BANIEREN EN HUN UITVINDERS.
Frederik de Groote, de schoenmaker
DE GLORIE DER
LEGERS
En het snuivers-
regiement.
ZUS EN DE
VLINDERS.
Koning Ferdinand's
hond.
HAASTIGE SPOED IS
ZELDEN GOED.
Een stukje geschiedenis
van de roos.
VOOR DE HANDWERKENDE
MEISJES.
Mars of Minerva voorgesteld, maar na de
vernietiging van het oude Romeinsche rijk
werden de portretten vaqi den keizer en
zijn gunstelingen er op geschilderd.
De banieren van de verschillende afbeel
dingen waren met letters beschreven, om
gemakkelijk van elkaar te kunnen worden
onderscheiden.
Die van een legioen was, zooals de oude
geschiedschrijvers ons in hun boeken ver
halen, een zilveren adelaar met uitgesprei
de vleugels, boven op een lans, soms een
bliksemstraal in zijn klauwen vasthoudend;
vandaar, dat het woord „aquila" gebruike
lijk was, om een legioen aan te duiden.
De plaats van de banier was dicht bij
den bevelhebber van een troep vechtenden.
De vaandels van de ruiterij der Romeinen
was een vierkant stuk doek, aan een dwars-
lat boven aan een lans vastgemaakt, zooals
je links bovenaan op het prentje kunt zien.
Deze vaandels waren soms met franjes en
linten versierd en werden niet altijd ge
bruikt. De onderafdeelingen van een Ro-
eminsch legioen hadden weer ieder hun
eigen vaandels, soms maar heel eenvoudig
aan het einde van een lans, welk vaandel,
d ik v/ij Is niet meer dan een vierkant stuk
lap, zij er gemakkelijk af konden halen,
wanneer zij hun lans moesten gebruiken
om tegen den vijand te vechten.
De infanterievlag van de Romeinen was
altijd rood, die van de cavalerie was blauw
en die van den consul was wit en mocht
alleen gedragen worden door een soldaat,
die zich door een of anderen heldendaad
van de overigen had onderscheiden.
Koning ïerdinand van Napels had een
kleinen poedel, die bij hem in bed mocht
slapen en van zijn oord macaroni mocht
eten. Hij verwende net dier met opzet zco
zeer, omdac men aan het hof geloofde, dat
de hond in staat was iedere samenzweering
te ruiken en ongetwijfeld iederen hoog
verrader te ontdekken
Daar kwam op zekeren dag een bedel
monnik uit Calabrië naar Napels om den
koning een verzoek te doen. Een dienaar
wees den man een plaats aan, waar hij
moest wachten tot de vorst bij zijn dagelijk-
sche wandeling hier voorbij kwam.
.Wanneer gij een kleinen poedel ziet",
zoo zeide de dienaar, „dan is de man, die
tegelijk voorbij loopt, de koning".
De monnik dankte voor de inlichtingen
en wachtte geduldig. Doch daar hij reeds
vroeg in een nacht zijn laatste kwartier
had verlaten, voelde hij grooten honger
opkomen. Hij nam uit zijn knapzak een stuk
brood en een groot stuk kaas en begon met
veel smaak er van te eten.
Daar kwam plotseling de hond aanloo-
pen, de monnik schoof zijn ontbijt vlug in
de mouw van zijn pij, veegde zijn baard af
en wachtte in eerbiedige houding. Ook de
koning verscheen eenige passen achter den
poedel, maar zie, de hond liep onrustig om
den monnik sprong met luid geblaf op hem
af en hapte naar de mouw.
„Een hoogverrader", dachten de koning
en zijn gevolg. Het bevel werd gegeven den
verschrikten monnik, die misschien wel
der juist naar Europa overgebracht, maar
zij was snel het sieraad van alle feesten.
Herodotus hemt de roos slechts van het
hooren zeggen; in Phrygië was er in den
tuin van Abidas een bloem met 60 bla
deren en deze bloem had een heerlijker
geur dan de andere bloemen. Campanië
beroemde zich op de schoonste roos, Mal
ta op de roos, welke het heerlijkste geur
de, Cypres leverde de beste rozenolie, waar
de rozen tweemaal per jaar worden ge
plukt. Zij bloeien n.l. in het voorjaar en in
November. Van Alexandrië gingen des
winters geheele scheepsladingen naar Rome.
Ten tijde van Keizer Augustus beschermde
men de rozen in broeikassen. Op de tafels
der Grieken stond een roos als het beeld
van de stilzwijgendheid, ten teeken, dat
van het onderhoud niets overgepraat zou
worden,, vandaar het „sub rosa", iemand
iets toevertrouwen. De Grieksche gasten
droegen kransen van rozenbladeren ,om de
bedwelming er van te ondervinden. De se
natoren kregen bij de spelen rozenkransen.
Ook de graven der Grieken en der Romei
nen versierde men het rozen; in de buurt
van een prachtig praalgraf werd dan met
een een hut geobuwd door een slaaf of ar
beider, die niets anders te doen had dan het
eraf t,e onderhouden en de rozen ieder iaar
opnieuw te steken en meteen te zorgen, dat
er geen onkruid tusschen de rozen zou
groeien. Keizer Nero hield veel van rozen.
Wanneer er een feest was, dan liet hij zijn
bedienden rozen strooien op den vloer van
de danszaal en de danseressen moesten
tusschen de rozen dansen.
De kussens van de Grieken werden vaak
met rozenbladeren gevuld. Dit gaf niet
alleen een heerlijke geur, maar, zooals men
zeide, sliepen de gasten op deze kussens
gauw en zacht in, omdat de rozengeur be
dwelmend werkte en de slaap dan spoedig
intrad.
In Frankrijk vond men in den tijd, dat
Lode wijk XIV er heerschte, prachtige ro
zentuinen, welke door de meest beroemde
tuinlieden en -architecten waren aange
legd en die schatten geld kostten, omdat
de rozen meestal nog van een bijzonder
soort waren en vaak uit het buitenland
moesten komen. En wanneer de koude in
trad, dan bouwde men broeikassen over
den geheelen tuin om die tegen den zomer
weer weg te halen. In den ouden Fran-
schen tijd vindt men ook veel beroemde
tuinarchitetcen, die geëerd werden om hun
kennis er> fantasie om een tuin schoon en
fraai aan 'te leggen. Dergelijke tuinarchi
tecten verdienden dikwiils veel ff eld en
niets meer aan een misdadiger in monniks-
kleeren was. te fouilleeren en in verhoor
te nemen. Dat geschiedde in tegenwoor
digheid van den kleinen hond.
Direct bemerkte het gevolg, dat de mon
nik etenwaien in de mouw van zijn pij
had en bracht dit te voorschijn. Als een
uitgehongerc. dier wilde de hond op het
brood en de kaas aanvallen, maar de ko
ning hield hem tegen. De vorst, die nog nooit
van die goudgele kaas had gezien, hapte
er eens van en.... het smaakte hem! Hij
gaf er een stukje van aan den hond, die het
in één woord verslond! Zoo doende kreeg
Koning Fer-ainand het recept voor de kaas
in handen, hij betaalde den monnik veel
geld voor het recept en liet hem vertrekken,
„Schiet op, vooruit! Ik heb geen tijd
„De boot al fluit, de trein al rijdt.
„Daar glimkit een bel, ja-ja, ik kom,
„De koers is snel, het spa-nit er om
„Mijn hoed waait af, mijn veter stuk,
„Ik vlieg in 'n draf.o.een ongeluk!
„Daar plof ik neereen arts van noo,
„Ach, het hoeft niet meer.de dood
zei ho!
„Traag rijdt de baar, het gaat goed
„Mij rijdt een langzaam paard.
„Ik heb nou... den tijd!"
woonden zelf in prachtige villa's en had
den hun personeel.
Het klinkt bijna ongelooflijk, maar ook
in Siberië, in het koude Noorden., groeien
rozen en wel van een heel bijzonder soort.
De rozenteelt in Siberië was vóór den oor
log echter veel bloeiender dan thans, nu
men door de electriciteit en alle moderne
technische hulpmiddelen in staat is zelfs
in de huiskamer rozen te kweeken, Vroe
ger was men immers bijna uitsluitend op
de natuur aangewezen en wanneer er eens
een nacht een flink storm had g.:- I,
dan was vaak de geheele rozenoogsl ter-
meld.
Zus kreeg van tante een glas vanille-ijs.
Dat had zij nog nooit gegeten.
„Denk er om hoor zus, het is erg koud",
had tante gezegd. Koud? Dat kon Zus niet
gelooven. Maar toch nam zij heel voorzich
tig een hapje. O, wat was dat heerlijk,
maar Zus moest zoo heel langzaameten,
want de kou maakte haar zoo rillerig. Na
dat Zus de helft had opgepeuzeld, ging zij
weer speler, maar o wee, toen zij terug
kwam, was haar ijsje verdwenen.
„Waar is mijn ijs gebleven, tante?" vroeg
zij met eer. bedrukt stemmetje.
„GesmoR.en", lachte tante, „maar wat er
nu over is, smaakt ook wel".
Zusje proefde, ja, het was nu net pud
ding. Maar de vlindertjes, die in het bosch
rondvliegen, houden schijnbaar ook van
pudding, want iederen keer als Zus een hap
je deed, kwam er een vlindertje aanflad
deren en wilde dan op den rand van het
glas gaan zitten.
Zus was een beetje bang voor die groo
ten donkeren vlinder, maar tante zei, dat
het diertje heel lief en mooi was en dat
het zus gten kwaad zou doen. De vlinder
tjes wilden alleen maar even pudding
proeven.
Zus bleef nu stil zitten en werkelijk, heel
voorzichtig zette de vlinder, die mooie don
kere vlinder, zich op den rand van haar
glas, proetoe van de heerlijkheid en vloog
weer weg. Zus vond het aardig en wilde
bij elke hap dat het vlindertje terugkeerde.
Maar het vlindertje was eerst nog een
beetje bang, want meestal werd hij overal
door de nwnschen weggejaagd of gevangen.
Nu begreep het wel, dat zus het geen
kwaad zou doen en nog eens en nog eens
kwam hij terug en snoepte van den rand
van het glas. Toen zag Zus een andere vlin
der aanvliegen. Zij stak haar lepeltje in de
hoogte om ook het andere dier te roepen,
maar o, daar schrok het vlindertje, dat heer
lijk zat te snoepen zoo van, dat het ver
schrikt wegvloog en zich niet meer liet zien.
Teleurgesteld peuzelde Zus toen maar de
rest van haar ijs op.
De naam van de roos is bijna in alle ta
len hetzelfde: Rose, rosa, rhodon, enz. Zij
gaf zelfs aan het eiland Rhodus den naam
De roos van Carthago was als maandroos
beroemd; het meest waardeerde men de
certifolie.
Misschien werd zii ten tiide van Alexan-
Bij een Zondagsparade, welke Frederik
de Groote commandeerde, was een groote
menigte op de been, die zoo dicht bij den
koning stond, dat zij den vorst zelf haast in
het gedrang plaatste.
Terwijl de vorst nu een snuifje uit zijn
gouden doos nam, had een toeschouwer de
brutaliteit zijn hand over den schouder van
den koning uit te steken en ook naar een
snuifje te grijpen.
Verbaasd zag Frederik naar den onbe-
schaamden man, maar kon hem in het ge
drang niet ontdekken, waarom hij de hem
omringende menigte toeriep den man op te
sporen en hem naar zijn paleis te brengen.
Spoedig had men den man ontdekt, die
bleek een ouden schoenmaker te zijn. Hij
werd voor den koning gebracht en was
daarbij niet weinig ontsteld. Toen hij voor
Frederik den Groote verscheen, vroeg deze
hem hoe hij zoo brutaal had durven zijn
uit den snuifdoos een snuifje te nemen, zon
der dat hem iets gevraagd was.
„Wel, Majesteit", antwoordde de man, die
inmiddels zijn tegenwoordigheid van geest
weer had teruggekregen, „dat is immers
geheel volgens 't snuif reglement". „Wat,
bestaat er ook al een snuifreglement?"
vroeg de koning, half boos omdat hij, de ko
ning, dat niet eens wist en zoo'n arme
schoenmaker wel.
„En welke wetten bevat dat reglement
dan?" vroeg hij tenslotte nieuwsgierig.
„Deze, om Uwe Majesteit allereerbiedigst
te dienen, dat als de snuiver voor het ope
nen van zijn doos eenmaal daarop klopt,
hij daarmee te kennen geeft, dat hij alleen
wil snuiven; klopt hij er echter tweemaal
op, dan is de buurman ook uitgenoodigd
mee te snuiven".
„Dat is iets nieuws voor mij", sprak de
koning. „Het mag zoo zijn, maar dat heb
ik volstrekt niet zoo gemeend. Ik snuif niet
met Jan en alleman uit één doos en opdat
ge nooit weer in de verzoeking zal woerden
gebracht in mijn geopenden doos met uw
vingers te wroeten, geef ik u deze doos,
waaruit gij reeds een snuifje-zonder-permis
sie hebt genomen pak u weg en kom mij
niet weer onder de oogen!"
Een aardige zomertasch.
Nu weer eens een handwerkje voor de
grootere meisjes en ik weet zeker, dat dil
handwerkje te pas zal komen in de komen
de dagen, want het is een zomertasch, j«
weet wel, zoo'n tasch, waarin je van allei
kunt stoppen, wanneer je naar het strand
gaat of een fiksche wandeling gaat ma
ken, en broodjes of appels onmisbaar zijn
Misschien ben je al in het bezit van
zoo'n gemakkelijke zomertasch, welnu
maak haar dan als nieuw door er een fleu
rig borduurwerkje op te fabriceeren. Jullie
kennen allemaal de gewone rechte rijg-
steek, de lussteek en het steelsteekje niet
waar? Nu, meer behoef je voor de volgen
de handwerksteek ook niet te kennen.
Moet je de tasch zelf nog maken, koop
dan stevig linnen, anders hangt de tasch
zoo gauw slap. Is de tasch in elkaar gezet,
dan begin je met borduren, maar dat kun
je het best op een apart lapje zetten. Elk
bloempje kan een andere kleur krijgen,
hoe meer kleurtjes, hoe liever, want het ia
immers een zomertasch en de zomer brengl
de zon en de zon houdt van kleurtjes!
V
De uitvinding van banieren of vaandels
wordt door oude schrijvers aan de Egypte-
naren toegekend. Er zijn nog verscheidene
Egyptische banieren en vlaggen bewaard
gebleven, die allen zeer kunstig zijn. De
Egyptische vaandels, zoo wordt beweerd,
bestonden uit een stok met aan het einde
de afbeelding van een dier.
Onder de Egyptische beeldhouwwerken
en schilderstukken vindt men ook andere
standaarden, welke aan het
uiteinde naar een tafelmes
met een rond hecht, of een
open halfronden waaier ge
lijken. Deze laatsten zijn
aan de Grieksche Egytena-
ren toegeschreven, maar
zekerheid hieromtrent heb
ben wij niet.
De eerste Grieken ge
bruikten tot banier een
stuk wapenuitrusting aan
het einde van een lans.
Agamemnon gebruikte een
purperen sluier, waarmee
hij zijn soldaten, die achter
hem te paard reden, in orde
hield.
De Atheniënsers hadden
als vaandels dikwijls een
olijfboom of een uil. Som
mige Grieksche krijgslieden
droegen een vaandel mee,
waarop een afbeelding
stond van een hunner go
den. Soms ook stond er op
die vaandels niet meer dan
een letter of ook wel de ge
boorteplaats geschreven.
Bij de vroegere Romei
nen had iedere volksstam
of iedere groep strijders
een eigen banier of vaan
del en soms was dit vaan
del al heel eenvoudig. In
het eerst was dit niet meer
dan een bosje hooi op het
einde van een stok, later
werd het een piek met een
maar zij was een beetje bang geweest en
wilde maar liever eens in den draaimolen.
Daarna schommelen en wippen en toen zij
warm was geworden, kwam zij bij haar
tante, die rustig aan een tafeltje zat te ha
ken. Als het mooi weer was, gingen zij
vaak wandelen, als het regende kwam tan
te met haar spelen en dan maakte zij jurk
jes voor de poppenkinderen of dekens voor
de bedjes.
Nu had lente Bep een dagje vrij en daar
om was hm feest en waren zij samen naar
d,en sneelti.in sewandeld.
dwars hout aan het einde, soms met de af
beelding van een hand er boven op en
daar beneden een klein rond of ovaal schild,
gewoonlijk van zilver of goud; op die me
talen plaat waren meestal de krijgsgoden
Op een mooien zomerschen warmen dag
was Zusje met tante Bep naar het bosch
gegaan. Daar was een groote speeltuin,
waar allerlei prettige dingen waren, schom
mels, wippen, een draaimolen, ja je kon er
zelfs tonnetje loopen, op een hobbelpaard
klauteren en er was een stuk rails, waar
een klein wagentje over heen reed. D;_
rails gingen op en neer en moesten ber
gen voorstellen, de kinderen klommen
langs de trappen naar boven, gingen dan in
het wagentje zitten en kwamen heelemaal
beneden aan. Het wks niet gevaarlijk en
de wagen ging met een groote vaart de
laagte in. Dat wagentje was natuurlijk haast
altijd vol kinderen en de man, die er bij
stond om voor alles te zorgen, keek wel
goed toe, dat niet altijd dezelfde kinderen
er mee speelden, maar dat iedereen een
beurt kreeg
Zus had er ook een keer ingezeten, toen
had tante Bep haar beneden opgewacht,