een bank apart gezet en
kon daar uitlachen, zooals de juffrouw dat
noemde.
Qnder de aardrijkskundeles kreeg Greta
het eerst een beurt, eerst mondeling en
daarna voor de landkaart, waar zij de plaat
sen aan moest wijzen, die zij had opge
noemd. O hemel! Zij durfde haast niet te
te gaan, maar voor de klas ging zij zoo
staan, dat de juffrouw en de kinderen niets
van haar kousen konden zien. Toen zij
klaar was met het aanwijzen, schreed zij
met één grooten zwaai haar bank in, maar
de juffrouw, die hier niet van gediend was,
dat de meisjes zich op zoo slordige manier
naar hun plaatsen begaven, liet Greta terug
komen en nu moest zij opnieuw en bedaar
der naar haar plaats terugwandelen.
Wat was Greet blij, toen de klok twaalf
uur sloeg. Corrie zou haar een eindje naar
huis vergezellen. Omdat zij zoo voorzichtig
liep, uit angst, dat de voorbijgangers het
zouden zien, keken een paar straatbengels
naar haar en toen zij de vlekken hadden
bemerkt, gingen zij hard lachend haar voor
bij. Beide spottend wijzend op de vuile met
inkt bespatte kousen. De meisjes zetten het
op een loopen om gauwer thuis te zijn en
waren aldus spoedig van de jongens be
vrijd.
Toen zij thuis kwamen, zag moeder di
rect wat er gaande was en doorgrondde ook
dadelijk, dat dit geval met opzet was ge
daan. Dat zag zij al reeds aan de gezichten
van de beide kinderen, die een omstandig
verhaal van het gebeurde stonden te doen.
Moeder probeerde de .vuile vlekken nog
uit de kousen te krijgen, maar geen resul
taat. De kousen bleven even smerig en
Greta was blij, dat ze eindelijk van die nare
dingen af was.
Toen Corrie haar des middags kwam af
halen, vertelde Greta natuurlijk dadelijk,
dat die nare kousen niet meer te wasschen
en te dragen waren. Corrie was al even blij
als Greet, want die vond het even goed
vervelend, dat haar vriendinnetje er slor
dig bij liep met die groote, slobberige kou
sen. Maar wie niet blij was, dat was Greta's
moeder, die nu weer een paar andere kou
sen voor het kind moest aanschaffen, maar
Greet toonde zich ditmaal al heel harteloos
tegenover haar moeder, die nu wee| op
nieuw geld uit moest geven voor haar on
deugend dochtertje.