DE OOIEVAAR.
Deze statige vogel met zijn parmante stap
die in sommige landen geheel niet kan le
ven en in andere landen alleen maar als
gast of reiziger verschijnt, wanneer hij, om
dat hem de luchtstreek niet bevalt, warme
re oorden gaat opzoeken, treft men het
veelvuldigst in Nederland aan, nu en dan
ook in de waterrijke streken van Duitsch-
land, maar wordt geheel niet gezien in En
geland en als men er daar een aantreft, is
het een verdwaalde. Toch wordt wel be
weerd, dat zich in vroeger tijden zeer veel
ooievaars in Engeland ophielden en er
huisden, maar men denkt, dat bij de volko
men uitroeiing der ossen, beren en andere
dieren ook de ooievaars het veld hebben
moeten ruimen, omdat de moerassen wer
den omgebouwd in vruchtbaren grond en
er geen plaats meer was voor de langbee-
nen. Met zijn langen bek en hals is deze
vogel bijna 4 voet lang en wanneer hij de
vleugels uitgespreidt, wel 7 voet breed. Hij
valt reeds van uit de verte in het oog, door
het mooie rood van zijn snavel en de slanke
pooten, de schoonheid van den lichaams
bouw en het schitterend wit van zijn vee-
ren? dat terugkaatst wanneer het dier in
de zon zijn dutje doet en liefst op één poot.
De ooievaar heeft iets trotsch in zijn voor
komen; misschien komt dit wel doordat hij
altijd zoo sierlijk en statig loopt en zich
langzaam en bedachtzaam voortbeweegt.
Nog mooier is de ooievaar evenwel, als hij
hard loopt. Dan zwemt hij als het ware in
de lucht, bijna zonder zijn vleugels uit te
slaan en holt zoo over de velden heen.
zeggen; maar men denkt van wel. De ooie
vaars zou men wel kunren beschouwen als
huisdieren. Ze zoeken steeds hun oude nest
terug 1 kunnen zich aan de menschen
gaan hechten, wannec? ze door hen vrien
delijk worden ontvangen. De nesten van
ooievaars zijn heel wat grooter en sterker
als die der kleine vogeltjes. De ooievaars
kiezen hooge daken, schoorsteenen, kerk
toren, afgeknotte boomen, enz., tot het
bouwen van een nest. Maar meestal blijven
ze toch in de buurt, waar huizen staan. De
ooievaars maken hun nest van dor rijshout
en doornstruiken en vlechten deze takken
stevig in elkaar. De nesten laten de vogels
netjes staan als ze weer naar het Zuiden
vertrekken en wanneer ze terugkomen, Is
het grappig te zien, hoe ze hun huis gaan
„opknappen"; nieuwe stukjes hout worden
weer aangevoerd, en als het huis door den
winter geleden heeft, wordt het netjes bij-
gelakt en desnoods geheel vernieuwd. Het
is wel eens gebleken, dat een ooievaarsnest
meer dan 100 jaar oud was en toch waren er
altijd ooievaars, die in het nest hadden ge
woond. Een bewijs, hoe sterk de ooievaars
hun nesten weten te maken.
Tamme ooievaars bereiken niet zoo'n
hoogen leeftijd als wilde ooievaars. De
tamme ooievaars, zooals wij die kennen,
bereiken ongeveer een leeftijd van twintig
jaar.
Zooals ook bij de kleine vogels blijft
moeder ooievaar op de kleinen passen, ter
wijl vader ooievaar voedsel gaat zoeken. Dit
laatste bestaat altijd uit een dikke kik-
Staat of slaapt de ooievaar, dan trekt hij
meestal één poot omhoog, zooals ook de
kraanvogels doen en verbergt den snavel
in de lange halsveeren, wat natuurlijk een
eigenaardig gezicht is.Wanneer de ooievaaar
kwaad is of zich in een moeiijke positie be
vindt, dan hapt hij met zijn langen snavel.
De jonge ooievaars kunnen dit nog niet
doen en laten alleen maar een raar gesis
hooren; dit doen ook de jongen wanneer zij
honger hebben. De ooievaar is een trekvo
gel, die in Azië en Afrika, maar voorname
lijk in Egypte en Japan thuishoort. Vaak
brengen de ooievaars den winter door in
Spanje en komen dan in het voorjaar,
meesta1 in Maart, weer naar de noordelijke
landen, en verlaten deze weer in Augustus
of September, al naar gelang de zomer lang
aanhoud t.
De mannetjes verschijnen dan altijd het
eerst en in het algemeen die vogels, die
geen wijfje en jongen bezitten, doch alleen
door de lucht vliegen. De ooievaars vliegen
gewoonlijk met een geheele zwerm tegelijk.
Eigenaardig is het, wanneer de ooievaars,
vóór hun reis naar het Zuiden of het Noor
den eerst de vleugels beproeven. Daartoe
vliegen zij eenige kilometers en komen te
gen den avond weer in het nest terug.
'Of de ooievaars hun lange reis zonder
rustpoos afleggen, is niet met zekerheid te
vorsch, hagedisjes, slangetjes, muizen en
mollen. De oude ooievaars, die niet meer
zoo rap ter been zijn, voedert zich met slak
ken, bijen, en sprinkhanen en kleinere in
secten. Kleine visschen lusten de ooievaars
ook graag. De ooievaar eet eigenlijk veel,
dat niet eens tot zijn voedsel behoort. Zoo
is er wel eens in de maag van een ooievaar
gevonden: een stuk glas, kersenpitten, een
lemmet van een zakmes, enz. De levende
dieren, die de ooievaar vangt, drukte hij
tusschen de sterke snavel dood, terwijl hij
alles en alle dieren, tot zelfs de slang aan
toe, in één slok doorslikt. De ooievaar is 'n
nuttig dier. Hij is de verdelger van vele
ziekten, omdat hij insecten vangt. De oude
Egyptenaren straften zelfs dengene, die het
durfde wagen een ooievaar te dooden. In
Turkije worden de ooievaars heilige die
ren genoemd en hiemand, die een hand aan
de dieren zou durven uitsteken. In Bagdad
zijn vele ooievaarsnesten, die allen keurig
netjes verzorgd worden. De ooievaars kun
nen daar geen hooge nesten maken, omdat
men in de Turksche steden weer heel an
dere torens en huizendaken aantreft als bij
ons.
Tenslotte moet nog worden vermeld, dat
op de ooievaars vele ve telsels zijn gemaakt,
vooral in vroeger tijden. Men geloofde toen,
dat de ooievaar een groote macht bezat en
DE LEGENDE VAN DEN TREURWILG.
Vele eeuwen geleden, toen alle wilgen
hun takken nog droegen gelijk andere boo
men, stonden eenige van de gewoon ge
takte wilgen rondom een kleine dorpskerk.
In deze kerk stond in een kleine nis een
gouden beker. Het was het eenige gouden
voorwerp in de kerk en de koster was er
zoo trotsch op, dat hij iederen Zondag bij
het verlaten der kerk zichzelf aansprak
met de woorden: „Olaf Olafson, sluit voor
al de kerkdeur goed. Denk aan den gou
den beker!" Hij ging dan nog wel drie
keer terug om te zien of de kerkdeur wel
goed gesloten was en zoo deed hij altijd.
Maar op een Zondag na Paschen gebeur
de het, dat een der rijkste boeren, die Pe
ter Peterson heette, bij het verlaten der
kerk tot den koster zei: „Beste Olaf, mijn
vrouw laat vragen of jij en je vrouw mor
gen een kopje thee komen drinken
En de koster, zeer gevleid door deze uit-
noodiging, dacht er niet om, zooals ge
woonlijk tegen zichzelf te zeggen: „Olaf
Olafson, sluit vooral de kerkdeur. Denk
aan den gouden beker", doch hij antwoord
de heel vriendelijk: „Met genoegen zullen
wij komen, Peter Peterson. Ik ga het da
delijk aan mijn vrouw vertellen".... Zon
der zooals gewoonlijk, drie keer terug te
gaan om te kijken of de kostbare beker er
nog stond en of de kerkdeur wel goed ge
sloten was, liep de koster op een drafje
naar zijn huis.
Wel twee uur lang sprak hij toen met
zijn vrouw over de theevisite bij den rijken
boer Peter Pterson, want 't was me 'n ge
beurtenis voor deze twee eenvoudige lie
den.
„We zullen wel fijne wafels en lekkere
koek krijgen", sprak de kostersvrouw. „Nou
en fijne tabak in de pijpen", zeide de man.
„En wat vriendelijk van zoo'n rijken boer,
om ons beiden op de thee te vragen, hè?
Hoe komen ze er bij, zoo zou je zeggen. Wij
zijn toch maar heel gewone burgermen-
schen en Peter Peterson is de rijkste boer
uit het geheele dorp!" „Ja, maar ze den
ken misschien dat het hun plicht is, om den
koster van de dorpskerk uit te noodigen",
veronderstelde de koster. Zoodra de koster
het woordje „plicht" had uitgesproken,
dacht hij aan zijn Zondagsplicht, dien hij
vandaag geheel had verzuimd. Vlug zette
hij zijn hoed op en liep op een drafje naar
de kerk. Daar zag hij met groote schrik,
dat de kerkdeur wijd open stond en toen
hij er binnen ging en in de nis keek, waar
altijd de gouden beker stond, vond hij die
leeg
Hij zocht eerst goed in alle hoeken en
keek zelfs op het preekgestoelte, doch toen
hij den beker niet vond, begreep hij, dat
deze gestolen was.
Radeloos van angst liep hij naar buiten,
zocht in het gras, rond de kerk, en in de
kiezelpaadjes, liep toen achter de strui
ken, maar vond geen beker.
En terwijl hij daar zoo wanhopig zocht,
vloog een ekster uit een der wilgenboo-
men en de koster, die haar zag, riep toen
uit: „Ach ekster, heb je soms iemand met
een gouden beker zien wegloopen!".
„Krek.Krek.ik weet er niets van!"
schetterde de ekster, hoewel ze zelf de
dievegge was.... In zijn wanhoop vroeg
toen de koster aan den wind, of hij ook
iemand zag, die een gouden beker droeg.
De wind echter werd bij deze vraag zoo
boos, dat hij den koster den hoed van het
hoofd nam en dien ophing aan een der
hoogste takken van een hoogen wilgen
boom. „Eerst moet ik den dief hebben en
daarna mijn hoed", mompelde de koster en
hij liep naar de weide, waar de koeien,
schapen en paarden graasden. „Zagen jul
lie een man, die een gouden beker droeg?"
vroeg hij onrustigGeen antwoord ga
ven de schapen. De dieren schudden al
leen maar hun kop, zij hadden niets ge
zien. Nu vroeg hij aan de koeien hetzelf
de, doch deze loeiden: boe! boe!, staken hun
staart in de hoogte en zwaaide vervaar
lijk.. En met de paarden was het al net
zoo, die gingen er op 'n holletje vandoor
en gaven niet eens antwoord. Teneinde
raad liep hij terug naar de wilgen en hij
vroeg aan den wilg, waarin zijn hoed ben
gelde: „Heb jij ook een dief met een gou
den beker gezien?" „Ik heb geen dief ge
zien, fluisterde de wilg. „Maar vraag het
aan mijn buurman, die is veel hooger dan
ik en kan heel ver kijken". „Lieve wilg,
vroeg toen de koster aan den tweeden
boom, „heb jij ook den dief gezien, die
den gouden beker meenam?" Toen de kos
ter dit vroeg, begonnen de takken en de
bladeren van den wilgenboom te beven,
maar ook hij fluisterde zacht: „Ik heb geen
dief gezien„Zag je dan heusch niets?"
hernam de wanhopige koster. „Ik zweer,
dat ik niets zag", was weer het antwoord
en de wilg stak zijn taken omhoog, om te
laten zien, dat hij niets te verbergen had.
Doch juist vloog de ekster, met den beker
in haar bek, uit den top van den wilg en
liet hem vallen vlak voor de voeten van
den koster. Het diefachtige dier was ang-
tig geworden, toen de wilg zijn takken op
hief. D ewilg had dus gejokt, hij wist het
best, dat de ekster den beker gestolen had
en hem schuiil hield onder de veilige tak
ken. Wat was de koster blij, dat hij den
gouden beker teruggevonden had! Hij ver
gat er zijn hoed door.
Doch zie, wat er met den wilg gebeur
de, die gelogen had. Diens takken bleven
voor altijd rechtop staan en hij werd de
„knotwilg" en de andere wilg, waarin nog
altijd den hoed van den koster bengelde,
schaamde zich zoo vreeselijk over zijn leu
genachtigheid, dat hij van droefheid zijn
takken naar de aarde boog en omdat hij
zijn leven lang treurig bleef, groeiden
voortaan al zijn takken naar omlaag en
daarom werd hij de treurwilg genoemd.
DE SPUITVISCH.
Hieronder zien jullie een eigenaardig
soort visch afgebeeld, het is de z.g. spuit-
visch. Deze spuitvisch leeft meestal in de
rivieren in- Nederland-Indië en loert op
kleine vischjes, die hij verschalkt. Wan
neer hij een klein visch aan een water
plant zich knabbelen of er een over heen
(De Spuitvisch.]
ziet vliegen, weet hij, zelfs tot op een
hoogte van vijf voet, een druppel water op
te spuiten, en het zoo als het ware naar on
der te schieten. Daarom heeft deze visch
den naam van spuitvisch gekregen. Begrij
pelijkerwijze moet de spuitvisch een
scherp oog hebben, als hij zelfs door een
waterplant heen ziet, dat zich daarachter
een vischje moet bevinden en deze visch
heeft ook scherpe oogjes en goede spieren
tevens, die hij weet te gebruiken bij de
achtervolging van zijn prooi. Er zijn wel
menschen, die een spuitvisch in een aqua
rium bewaren, alleen al omdat het dier
zoo amusant is om naar te zien. Hij is den
geheelen dag druk in de weer en maakt
de gekste sprongen. Als hij een takje vindt
waaraan zich een insect vastklemt, dan
neemt hij het takje tusschen den spitsen
snavel en schiet er mee naar den bodem
van het water. De insect trekt hij met zijn
bekje, dat veel op een vogelbekje gelijkt,
van het houtje af en het houtje laat hij
wegdrijven. De spuitvisch is maar klein,
maar heel breed van lichaam, waaronder
drie zwarte strepen loopen, die elk aan
weerszijden witte streepjes bevatten, die
er langs loopen. Op de vinnen staat even
eens een zwarte met wit omzoomde vlek,
welke veel op een oog gelijkt.
Van een man, die zijn mes liet slijpen ei
een achterdochtigen agent....
ZULKE ONDEUGENDE BENGELS.
Mina moest voor haar mevrouw de bui
tenramen schoonwasschen. Hiervoor ge
bruikte zij een spuit, want anders kon z\
de bovenste ruiten niet doen. Het waj
twaalf uur, zoodat juist de school aan dei
overkant uitging. Mina zette haar emme)
met water en de spuit buiten en ging wee)
naar binnen om een spons en zeem te ha
len. Een der jongens, die de eerste was
zag de spuit staan. Hij riep een paar vriend-
jes, daar zouden zij een grap mee uitha
len! Ze namen de spuit, staken hem in da
emmer, en een der ondeugden ging vlak
naast de deur staan. Een andere ging aan
den overkant staan, en zou fluiten als do
meid in de gang aankwam. Opeens floot hij
en toen de meid haar hoofd buiten de deur
stak, kreeg zij een heele sraal water in het
gezicht! Zij begon te gillen en de jongens
liepen hard weg. Maar toen zij van de eer
ste schrik bekomen was, keek zij vlug de
jongens na en onthield hun gezichten.
Wacht maar, dacht ze, ik krijg jullie wel.
Den volgenden dag, toen de jongens op
school kwamen, stonden tot hun groote
schrik, de namen op het bord, van dege
nen, die aan den grap hadden meegedaan.
Zij spraken af de meid weer een keer een
poets te bakken, maar zóó, dat niemand
wist, wie het g an had. Voor straf moes
ten zij des middags op school komen,
want het was Woensdag en het strafwerk
nam den heelen fijnen vrijen middag in
beslag. De week daarop was Mina weer de
buitenramen aan 't zeemlappen. De ondeu
gende bengels namen eenvoudig de spuit
mee naar huis en toen Mina naar buiten
kwam, bemerkte ze plots, dat de spuit weg
was. Reeds om acht uur des morgens werd
er aan het huis, waar Mina in dienst was,
zeer luid gescheld. Het waren de jongens
van de school. Zij hadden de spuit zóó te
gen de voordeur aangezet, dat ze naar
binnen moest vallen, zoodra de deur ge
opend werdZelf bekeken de bengels
het heele geval vanaf den hoek van de
straat en hadden natuurlijk de grootste
pret, toen ze zagen, dat Mina de deur open
de en een zeer verschrikt gezicht zette,
toen de spuit haar letterlijk omhelsde
Ditmaal was de grap beter gelukt.
als hij kwaad was, de menschen kon straf
fen. Als er onweder in de lucht hing of een
woning was afgebrand, dacht men dat de
getroffene zich de toorn van de ooievaars
op den hals gehaald bad en nu rgoest boe
ten. Vele menschen -iden ook, dat, als een
ooievaar, die ieder voorjaar op een zelfde
huis terugkeert, en dit bezoek plotseling
staakt, dat dan onheil op dit huis rust.