Wat jullie lekker vinden!
OVER EEN BEKEND DICHTER
Hubert Corneliszoon
Poot.
PETERS EERSTE
FIETS.
Wa sn alles wat.
SLAVEN BIJ
DE MIEREN.
DE DETECTIVES.
De dadelboom groeit in Arabië, Perzië,
Egypte, Ethiopië, Palestina en Syrië. In
Azië en in Oost-Indië komen de boomen
niet zoo veelvuldig voor. In deze landen
worden zij wel vaak aangekweekt, zooals
ook in West-Indië het geval is. Zelfs vindt
men de dadelboomen in de gebergten van
Spanje en Portugal, maar hier groeien zij
niet zoo snel en gemakkelijk. In Frank
rijk, Engeland, Duitschland, Nederland en
België kan men de dadels niet anders dan
in bakken of groote tobben houden, wil
men ze bewaren en dan moeten deze bak
ken des winters nog goed op temperatuur
worden gehouden.
De dadelboom heeft een rechten, dikken,
ongetakten stam, welke aan den top is.
gekroond met veerachtige twijgen. De twij
gen zijn ongeveer driekwart meter lang,
driekantig dun en aan weerskanten bezet
met rietachtige bladen, welke in het mid
den zijn toegevouwen, zooals op bijgaand
prentje duidelijk te zien is. Deze bladeren
hebben een scherpe punt, zelfs zoo scherp,
dat men zijn hand er aan zou kunnen
openhalen. De twijgen van den dadel
boom beschutten den reiziger, die onder
den Ipoom verkoeling zoekt, voor de felle
zonnestralen. Deze dadeltwijgen worden
door de Arabieren vaak als zonnescherm
gebruikt.
De hoogte van den dadelboom is meestal
vijf a zes meter; de dikte ongeveer een
halve meter. Hoe hooger de boom is, des
te dikker is meestal de stam. De dadels,
welke bijna tegen den stam aanzitten, zijn,
wanneer zij volkomen rijp zijn, ongeveer
zoo groot als een pruim. De vorm van de
dadels verschillen ook niet veel met die
van een pruim. De kleur is wit, rood of
geel, soms met velerlei veranderingen op
verschillende boomen. Ook vallen de
vruchten in het eene land grooter, vaster
en kleiner van steen, dan in het andere.
In de hierboven genoemde Oostersche
landen maken de dadels een voornaam
onderdeel van het dagelijksch gerecht van
de bewoners uit. Zij worden dan gegeten
met suiker, ofwel tot een soort van jam
gemaakt, welke door de rijst wordt ge
daan. Ook in de geneeskunde speelt de
dadel een rol. In Arabië worden de dadels
dikwijls als een geneesmiddel voor een of
andere kwaal aangeprezen.
Het hout van den dadelboom is niet bij
zonder nuttig. Men kan het niet overal
voor gebruiken. Ook voor het branden is
het niet geschikt, omdat het sponsachtig
is. Van de bladeren der dadelboomen
vlecht men korven, of eigenlijk een soort
Dadels.
Peter kreeg een rijwiel, al was het dan
ook maar een kleintje en al had het rij
wiel dan ook drie wielen en geen ketting
en kcttingkast, zooals kleine Peter dat
had gehoopt. Maar toch een fijne fiets,
waar de buurjongens trots op waren, en
die je echt schoon kon maken en in een
fietshok kon zetten bij de andere „groote"
fietsen. Of Petertje blij was? Den gehee-
len dag, zoodra hij uit zijn schooltje
kwam, was hij in het fietsenhok bezig.
Moeder deed hem dan zijn speelpak aan,
dan hoefde Peter niet zoo bang te zijn,
dat er olie en wagensmeer aan zijn buisje
en broekje kwam. Aan dat speelpak had
Peter altijd zoo'n hekel, want Kees, zijn
negenjarige broer, vond hem daarin net
„een jongetje" en om dat „jongetje" kon
Peter toch zoo boos worden! Maar nu be
merkte hij niet eens, dat hij dat kinder
achtig kruippakje met de blinkende knoop
jes droeg. Hij had alleen oog voor zijn
fiets, zijn „kar", zooals hij grooten Kees
napraatte.
„Kom eens even naar mijn nieuwe fiets
jken", zei Peter op een middag tegen
van zakken, welke men als reismanden
gebruikt of welke men op de ezels en an
dere lastdieren legt.
Van het draadachtig weefsel, waarmee
de stam van den dadelboom bezet is,
maakt men een goed touwwerk, dat tame
lijk sterk is.
Het inzamelen van de dadels is een las
tig werkje, want de stam van den boom
is hoog, zooals wij hierboven reeds zeiden
en dan daarbij hebben de plukkers, die in
de boomen moeten klimmen, geen steun
aan zijtakken, want de dadelboomen heb
ben geen zijtakken. Het plukken van de
vruchten geschiedt met behulp van lange
touwen, waarin lussen zitten. De jongens,
vooral de Arabische jongens, zijn zeer be
dreven in het plukken van dadels. Zij
werpen de touwen met de lussen aan het
eind de lucht in en het touw slingert zich
netjes om den boom. Wanneer het touw
goed stevig zit, klimmen zij erlangs in
den boom en bij handenvol worden de
vruchten dan naar omlaag gegooid, juist
in de groote lakens, welke rond de boo
men zijn gelegd. Zoodoende gaat geen en
kele vrucht verloren.
een nieuw schoolvriendje. „Kijk, hier
staat hij in het hok, de zitting is van hout,
maar vader zegt, dat de rest van metaal
is. En kijk eens naar die wielen. Gummi
banden, die je op kunt pompen. Een stuur
met rubber handvatenden trappers.... of
nee pedalen. Nou, hoe vin' je 'm?" Peter's
nieuwe vriend stond sprakeloos. Zoo'n
fijne fiets had hij nog nooit gezien. „En
wat blinkt die fijn hè", ging Petertje trots
verder. „Ik poets 'm ook eiken dag...."
Peter's vriendje durfde nauwelijks te vra
gen of hij de nieuwe fiets even probeeren
mocht, maar Peter, zoo klein als hij was,
begreep wel, dat Koos ook wel eens graag
WIE IN ENGELAND IIET KORTST
LEVEN.
Er is wel eens een statistiek opgemaakt
ten gerieve van de Engelsche levensverze-
keringsijmaatschappijen. Deze statistiek
toont aan, dat de mcnschen, die in hun le
ven niets behoeven te doen, het eerst ster
ven. Over het algemeen zijn het de rijken,
die niet. lang leven, naar men zegt komt
dit, doordat zij zich altijd te goed kunnen
doen aan het lekkerste eten, wat natuurlijk
niet altijd gezond is. Honger is gezonder
dan een overdadige maaltijd. Op de tweede
plaats zijn het de ambtenaren, die niet lang
leven. Dit komt, doordat velen hunner den
geheelen dag zitten opgesloten in de dik
wijls benauwde vertrekken van een klein
kantoor. Ook in Frankrijk is het bekend,
dat ambtenaren en zij, die uit den militai
ren dienst zijn getreden, niet lang meer le
ven.
Op de derde plaats zijn het de menschen,
die hun werkkring in de openlucht hebben,
zooals kooplieden, marktlieden, loopknechts,
bedelaars, enz. Deze laatsten zijn ook
meestal het gezondst, omdat zij ieder uur
van den dag de vrije lucht kunnen inade-
mep~.
wilde fietsen. Daarom zei hij gul en een
beetje gemaakt onverschillig: „Nou zeg, je
mag mijn wagen wel even probeeren hoor".
Koosje was in de wolken en zat in een
wip op het nieuwe fietsje. Kostelijk lie
pen die wieltjes en hoewel zijn beentjes
maar kort waren, kon hij er toch gemak
kelijk bij. Koosje juichte, toen hij den ge
heelen tuin van Peters huis had omgere
den. „Nu", zei Peter, blij, dat Koosje zijn
i fiets ook zoo schitterend vond. „Als je
morgen een beetje vroeg van school komt,
mag je er weer eens op". ,Fijn Peter", riep
Koosje, „ik zal reuze vroeg uit school ko
men. dag!" en weg was hij. Peter keer
de terug naar zijn fiets. Hij moest noo-
dig worden afgeboend. Koosje had met het
voorwiel zoo maar in een regenplas ge
reden
WSSTEÜ JULLIE MY?
Het zal jullie misschien wel wat zonder
ling klinken, maar onder de mieren zijn.
slaven. Er is n.l. een soort mier, die de ge
woonte heeft, om zich meester te maken
van de werkmieren van een andere soort.
De mieren, de bazige mieren dan, dwingen
de andere mieren voor hun te gaan werken.
Die bazige mierén zijn rood ofwel blauw
van kleur en de mieren, die voor hen alle
werkjes moeten opknappen, zijn zwart van
kleur. De roode en blauwe mieren zien
wij niet zoo dikwijls als de zwarte. De roo
de mieren vooral zijn erg roofzuchtig. Wan
neer zij zich tot een rooftocht voorbereiden,
Onder de Nederlandsche dichters neemt
Hubert Poot een belangrijke plaats in. Poot
werd geboren op 29 Januari 1689 te Abts-
woude, nabij Delft. Zijn vader heette Cor-
nelis Poot en zijn moeder Katharina Groen
heide, Hubert had vier broers en zusters.
Hij ging in Schipluiden op school, maar
was de schoolmeesters dikwijls tot wan
hoop, omdat hij zich altijd vreeselijk dom
toonde, hoewel hij dat toch niet was, zooals
in de hoogere klassen bleek. Hubert Poot
had een hekel aan leeren en schoolgaan
en wanneer hij de kans zag, liep hij van
school weg en liep het land in om, gemak
kelijk in het gras gelegen en beschut door
de korenschoven, te droomen van de vrije
natuur.
Vader Poot wilde zijn jongen landbouwer
laten worden, maar hiervoor voelde Hubert
toch niet veel, hoewel hij veel van de na
tuur hield en zijn vader graag behulpzaam
was bij het spitten en maaien. Hubert schil
derde en teekende graag. Toen hij wat
grooter was, deed hij niets liever dan dat.
Later ontpopte hij zich als een dichter,
vooral als natuurdichter. Zoodra hij des
middags vrij was, ging Hubert naar een
stil plekje en dichtte van de natuur, van de
vogels, van de kleine insecten, ja van alles,
wat hij om zich heen zag.
Toen Poot ongeveer 20 jaar was, kregen
zijn verzen bekendheid, maar pog niet in
geheel Nederland, eerst echter onder de
dorpsbewoners van Abtswoude. De Rede
rijkers van Kethel en Schipluiden namen
hem als een van de hunnen in den kring
op, maar Hubert Poot wilde niet lang bij
deze Rederijkerskamer blijven, want de
bijeenkomsten van deze lieden werden
vaak drink- en speelpartijen en Hubert
Poot wilde aan die buitensporigheden niet
meedoen.
Toen Poot's moeder in September van
1709 kwam te sterven, dichtte Poot een lang
vers aan de nagedachtenis van zijn moeder,
van wie hij heel veel hield. Toen Poot's
eerste dichtbundel verscheen, werd zijn
naam al meer en meer bekend. Na 1720
kwamen verscheidene verzen en gedichten
van hem uit en zijn naam kreeg steeds
meer bekendheid, ook in het buitenland. In
1723 ging Poot, die bijna zijn geheele leven
DE CHUNIA.
De bewoners van de Argentijnsche ge
westen Catamarca en Tucuman geven den
naam van chunia aan een soort van vogel,
die de meeste overeenkomst met den dicho-
lophus heeft. Hij heeft de grootte van een
haan, maar verheft zich wegens zijn lange
pooten veel hooger boven den grond, waar
door hij wel wat op een reiger of een ooie
vaar lijkt. Zijn teenen en snavel zijn licht
gekromd, evenals bij den dicholophus, maar
geheel zwart. Zijn veeren hebben juist de
zelfde vormen, maar een donkere, meer
zwartgrouwe dan geelbruine kleur. Ook
heeft de chunia niet de oogring, die bij de
dicholophus met veeren bedekt is, bij de
chunia n.l. is deze ring heelemaal kaal.
De chunia is niet menschenschuw; de vo
gel is zelfs heel tam en trippelt graag tus-
schen andere vogels in. Hij speelt zelfs ook
graag den baas over de andere dieren. Hij
stapt, als een ooievaar, fier in het rond,
voedt zich met stukjes vleesch en groote
insecten, voornamelijk sprinkhanen en
slaapt des nachts op een ton of kist, maar
nog liever op een rieten dakje. Wanneer
de chunia in het wild leeft, loopt hij over
dag zijn voedsel te zoeken en rust des
nachts uit in de hooge boomen.
Zijn nest maakt hij in het groen. De vogel
heeft de zonderlinge gewoonte beenderen
weg te sleepen en ze naar het nest te nemen.
Wat hij er mee moet aanvangen, weet hij
zelf niet. Misschien wil hij er wormen ^n
vliegjes in zoeken. U-J» .«éiii'Éhiifin*
buiten had gewoond, naar Delft, maar hier
woonde hij niet langer dan één jaar; hij
verlangde naar het rustige buitenleven
terug.
In 1725 werd Hubert Poot ziek. Enkele
maanden later genas hij in zooverre, dat
hij zijn dagelijksch werk weer mocht ter
hand nemen, maar geheel herstelde hij toch
niet. In de jaren 1727 en '28 kwamen nog
enkele dichtwerken van Hubert Poot uit.
Een jaar, nadat Hubert Poot in het hu
welijk was getreden met Neeltje 't Hart,
dochter van den burgemeester van 's Gra-
venzande, kwam hij vrij plotseling te ster
ven. Hubert Poot was 45 jaar, toen hij over
leed. Van Poot bestaat er nog een heel aan
doenlijk gedicht, dat hij schreef aan de na
gedachtenis van zijn eenig kind, dat slechts
13 dagen oud werd en vijf maanden vóór
zijn vader stierf.
De dood van den betrekkelijk jongen
dichter werd door zijn tijdgenooten diep
betreurd. Poot was een eenvoudig man, die
ondanks zijn genie en zijn bekendheid, op
zeer vriendschappelijk manier met zijn
medemenschen omging.
LEVENDE ROBIJNEN.
In de omstreken van Veracruz ziet men
vaak een soort van kever, die door de
Mexicanen van Spaansche afkomst cacujo
wordt genoemd en bij de geleerden den
naam draagt van Pyrophorus Clarus. Dit
insect heeft de eigenschap in het donker
een helder rood gloeiend lich te versprei
den. Het wordt gevangen door de Indianen
met een gloeiende, aan een stok vastge
maakte kool, welke zij des avonds in de
lucht heen en weer zwaaien. De cacujo,
jaloersch van aard, beschouwt deze kool
als een mededinger en vliegt er woedend op
aan, wat hem natuurlijk zijn vrijheid kost.
bij groote partijen op de markt gebracht,
brengen deze kevers twee realen per do
zijn op en het zijn vooral de dames en de
modemaaksters, die deze kevers graag koo-
pen. In vroeger jaren was de handel in
deze cacujo's heel levendig. De dames, die
deze kevertjes kochten, zette de dieren in
kooien en gebruikten ze des avonds, als zij
uit gingen, als versiering op japonnen en
hoeden. De dieren kregen dan een soort
van stukje tulen om en werden £an in den
vorm van rozen op de kleeren vastge
hecht, of ook wel tusschen kunstbloemen
in het haar gedragen. Met de mooie, roode
glans van deze kleine kevers kan geen en
kel edelgesteente wedijveren.
sturen zij hun „spionnen" uit om de plaats
te verkennen, waar de zwarte mieren, die
zij gevangen willen nemen, wonen. Zoodra
de „spionnen", die ook roode mieren zijn,
de plaats van de zwarten hebben gevon
den, keeren zij terug. Zoodra nu de roode
mieren in de buurt van de zwarten zijn
aangekomen, verspreiden de dieren zich in
de struiken en heesters waarin de zwarte
mieren hun huisjes hebben. Dikwijls komt
hiervan een ware strijd. Wij zouden het
nauwelijks kunnen gelooven, maar toch is
dat zoo. De roode mieren, die iets grooter
zijn dan de zwarte, hebben een gebit, dat
zeer scherp is en waarmee zij de zandheu
veltjes, welke de woningen van de zwar
te mieren uitmaken, inééns kunnen open
scheuren, zoodat de zwarte mieren haast-
je- repje- een veilige schuilplaats moeten
zoeken. Wanneer de roode mieren hebben
overwonnen, en dat is haast altijd het ge
val, trekken zij weer terug, een heel regi
ment zwarte mieren tusschen zich in en
terug gaat het nu, naar de nesten van de
roode mieren, waar de zwarte mieren ge
vangen worden gehouden. Toch geven de
zwarte gevangenen het niet gauw op. Vóór
zij de slaven van de roode mieren zijn, gaal
er nog een felle strijd vooraf, waarbij tien-
tallen mieren sneuvelen. De roode mieren
zijn echter sterker dan de zwarten dus.
winnen zij het van hun vijanden. Is dc
zwarte mier eenmaal gewoon aan zijn ge
vangenschap, dan houdt zij de huisjes
schoon van de roode mier. Deze too-
nen hun dankbaarheid tegenover de zwarte
mieren door hen in bescherming te nemen,
wanneer een grooter insect hen in levensge
vaar zou brengen. Dan vliegen de roode
mieren eenparig op den vijand aan en ver
slinden hem met hun scherpe pootjes en
sleepen hem vervolgens in triomph naai
het nest, waar alle mieren gezamenlijk op
de buit aanvallen en het verslinden!
Het huis van de buren was leeggekomen
en eenige dagen later verscheen er iemand
die het huis binnenging, er even later
weer uitkwam en in den tuin een bordje
neerzette, waarop met groote, zwarte let
ters stond te lezen, dat er een fraai, groot
huis te koop of te huur was. Nieuwsgierig
vroegen Freddie en Wim zich af, wat die
man in dat leege huis had gedaan en zij
voelden dat zij dit moesten onderzoeken
en als detectives moesten optreden. Zoo
gauw de man uit het gezicht verdwenen
was, gingen de beide jongens naar het
leegstaande huis, onderwierpen het eerst
van buitenaf aan een nauwkeurig onder
zoek en trachtten daarna binnen te komen.
Dat ging nogal gemakkelijk, daar het
raampje van de voordeur door de vergeet
achtigheid van den man, die het bord in
den tuin had geplaatst, was blijven open
staan.
N -TA V
Flip was de eerste, die het huis binnen
drong, daarna zwierven de jongens door
alle kamers, maar konden niets „ver
dachts" bemerken. Zou de man, die er het
bord had geplaatst, dan toch geen inbre
ker zijn geweest. Waarom ging hij dan
eerst het huis in, alvorens het bordje in
den tuin te plaatsen? De jongens vonden
niets meer dan een paar oude kistjes, hier
en daar wat spijkers, maar hoe zij ook
zochten naar een geheime bergplaats of
kelders, niets van al dat geheimzinnigs
was er in het geheele huis. Jammer, vond
Flip dat, want die vond het altijd heerlijk
om voor detective te spelen. Toch zouden
zij de menschen, die in het huis kwamen
kijken, wel in het oog houden. Je kon niet
weten, zei Flip altijd en in gedachten zag
hij zichzelf al als een echte detective, die
de politie behulpzaam mocht zijn b,-; het
opsporen van dieven en inbrekers....