HOE DE WIJN GEMAAKT WORDT De wijnstok, die ons de heerlijke druiven levert WAAR ZIJN DE KABOUTERS GEBLEVEN «w3 Zij hielpen vroeger de kleermaker. Maar durven nu niet meer te verschijnen. TANTE MINET'S ONDEUGENDE NICHTJES Een goede straf voor stoute snoepers. Een proef, om de warmfeieweylng der lucht waar te nemen -»■ - y j uwn>wr—gag— De wijnstok is van alle gewassen die, waarvan de mensch de meeste partij heeft weten te trekken voor zijn behoefte, voor zijn weelde, voor zijn genoegen en voor zijn lichamelijke gezondheid. De wijnstok is ook een der fraaiste vruchtdragende planten. Zijn om de muren en heggen slin gerende takken zijn dikwijls op haar mooist. De wijnstok groeit in de zuidelijke Europeesche landen zeer welig en vaak treft men daar vlak vóór de mooie villa terrassen wijnstokken met mooie groene ranken, die hier werden neergezet om de schoonheid van de omgeving te verhoogen. De groote, breede bladeren, welke de wijnstok bezit, beschutten de vruchten in de bloeimaanden tegen mogelijke regen vlagen, wind en koude. Ook de te felle zonnestralen zouden de vruchten kunnen deen verdorren, wanneer de bladeren zich niet ..beschermend over de druiven heenbo- gen, Als alle andere vruchten door den loop van het jaar zijn opgeraakt kan men nog heerlijke druiventrossen bekomen. De natuur zelf heeft ons het geheim geleerd de ruiven voor de wintermaanden te dro gen en als zoodanig zijn de druiven een genet en versterking voor zieken en ge zonden. Men perst n.l. de heerlijke wijn uit de druiven. De wijn was vaak een on geluk voor drankzuchtige menschen, maar vaak ook een weldaad voor de zieken en. gebrekkigeri. Wijn is opwekkend, zenuw- prikkelend en bij matig gebruik ook ge zond. Wijn wordt reeds eeuwenlang ge maakt. Reeds de Grieken kenden het per sen van de druiven tot wijnsoorten. De Grieken hadden ook een God van de wijn, d:en zij hoog vreeerden en tegen wien niemand durfde zondigen. Ook de Romeinen hadden hun god, n.l. Bacchus, die groot tempels kreeg en voor wien talrijke priesters dagelijks hun ge beden opzegden. Wellicht zul je als eens gehoord hebben van den god der drank, Bacchus. Ofséhcon de Romeinen en Grieken de wijnstok dus ook reeds kenden, werden er toch in die tijden niet veel druiven ge kweeld. Toch was Italië het eerste land in Europa, waar de wijnstok groeide. Van uit Italië gingen de druiven over naar Gallië, het tegenwoordig Frankrijk. Toen de Galliërs naar Rome optrokken om de wad in hun bezit te nemen, was de oorzaak van hun inval niet zoozeer de begeerte om Rome te bemachtigen, dan wel om eenige van de kostelijke wijnstokken mee te ne men en tevens de heerlijke olie, waaraan talië door den groei der olijfboomen zoo rijk was. De wijnteelt breidde zich in Frankrijk allengs meer uit. De koningen en de groo te heeren, die de regeering van Frankrijk in handen hadden, deden alle mogelijke moeiten om de uitbreiding van de drui ven teelt in Frankrijk te bevorderen. Zij zagen voor Frankrijk een mooie toekomst, want de druiventeelt werd steeds popu lairder en de druiven brachten veel geld op. Iedereen plantte in dien tijd druiven. Zelfs het kleinste boerengezin, dat men op zijn weg door Frankrijk tegenkwam, noo- digde den vreemdeling uit tot een drui- venmaaltijd. Zelfs in de paleizen van de vprsten zag men de* druivenstokken groeien! Later ging de wijnstok meer naar de Noordelijke landen over en vooral in Duitschland heeft men veel gedaan om de wijnstokken daar te doen groeien. Ook in ons land wordt de druiventeelt beoefend, maar wij kunnen niet zóó'n groote hoeveel heid krijgen, dan dat wij er wijn van zou den kunnen maken. De Fransche en de Italiaansche druiven leenen zich dan ook wel beter tot persing. Zooals je uit het plaatje hiernaast kunt opmaken, is een wijnstok een tengere heester en als de na tuur haar niet ter hulp was gekomen, door haar ranken te geven, welke zij kan ge- Heel vroeger leefden er kaboutertjes. Dat waren menschjes, die niet grooter waren dan een kind van 5 of 6 jaar. Zij werkten altijd des nachts voor de menschen- zoodat men ze nooit kon bedanken en ze ook nooit kon zien. Op een dag had een kleermaker hard zit ten werken aan een costumm, dat vóór den volgenden dag om elf uur klaar moest zijn. De man wist geen raad, want dat kon hij toch nooit gedaan krijgen. Tot laat in den nacht werkte hij door, totdat hij in slaap viel. De kaboutertjes, die den man zagen zit ten, begrepen direct wat er aan de hand was. Zij grepen naar de schaar, naald en garen en begonnen te naaien, zoo hard zij konden. En wat keurig deden zij het! Bijna nog beter als de kleermaker zelf. Toen de man des morgens vroeg wakker werd en om zich heen keek, bemerkte hij tot zijn groote verbazing, dat het costuum al heelemaal klaar was, terwijl hij toch in slaap was gevallenHij begon van vreugde te dansen en te zingen, zoodat zijn- -vrouw kwam kijken wat er gebeurd was.... Zij was al even blij als haar man en den volgenden avond zetten de beide lieden een mand met aardbeien op het atelier; dat was voor de kaboutertjes be stemd uit dankbaarheid voor de goede diensten, welke zij den vorigen nacht aan den kleermaker hadden bewezen.... Doch toen de man den volgenden morgen weer in zijn werkkamer trad, zag hij tot zijn groote verwondering, dat de mand niet eens geopend was en alle aardbeien er nog in zaten. Alleen een briefje lag er bij, waar van de inhoud luidde: dat de kabourtjes het heel aardig vonden van den kleermaker en zijn vrouw om hem te willen beloonen, maar dat zij niet voor een belooning had den gewerkt; zij hadden het alleen maar gedaan, om den man te helpen De kleermaker wa ser wel een beetje ver legen mee, toen hij dit briefje las, maar er was niets aan te doen. En dat de kabourtjes tegenwoordig niet meer boven de aard komen, is de schuld van de kleermakers-vrouw, die de manne tjes graag wilde zien en in de gangen en de kamers erwtjes had gestrooid, zoodat de Kabourtjes leven zouden maken en zij kon dan gauw gaan zienMaar het liep an ders af. De kabourtjes vielen over de erw tjes en rolden over den grond. Sindsdien durven zij niet meer te verschijnen, uit angst, da de menschen hun kwaad zouden willen doen. bruiken om muren en hekken te „omar men", dan zouden haar mooie, kostbare vruchtjes al gauw op den grond en in het zand zijn gevallen. De stengel van de wijnstok kan als het ware alle vormen aannemen. Zij kruipt als een slang en houdt zich stevig vast, wan neer zij een steunpilaar heeft gevonden. Zij groeit en groeit steeds om datgene heen, wat zij met haar sterke ranken kan vin den. Dikwijls vindt men een wijnstok rond een boom gegroeid, welke dan geheel om den stam is gekronkeld. Wanneer men de stok van den boom zou willen verwijde ren, diende men de wijnstok stuk te ma ken. In de warme landen als Italië, Spanje enz. laat men de wijnstokken langs de prachtige bergen opklimemn en eenig mooi is het voor den vreemdeling te zien hoe de wijnstokken als maar hooger en hooger zich strengelen om de steenrotsen en een weg naar boven vinden. De wijnstok kan eeuwenoud worden en is heel gemakkelijk te kweeken. De natuur zorgt eigenlijk voor haar groei. Het is zon licht, veel zonlicht, wat zij noodig heeft en dan, als de zon is ondergegaan, water. In het paleis van Hampton-Court in de buurt van Londen, is een wijnstok, die ja ren oud is en in goede jaren meer dan 4000 trossen druiven oplevert! In Frankrijk is een wijnstok, die ook heel oud is, en jaarlijks 350 flesschen wijn levert, tenmin ste, als de oogst goed is. Men beweert, dat er over geheel de wereld 1400 wijnsoorten zijn. Of dit aantal niet overdreven is, zal zich menigeen wel eens hebben afgevraagd, maar na te gaan is zooiets natuurlijk heel moeilijk Het is bekend, dat de zuidelijke landen de heerlijkste wijnen leveren. KLEINE JAN EN DE STROOIEN HOED. Hij begreep niet,waarom die kleine jongen zijn hoed 'n kameel noemde... Zooals jullie allen wel weet, is het heele maal niet hetzelfde of je op een winderi- gen dag een hoed op hebt of een pet, want mijnheer de Wind is nu eenmaal dol op hoeden en dan nog het liefst op strooien hoeden, van die stijve hoeden, zooals de heeren in den zomer dragen. Heeft mijnheer de Wind eenmaal kans gezien zoo'n hoed van het hoofd van den drager en op den grond te krijgen, dan hoe pelt hij er mee, zoo hard hij kan. Nu en dan laat hij de hoed even liggen, en zoo gauw de eigenaar er vlak bij is en hem grijpen wil, pakt de wind den hoed weer beet en holt opnieuw met hem weg, net zoolang tot de eigenaar heelemael buiten adem is, en er met veel moeite in slaagt den hoed te bemachtigen, b.v. door er zijn voet op te zetten, waardoor de hoed van zelfsprekend niet mooier op wordt. De tuin, waar kleine Jan in speelde, was niet erg groot en er stonden maar een paar boomen, maar Jan verbeeldde zich, dat het grasveld een groote, uitgestrekte woestijn was en dat hij er met zijn karavaan door moest trekken. Iedere boom was een water put, waar de dorstige dieren en de eigenaar zich even konden lesschen om dan weer verder te gaan tot de volgende put.Dan liet Jan zijn kameelen opnieuw op den grond liggen en stapte hij af. Zoo had Jan al reeds verschillende ma len door zijn woestijn gestapt en zich dik wijls gelaafd aan het heerlijke water van de oase, toen het spelletje hem begon te vervelen en hij zich languit op de graszoo- den legde om te prakkizeeren welk spel letje hij nu zou gaan doen.... Opeens zag hij aan den zijkant van het huis een deftige mijnheer aan gewandeld, die met zijn wandelstokje zwaaide, zooals alleen deftige mijnheeren dat kunnen doen. Maar wat kleine Jan het allereerst zag, was Tante Minet's nichtjes, Timmy, Tommy, en Knortje, waren op weg naar het huis van de tante, die hen op dien middag op theevisite had gevraagd. Dat was natuur lijk heel aardig van die oude tante Minet. Ze hield heel veel van haar nichtjes, al beweerde ze wel eens, dat de nichtjes nog al eens ondeugend waren. Maar ze hield nu eenmaal vael van de kinders, en omdat ze 'n groot huis had> konden de kleintjes hier heerlijk ravotten. Vóór de nichtjes aan tante's woning schelden, knapten zij zich nog eventjes op, want ze hadden onderweg met steentjes geschopt en hun pootjes jnoesten daarom noodig nog even worden schoongelikt. Tante was altijd zoo precies en vond 't vreeselijk, als de nichten er niet als jonge- dametjes uitzagen. Juist bekeken ze elkaar en knikten el kaar goedkeurnd toe, toen tante zelf de deur opende en de kinderen vriendelijk goeden dag zei. Ze gaven tante Minet be leefd een pootje en werden naar de mooie voorkamer *gfebracht. „Ik zal jullie een spelletje geven", zei tante en kwam met een blokkendoos aan. „Ik moet zelf nog even voor het eten zorgen in de keuken. Blijf jullie maar rustig spelen" en met die woorden verliet tante Minet de kamer. De nichtjes vonden 't eigenlijk een flauw spel, zoo'n blokkendoosje. Ze hadden meer zin cm iets ondeugends te doen. Tommy sloop naar de kueken en vroeg met een lief stemmetje: „Tante Minet mogen we wat in den tuin gaan spelen". „Wel zeker lie verds, als jullie dat graag willen", was tante's antwoord. Ze hólden letterlijk naar den ruin en speelden wild krijgertje met hun drietjes. Tante kon hen vanuit de keuken gelukkig niet zien, anders had ze haar poesenhartje vastgehouden, toen ze Knortje daar hoog on de boomen zag klimmen. „Hè, zoo veel leuker, vindt jullie niet?" riep Knortje naar beneden. „Nou!" riepen de anderen en zonnen op 'n ander spel letje. „Ik heb zoo'n honger", zei Tim, die altijd maar eten wilde, liefst snoepen. „Ik ook!" riepen de anderen. „Wacht", deed Tommy geheimzinnig. „Even kijken, waar tante is.... „Hij sloop op zijn fluweelen pootjes het gangetje door en zag, dat tante rustig haar aardappeltjes schilde.... „Kom mee", fluisterde hij. „Ik weet den weg naar den kelder, waar altijd lekkere dingeu staan...." Daar hadden de ande ren ooren naar en drie kleine poesjes slo pen héél zacht achter elkaar naar het luikje, dat in den tuin uitkwam en toe gang gaf tot den provisiekelder. „Heerlijk ruikt het hier!" fluisterden ze elkaar toe. Wat 'n boel lekkere dingen had tante Mi net! „Kijk 'ns boven je hoofd', riep Tim; ,,'n kip, 'n heele kip!" „En kijk 'ns wat lekkere jam! Alle maal volle potjes...." riep Knortje en meteen stopte ze haar pootjes in een der potjes om het dan begeerig af te likken. De anderen kregen er nog meer honger van, als ze zagen dat Knor zoo smul de. „Ik cck even een likje", riepen ze, en het duurde niet lang meer of het potje was leeg. „Verstoppen", opperde Knor en het ldige potje werd in 'n hoekje gezet... Tim kon die heerlijke kip niet langer meer aan een touwtje zien hangen en nam I een sprongetje.... tjoep, daar viel de kip j r.aar beneden. De bekoring was te groot, j dan dat ze het beestje daar zoo maar kon den laten liggen en in minder dan geen tijd, was er van tante's lekkere kip alleen nog maar het kopje en de pootjes over... Enkele eieren, die op een schaaltje lagen, werden in de haast door Tommy van een plank gestooten en met veel lawaai vie len ze op den grond. De poesjes smulden van de heerlijke eierdooiers, waar ze zoo dol op waren en vergaten alles om zich heen. Intusschen was tante Minet klaar met haar huiselijke bezigheden en ging de nichtjes opzoeken. „Tommq, Timmy, Knortje, waar zitten jullie?" riep ze, toen ze niemand in den tuin zag. Daar viel haar oog op het kelderluikje, dat half geopend stond. Ze schrok en kreeg een akelig voor de strooien hoed van dien mijnheer, waarï om heen een prachtig donkerblauw lint lag. En juist, toen die heer langs zijn tuintje liep, kwam mijnheer de Wind aan, die den hoed van den delftigen mijnheer greep en hem in den tuin van Jan stuurde, recht de woestijn in. Jantje verbeeldde zich nu, dal de heer een vreemdeling was in de woestijn en dat zijn hoed een kameel was, die weg- geloopen was. Jantje rende de hoed nog steeds achterna en ook de heer deed zijn uiterste best den mooi en hoed te grijpen. De hoed rolde om de boomen heen en liet met zich spelen. „Hier is uw kameel mijnheer!" riep hij naar den mijnheer, die uitgeput was en hijgde als een locomotief. „Dank je wel hoor vent, beste jongen!"* zei de mijnheer en wandelde het tuintje uit, zijn hoed met zijn zakdoek afstoffend. Hij wandelde verder en mompelde „Ik begrijp niet, waarom die kleine jongen mijn hoed eenkameel noemde. DIE IS OOK NIET VOOR DE POES Oom: „Het zal nog lang duren, vóór jij je baard kunt scheren, Pietje?" Piet: „Ja oom, maar het zal ook nog lang duren, vóór U uw haar kunt laten knippen!" gevoelen. Zouden ze.... nee maar ven kijken. Ze liep terug naar huis en opende vanuit den gang de deur, naar den kelder. Oef! Wat schrokken de nichtjes en wat keek tante Minet verschrikt. Geen wonder! Al haar kostelijk eten lag over den grond verspreid en de lekkerste beet jes hadden die stoute nichtjes opgegeten! En wat was tante Minet boos! Ze trok de nichtjes hardhandig onder het tafeltje uit, wa*ar zij zich schuilhielden, en stuur den hen onmiddellijk haar woning uit met het verzoek zich nooit en nooit meer bij tante Minet te laten zien.... Zooiets had den de nichtjes niet verwacht.... Ze zou den het heele geval aan moeder moeten vertellen, want als zij 't niet deden, deed tante het.En met spijt in het hart keerden zij naar huis en daar wachtte hen opnieuw een geducht standje. Wil je de warmtebeweging van de lucht waarnemen, neem dan een stuk dun car ton en teeken hierop een steeds verder loopenden cirkel, zooals je dit op het plaatje kunt zien. Kijk dit figuur nu eens goed aan, dan zul je bemerken, dat de tee- kening is geknipt tot een soort van slin ger, die, in het rond draaiend, steeds groo ter wordt. Dus je knipt den precies op het in het rond loopend lijntje. Nu neem je een plankje, waarop je een ijzeren pin zet, natuurlijk precies in het midden. Plaats nu het A-einde aan den bovenkant van de pin en zet dit heele gevalletje op een warme kachel. Al spoedig zul je be merken, dat het spiraalvormig kartonnetje door de warmtebewegingen, welkt jit de kachel stralen, als het ware gaat wande len. Een interessante proef, die iedereen kan probeer en.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1934 | | pagina 7