Eien morgen ging hij vroeger dan an-
naar kantoor en nam zijn viool mee.
M gauw devertrekken in orde maken
DE TWEEDE SONATE VAN BACH.
i
Langzaam wandelde Arthur huiswaarts.
Van 's morgens vroeg was hij al op de
been, boodschappen doende en kamers
schoonmakend op het kantoor, waar hij
„jongen voor alles" was. Hij was gewend
hard te werken, maar hij had nooit in een
groote stad gewerkt en de ongewone ge
luiden van de verkeersdrukte vermoeiden
hem. In den korten tijd, dat hij op het
kantoor was, had hij het leven van een
anderen kant leeren kennen. De man aan
den lessenaar, Jansen genaamd, vond in
den boerenjongen een dankbaar object om
zijn woede op te koelen en iederen avond
als het werk gedaan was, was Arthur zeer
blij. Zijn voeten konden hem haast niet
meer dragen naar zijn kamertje, maar zoo
gauw hij de deur opende, was zijn moe
heid geweken. Er was echter niets in de
kamer, dat daarvan de oorzaak kon zijn.
Het was een klein bedompt hokje, maar
daar nam Arthur geen notitie van. Hij
zag alleen het voorwerp van zijn liefde,
zijn viool. Arthur kon zich niet meer her
inneren, dat zijn viool niet zijn beste
vriend was. Toen hij heel jong was, stierf
zijn vader, waardoor hij met zijn moeder
achterbleef. Zij hadden een kleine ooer-
derij en de viool, een kostbaar instrument,
■dat v/as de geheele erfenis, die zijn vader
hem naliet. Zijn moeder wakkerde het
gevoel van muziek bij Arthur aan en liet
hem.al heel jong les nemen, door den bes-
den meester, die in het dorp woonde. Na
dat hij de school had verlaten, hielp hij
mee op de boerderij, studeerde verder zoo
vaak hij maar kon, want hij had de groote
liefde voor zijn viool meegeërfd van zijn
vader. Des zomers ging hij vaak met zijn
viocl tussehen het koren zitten en kon
daar uren lang spelen. Eindelijk had hij
zooveel geld bij elkaar, dat hij naar de
stad kon gaan. Hij had wel niet genoeg
om van te leven, maar als hij overdag
werkte, kon hij des avonds toch altijd
studeeren, betere lessen nemen en zoo nu
on dan naar een concert gaan. Al spoedig
werd hij geplaatst, als jongen voor alles
op het kantoor, waar hij nu was. Het was
een uitgeverij, waar schrijvers, musici en
schilders vaak gezien werden. Iederen
avond als hij thuis kwam, studeerde hij
twee tot drie uur achtereen. Ook nu weer
had Arthur zijn muziek op de standaard
geplaatst, nam zijn viool en begon vol
onergie te spelen. Hij was bezig met de
tweede Sonate van Bach. De kamer vulde
zich allengs met de tonen en Arthur ver
gat alles om zich heen. Aan het einde ge
komen was een bijzonder moeilijk deel en
hij speelde dat verschillende malen over,
toen er plots aan de deur was geklopt.
Hij legde zijn viool neer en opende de
■deur. Voor hem stond de juffrouw, van
;wie hij zijn kamertje had gehuurd. „Kijk
eens, zei zij, ben je van plan den heelen
nacht door te krassen? O neen, zei Arthur.
Nu, ik dacht het bijna, maar ik wou je
even zeggen, dat er ook menschen zijn,
die willen slapen! Maar, maar.... 't is
toch niet zoo laat, protesteerde de jongen
verlegen. Ik ben juist begonnen...." O
ja? zei de vrouw, wel, dan is het beste,
dat je maar weer uitscheidt. Je kunt over
dag zooveel spelen als je zin hebt, maar je
schijnt er speciaal den avond voor te kie
zen Heel goed, hernam Arthur, ik zal
niet vierder studeerenHij sloot de
deur, ging aan zijn wankel tafeltje zitten
en snikte. Niet meer studeeren, dat betee-
kende niet verder te kunnen komen in
zijn vak, waarvoor hij in de stad was ge
komen. Na eenigen tijd bedaarde hij en
overlegde hij bij zichzelf wat te doen. Hij
had wel niet zulke hoogvliegende lucht-
kasteelen, maar zijn hartewensch was ge
feest, nog eens een plaats te krijgen in
een symphonie-orkest. Hij had eens zoo'n
concert gehoord sedert hij in de stad woon
de. Van zijn plaats op den goedkoopsten
rar.g had hij aandachtig geluisterd. Gedu-
r i-ude eenige maten had het orkest ge
zwegen, terwijl de eerste viool een solo
speelde; de rijke, volle tonen van dit in
strument waren een openbaring voor den
jongen. Zóó te kunnen spelen, dat was nog
eens kunst en in zijn gedachte was de
eerste violist de grootste artist, welke hij
kende en hij wilde er naar streven zoo'n
artist te werden. Maar hij keerde terug
naar de werkelijkheid, niet meer studeeren.
Hij zou gauw de vertrekken in orde maken
zoeken, waar dit wel mocht. Nu hij niet
op de viool kon splen, probeerde hij de
muziek uit het hoofd te leeren. En niet
alleen de muziek, maar ook de maat.
Daarna zei hij alles voor zichzelf op met
gesloten boeken en controleerde toen of
het goeé ging. Zoo werkte hij ruim twee
uur, ïijn leed vergetend en naar bed
gaand, viel hij in een diepen slaap, de
muziek van Bach in zijn ooren. Den vol-
MICKEY-MOUSE SPEELT BILJART.
Op een middag kwam Mickey-Mouse op
bezoek bij Jan en na een hartelijke begroe
ting zei hij: „Zeg Jantje, ik heb gehoord,
dat je zoo'n mooi biljart hebt en nu kom
ik je vragen, of ik met jou een partijtje
mag spelen!" „Dat is een reuze idee van
je, zeg, want ik had juist zin in een spelle
tje en mijn broertje is op het oogenblik
niet thuis, zoodat ik natuurlijk niet kan
spelen", antwoordde Jantje.
„Je hebt een fijn spel', zég", zeide Mickey-
Mouse, toen alles in gereedheid was ge
bracht. „Gekregen met mijn verjaardag;
omdat ik zoo'n mooi maandrapport had,
mocht ik vragen, wat ik graag hebben wil
de." En zoo geschiedde het, dat Mickey-
Mouse een partijtje biljart speelde met
Jantje Biljartgraag. Mickey-Mouse was nu
niet bepaald groot van stuk en Jantje Wist
er raad op door hem een stoel te geven.
Grappig tafereeltje vinden jullie ook niet?
Nu, laat ik jullie vertellen, dat Mickey-
Mouse erg goed zijn best deed en zelfs ver
schillende partijtjes won, zoodat, toen
Mickey weer naar huis moest, het spel ge
lijk stond en Mickey beloofde nog eens te
rug te komen om dan t.e zien, wie het best
biljarten kon!
en den tijd, dien hij over had gebruiken,
om te zien of hij het stuk nog uit het
hoofd kon spelen. Hij gelukte mooi en
Arthur vond het zoo'n prachtige methode
en nam zich voor dien avond weer een
stuk der sonate te leeren.
Hij speelde een deel, dat hij reeds kende
nog eenmaal door, waar hij wilde eindi
gen, omdat het tijd was, dat het kantoor
zou beginnen. Maar wat was dat? Iemand
in de kamer speelde dezelfde melodie en
ging verder waar Arthur was gestopt.
Verschrikt keek hij om en zag een heer
in de deur staan, met belangstelling naar
Arthur kijkend. Eindelijk kwam hij een
paar stappen naar voren en zei: „Wij
speelden geloof ik een duet, is het niet?"
Arthur hoorde, dat het een vreemdeling
was. „Hoe is het mogelijk, dat je een so
nate van Bach zonder muziek speelt? Hoe
heet je?" „Mij naam is Arthur, stamelde
de verlegen jongen". „Welnu, Arthur, ga
zitten en vertel me eens hoe het komt,
dat je zoo thuis bent in Bach's muziekwer
ken en van wien je les hebt gehad...."
Arthur nam plaats en de heer ook. Eerst
moeilijk, daarna vlotter vertelde Arthur
alles van zijn studie en zijn plannen en
van zijn beleven c.ien avond te voren. Het
was voor het eerst sedert hij in de stad
woonde, dat iemand aandacht aan zijn
werk had geschonken.
Toen eindigde Arthur en de heer keek
hem langen tijd aandachtig aan. Arthur
kleurde en werd verlegen. Hij dacht te
veel te hebben verteld tegen zoo'n vreemd
heer, wiens naam hij zelfs niet eens wist.
Zijn gedachten werden echter plots afge
leid door het binnenkomen van Jansen..
„Zeg Arthur, zei deze scherp, wat doe je
hier en waarom ga je niet kijken, als er
wordt gebeld?" Arthur sprong op. Neem
me niet kwalijk, zei hij, ik heb niets ge
hoord.... „Dan was het beter, dat je
scherper oplette, mplaats van hier te luie
ren", zei Jansen kwaadaardig. De jongen
ging naar de dear. .Arthur, kom hier".
Het was de stem van den bezoeker. Ar
thur stond stil. „Mijnheer, sprak de vreem
de heer", deze jongen is nu niet langer
meer in uw dienst...." De jongen voelde
weer 'n hoogroode kleur op zijn wangen,
keek eerst den heer aan, dan Jansen....
Daarop sprak de heer tegen hem: „Arthur,
ga naar huis, neem je viool en je verdere
bezittingen en zeg aan de kost juffrouw,
dat je je kamer afstaat aan iemand, die
niets anders dan gramofoon kan spelen"!
„Maar, waar moet ik heen?" stamelde de
knaap. „Hier is mijn adres...." De jon
gen verliet het kantoor na de beide man
nen te hebben gegroet. Jansen liet den
vreemden heer uit en riep tot Arthur: „Dat
was Henri Beker, de bekende musicus!"
Onthutst keek Arthur op het kaartje en
van blijdschap sprong zijn hart op. Jansen
vervolgde: „Een van onze beste spelers
Eerste viool in het symphonie-orkest
En dan weer bedenkend, dat Arthur niet
langer meer in dienst was. „Ga nu maar
naar huis en houdt me niet langer van
m'n werk!" Arthur groette nogmaals en
ging.... Hij deed zooals de heer Beker
hem had gezegd en niet lang daarna nam
hij een der plaatsen in het symphonie-
orkest, trok al spoedig de aandacht van
het publiek en werd na eenige jaren van
ingespannen arbeid een der beste leden
uit het vioolcorps. Zijn hartewensch was
in vervulling gegaan!
NAAR KOSTSCHOOL.
Eindelijk was het er dan toch van ge
komen. Lous zou naar kostschool gaan.
Dikwijls was er voor gewaarschuwd. Hon
derd maal hadden vader en moeder haar
gezegd: „Lous, denk er aan, als je niet be
ter studeert en je niet van gedrag veran-
derdt, dan zullen wij je heusch naar een
kostschool sturen."
Lous zelf had het altijd wel geloofd. „Ach
dacht zij, dat zijn van die dreigementen, die
vader en moeder toch niet uitvoeren!" Als
eenigst meisje was zij verwend en dacht
zij, vader en moeder kunnen 't toch niet
doen. Ze zouden 't naar vinden, als ik weg
gaMaar dat bedenkseltje kwam alleen
uit haar ijdel hoofdje. Het was er tóch van
gekomen. Vader had een prospectus aange
vraagd, moeder had voor haar uitzet ge
zorgd en nu over een week zou het uit zijn
met haar vrije leventje, dat wel wat al te
brutaal werd. „Uit met m'n vrije leventje",
dacht Lous zelf ook, want over een kost
school dacht het kind als aan een gevan
genis
De week was om en de dag van vertrek
brak aan. Vader ging mee tot aan het sta
tion. en moe bracht haar heelemaal weg. De
treinreis vond ze leuk, maar wat 'n raar
klein stationnetje, waar zij uit moest stap
pen! Lous had nooit anders gezien dan het
groote stad-station en was verbluft. De
weg van het station tot de school duurde
niet lang. Wat 'n klein dorpje, wat 'n ge
hucht, riep Lous uit. Trams zag ze niet, de
MIESJE EN LIENTJE KRIJGEN EEN
NIEUWE JURK.
Miesje en Lientje hadden ieder een mooi
zomerjurkje van moeder gekregen. Je
snapt, dat zij dat fijn vonden! En het stond
hun toch zoo beeldig; Miesje had een rood
met wit en Lientje had een wit jurkje met
lichtblauwe balletjes en ook een wit kraag
je. De beide kleintjes zagen er dan ook uit
om te stelen. Den eerstvolgende^ Zondag
mochten zij de nieuwe jurken aantrekken
en ze voelden zich als kleine prinsesjes.
Maar wie is er dan ook niet blij met een
leuke nieuwe jurk!
kippen liepen dwars over de straat en het
eenigste, wat zij zag waren boomen, wei
den en kleine boerenwoningen. Lous be
gon het vervelend te vinden en zei tegen
moe, dat ze hier nooit en nooit zou kunnen
gewennen. Toen stonden zij voor 'n groot
gebouw met een mooie oprijlaan en hooge
zoomen aan weerskanten. Hoe belde aan
de groote poort en de juffrouw, zeker 'n
portierster, dacht Lous, deed open. Spoedig
kwam de directrice bij de bezoeksters en
sprak het een en ander met moeder. Lous
dacht, wel 'n lief mensch, maar misschien
houdt ze zich zoo, omdat ik nog vreemd
ben! Nee hoor, blijven zou zij hier niet....
Zij werden door het gebouw geleid. Alles
zag er netjes en gezellig uit. Toen ging moe
weer naar huis en Lous bleef alleen ach
ter. O, wat was alles vreemd! En al die
vreemde kinderen, die je nieuwsgierig
zaten te bekijken, alsof je ik-weet-niet-wat
voor iemand ben!.... Toen Lous in bed
lag moest zij weer aan thuis denken en toen
kwamen de tranen voor den dag. Ze had
spijt van haar brutaal gedrag thuis, spijt
van haar onverschillige houding tegenover
haar ouders en spijt over alles wat leelijk
was .Maar Lous zag de toekomst wel heel
somber inDe onderwijzeressen waren
lief voor haar en spoedig hadden eenige
kinderen haar in een clubje opgenomen en
sloot zij vriendschap. En na eenige weken
begon Lous heusch te gewennen en vond
de kostschool lang niet meer zoo akelig als
den eersten dag!
MIMI VINDT EEN TEHUIS.
Mimi was een klein katje, dat haast al
tijd op straat zwierf. Ze was nog niet heele
maal groot. Ze zorgde goed voor zichzelf en
toen het lekker zomerweer was had ze een
prettig leventje buiten gehad, maar nu
kwamen de herfstwinden en joegen alle
dorre bladeren van de boomen. Die blade
ren vormden echter alweer een heerlijk be
schut nestje voor de poes en ze genoot er
echt van! Eerst speelde ze met de blade
ren, doch des nachts als het hoe langer hoe
kouder werd, kroop ze er heelemaal onder.
Daarna kwamen er sneeuwdagen en Mimi
speelde met de vlokjes, maar de sneeuw
bleef maar aanhouden en het spelen be
gon te vervelen.
Mimi werd moe en dacht: „Hier kan ik
niet blijven. Ik moet een tehuis hebben.."
Ze liep de eerste laan af, die zij tegen
kwam. Een tuindeur stond open en ze sloop
met haar fluweelige pootjes naar binnen
om eens een kijkje te nemen, hoe het hier
wel was. De meid was juist de stoep aan
het schobben en toen ze Mimi in het oog
kreeg, riep ze: „Weg leelijk beest!"
Wat schrok Mimi; ze sloog weg als een
dwarrelend boomblad en ging verder de
laan in. Maar verder stonden er geen deu
ren meer open. Zij liep naar het volgend
blok huizen. Toen kwam zij voorbij een
tuindeur, waarvan het hekje door den wind
heen en weer bewoog. Ze stak haar poezen-
neus door het hekje. Wat 'n lief houten
huisje stond daar in het veld! Net zoo'n
prachtig woninkje voor Mimi. Poes werd
nieuwsgierig en sloop verder. Maar plots
kwam daar een groote woeste boer met een
kwaadaardige hond aan de ketting achter
zich aan. Mimi vloog weer weg. Zij begreep
nu, dat het mooie huisje een hondenhokje
was en dat was toch niets voor haar.! Ze
liep nu de heele laan af, tot ze weer bij den
volgenden weg kwam.
Eindelijk zag zij weer 'n open deur. Be
vreesd keek zij naar binnen. Neen, niemand
tezien. Zachtjes ging ze binnen en ver
wachtte ieder oogenblik, dat een ruwe
stem zou roepen: „Vort kat! maak dat je
weg komt!" Maar nee, nog steeds niemand
te zienHet huis was ook open en ze
stapte naar binnen. Hier was het lekker
warm, alsof het zomer was. Ze gluurde rond
naar alle kanten, in alle hoeken, maar ze
bevond zich alleen in de gezellige kamer.
Toen ging ze bedeesd in een warm hoekje
zitten en spinde van genoegen, toen zij be
merkte dat haar kleine koude pootjes lek
ker warm werden. Vóór zij het wist was zij
ingeslapen en droomde, dat het zomer was.
Zij ontwaakte met schrik bij het verne
men van stemmen, maar Mimi was zoo doe
zelig, dat zij niet eens weg kon hollen
Het was een vrouwenstem, die aan haar
man vroeg: „Hoe komt dat kleine katje
hier?" waarop de man antwoordde: „Dat
poesje zwerft hier altijd zoo eenzaam rond,
nu heeft het eindelijk een tehuis gevonden;
laten we het maar hier laten. Ze is hier zoo
graag, is 't niet poesje?" voegde hij er bij,
terwijl hij streelend zijn groote ruige hand
over Mimi's kopje liet gaan. „Laat het
beestje maar hier voorloopig, 't is zulk
slecht weer", pleitte de man voor poes, en
de vrouw vond het goed.
En Mimi spinde en wreef haar kopje
tegen de beenen van zijn nieuwen baas en
voelde zich dankbaar.
DE GEVONDEN PORTEMONNAIE.
Het was Woensdagmiddag en Wim en
Piet besloten wat te gaan ballen in het na
bijgelegen bosch. Zoo gezegd, zoo gedaan.
Het was een warme dag en Wim en Piet
vonden het in het bosch fijn koel. Piet kon
niet zoo goed ballen als Wim en hij trapte
dikwijls veel te hard, zoodat Wim telkens
een eind weg moest loopen om de bal te
gaan zoeken. Wim had al verschillende
keeren aan zijn vriendje gevraagd, niet zoo
hard te gooien, maar deze kon den goeden
slag maar niet te paken krijgen en het
duurde dan ook niet lang, of Wim moest
weer op zoek naar de bal. Na eenigen tijd
gezocht te hebben vond hij hem, maar op
eens slaakte hij een kreet, waarop Piet
kwam toegeloopen, nieuwsgierig natuur
lijk, waarom Wim ineens zoo schreeuwde.
En toen stonden beiden verbaasd te staren
naar een zilveren portemonnaie, dat ver
scholen lag in het gras. De jongens waren
het natuurlijk dadelijk roerend met elkaar
eens, dat de portemonnaie aan de eigena
res terug moest worden gegeven en welge
moed stapten zij naar het naburige politie
bureau, dat een kwartier gaans van het
bosch verwijderd lag. Daar vernamen zij,
nadat zij hun relaas gedaan hadden, dat
de dame, die de portemonnaie verloren
had, in de wachtkamer zat te wachten, na
dat zij juist aangifte had gedaan van het
verliezen van haar portemonnaie. Wat was
de dame blij, toen de jongens haar het
kleinood terug gaven! De dame was er aan
gehecht, want het was een herinnering aan
haar overleden moeder en als belooning
ontvingen de jongens ieder een bedrag in
geld, waarmede zij in de wolken waren.
SINAASAPPELPUZZLE.
Een klein meisje mocht voor zestien cent
sinaasappelen koopen van haar oom op
haar verjaardag. Oom zei echter tegen
haar: „Annie, je moet er eenige koopon
van 3 voor 5 cent en de rest voor 1 cent
per stuk. Reken maar eens uit, hoevee]
sinaasappelen je nu in het geheel zult krij
gen en hoeveel van ieder soort. Is de uit
komst goed, dan mag jij de sinaasappels
lekker oppeuzelen". Annie ging vlug aan
het rekenen en even later verdween zij
in den groentewinkel, een teeken dus, dat
zij de oplossing had gevonden. Jullie weet
die natuurlijk ook is het niet?
DE KLEINE ROOKER.
Jan was een jongen van ongeveer 12
jaar. Hij was tenger en zag altijd zeer
bleek, ofschoon hij de sterkste van zijn
klas was. Hij was een echte vechtersbaas,
die altijd zijn zin moest hebben. Gewoon
lijk kreeg hij dien ook altijd, want als zijn
moeder het niet deed, ging hij zoo hard
schreeuwen, dat de buren het konden hoo-
ren. Op een middag was hij alleen thuis.
Zijn vader had een doosje sigaretten op ta
fel laten staan. Wacht, dacht Jan, ik ga
eens rooken. Hij nam er een uit het doosje,
stak hem aan en begon te rooken. Doch
dat viel hem tegen, hij werd duizelig, en
weldra viel hij op den grond. Hij droomde,
dat een geest naar hem toe kwam en hem
op en neer door de kamer gooide. Hij stond
doodsangsten uit. Toen hij daar een poosje
versufd gelegen had, kwam zijn moeder
thuis. Toen zij de half opgerookte sigaret
op tafel zag liggen begreep zij onmiddellijk
wat er gaande was. Zij legde Jan op den
divan en gaf kom een beetje water. Wel
dra was hij weer gezond. Toen zijn va nr
's avonds thuis kwam en moeder vertelde
wat er gebeurd was, kreeg Jan een flink
pak slaag, dit was zijn verdiende loon,
want vader had hem dikwijls genoeg ge
waarschuwd, dat zoo'n kleine iongen niet
mocht rooken. Hij ging var. senrik vlug
naar bed, en nam zich voor, niet meer te
rooken, alvorens hij een groote jongen was.