Het drukfouten duiveltje.
De Sprot
EEN CHINEESCHE KLEURPRENT.
Voorbeelden van
hoogen ouderdom
van menschen
Hij bakte den schrijver
>en Ieelijke poets.
HET SNIJDERS
KWIKSTAARTJE.
Jullie hebt natuurlijk allemaal wel eens
gehoord van het kleine duiveltje, dat er de
grootste pret in heeft als er foutjes in een
boek blijven staan. Welnu, ik zal jullie eens
een geschiedenis vertellen van zoo'n on
deugd.
Een beroemd schrijver had voor gewoon
te om zelf de drukproeven van zijn boeken
na te zien, omdat hij dit niet aan anderen
wilde overlaten. Hij beroemde er zich altijd
op, dat er in zijn boeken nooit drukfouten
voorkwamen, hij daagde zijn vrienden uit,
om zijn boeken te lezen en beloofde een
groot feest te zullen geven voor elke fout
die zij konden vinden.
De vrienden begrepen heelemaal niet,
dat de schrijver dat zei, omdat zij dan al
zijn boeken zouden koopen, en ook aan
dachtig doorlezen. Hij lachte hartelijk, toen
hij een paar weken van verschillende boek
handelaren hoorde, dat er veel vraag naar
zijn boeken was. Zoo deed hij dus goede
zaken, door een weddenschap met zijn
vrienden en bekenden aan te gaan.
Deze hadden het ook weer aan hun ken
nissen en familieleden verteld, want ieder
een wilde graag op het groote feest komen,
maar hoe zij ook zochten, inderdaad kon
den zij geen enkele drukfout vinden.
Een klein drukfoutenduiveltje echter had
het opscheppen van den schrijver gehoord
en dat begon hem te vervelen. Hij zou hem
eens een poets bakken, zoodat hij in het
vervolg wel een toontje lager zou gaan
zinge.
Het eerstvolgen-
le boek van den
chrijver, werd zoo-
tls gewoonlijk, ge
let en drukproeven
trvan werden naar
ïem toegezonden
)m ze na te zien.
Nu begon de pret
van onzen kleinen
twelgeest. Hij
sprong en huppelde
van plezier op de schrijftafel, ging boven
op den penhouder zitten, waardoor de
schrijver hem niet kon vinden en maar
steeds overal zocht, echter zonder resul
taat. Tenslotte nam hij een potlood en ging
aan het werk. Het duiveltje ging nu zóó
naast het boek staan, dat de fouten, die er
gezet waren, door een kleine schaduw juist
de goede letters vormden.
Zeer verwonderd las de schrijver zijn
proeven door zonder er ook maar één foutje
in te kunnen ontdekken. Met een woord van
waardeering zond hij de proeven terug en
wachtte op de rest. Ook hier gebeurde het
Wonderlijke, dat er geheel geen enkele
fout in de proeven voorkwamen, omdat
alweer het duiveltje bij alle fouten door
een kleine schaduw op het papier te wer
pen, het deed voorkomen alsof het goede
lettSrs waren.
Eindelijk was het geheele boek gereed;
de proeven klaar en de drukker begon aan
Ihet afdrukken. Spoedig waren alle exem
plaren keurig verzorgd afgedrukt en gingen
nu naar den binder, die er een prachtige
■band omheen maakte.
Tenslotte, na eenige weken ontving de
schrijver de eerste tien exemplaren. Hij
was zeer opgewonden hoe het publiek zijn
nieuwe werk zou ontvangen, sloeg een der
boeken op, maar kreeg een vuurroode kleur
van schrik. Want wat zag hij? Op iedere
bladzijde stond een fout. Zooiets was ont
zettend!
Dadelijk telefoneerde hij aan den uitge
ver om den geheelen druk vast te houden.
Gelukig had deze verder nog geen enkel
boek verzonden, zoodat de geheele oplaag
kon worden vastgehouden. De schrijver
ging nu zelf naar den drukken en vroeg
rood van drift, de door hem gecorrigeerde
drukken even te mogen zien.
De drukker begreep er niets van, haalde
de proeven te voorschijn, en jawel, daar
zag de schrijver, dat hij zelf alle fouten
bad laten staan!
Dat was toch heel eigenaardig. Hij, die
anders altijd zoo correct was, had werke
lijk geen enkele fout kunnen ontdekken.
Hij liet den drukker het boek zien en ook
deze schrok van de vele fouten. Het eenige
wat er op zat, was de geheele oplage te
vernietigen, de proeven opnieuw na te zien
en het boek opnieuw af te drukken.
Hez Was heel erg, want de couranten
tadde.-f 'reeds gemeld, dat het boek die
week nog in den handel zou worden ge
bracht. Enfin, er was niets aan te doen.
Een der vrienden van den schrijver wend
de zich tot den drukker en vroeg, wat er
eigenlijk met
het boek aan de
hand was, waar
op
de
de drukker*
kwestie uit
legde
Lachend ging
de vriend naar
den schrijver en
zei: „Nu vraag
je vrienden nu
maar op je
feestje, want je
zie;:, ook jou kan
zooiets overko
men!"
Toen hield de schrijver een groot feest
en al zijn vrienden en collega's zaten aan
het feestdiner en toen de schrijver des
avonds in bed lag, zag hij plotseling op het
herdrukte boek een kleine gedaante zitten,
die hem aankeek en zei: „U ziet, dat snoe
ven iemand wel eens duur te staan kan ko
men!" waarop het duivejtje verdween.
Het was een goede les voor den schrijver,
die nu een beetje minder praatjes verkocht!
Een Indisch woud biedt ons het meest
schilderachtig natuurtafereel ter wereld; de
boomen schijnen daar te leven; de apen
zetten de takken in beweging met hun
malle sprongen. De vogels fluiten de
meest zonderlinge vogeltonen en lachen de
menschen uit, die beweren, dat de mooiste
vogels geen stem hebben!
Op Ceylon wemelt het van vogels, die
even heerlijk kunnen zingen als een vogel
in Europa en daar zweven de vogels in
een bonte mengeling door het luchtruim,
schitterend in de prachtigste kleuren; zij
doorkruisen de lanen en vliegen rakelings
langs de trotsche pauwen, die met hun
statige veeren
uitgespreid, heen
en weer stappen.
In vele Indische
gewesten is de
natuur zóó schoon
dat men zich in
een paradijsje
denkt: De berge.*
zijn hoogi steil en
doorsneden, maar
overal bedekt met
wouden en verle
vendigd door wa
tervallen. Maar
nu de keerzijde
van het leven in
de tropen. In het
eene jaargetijde
wordt men ge
plaagd door een
allesverzengende
hitte, in het an
dere door de ge
weldigste regenvlagen; men wordt er soms
ook gepijnigd door wolken van lastige in
secten, terwijl men steeds op zijn hoede
is bij een wandeling door de bosschen om
geen slangenbeet te pakken te krijgen!
De tropische vogels bouwen hun nesten
op de meest uiteenloopende manier. Som
migen bouwen hun hangende nesten in een
gedaante van een diepe beurs of buidel,
die aan den bovenkant geopend is; andere
maken den ingang aan de zijde en weer
anderen, die méér voorzorg willen betrach
ten, maken slechts een kleine opening in de
bovenruimte van het nest. De vogel, van
welke onze plaat het nest voorstelt en die
tot de trekvogels behoort, schijnt meer dan
andere vogelsoorten wantrouwend te zijn
tegenover de buitenwereld, daar deze vo
gel haar nest aan het uiteinde nog geens
zins veilig acht, maar bovendien dit net
aan het uiterste blad vasthecht.
Het snijders kwikstaartje zoekt altijd een
verdord blad op en naait die, hoe zonder
ling het ook moge klinken, met de zijkan
ten aan een levend blad vast, waarbij haar
dunne bek haar tot naald dient, terwijl
een of andere dunne plantenvezel als
draadje fungeert. Het zachte bedje in het
nestje is samengesteld uit veertjes, dons,
spinrag, enz.
De eieren van het kwikstaartje zijn wit;
de kleur van de vogeltjes zelf is lichtgeel.
De vogels zijn erg licht, dus het nestje van
de kwikstaart behoeft niet bijzonder hecht
en sterk te zijn. De vogeltjes zijn zoo licht,
dat een heel dun bodempje van dons en
spinrag hen gemakkelijk in de lucht kan
houden. Het kwikstaartje hangt zijn nest
gewoonlijk aan een Mangoboom en wel ö-
de manier, zooals ons prentje je te zi
geeft.
De sprot, een visch, die julie ongetwij
feld wel zult kennen, wordt veel gevan
gen langs de kusten van Engeland en
Schotland. De sprot is donkerblauw op den
rug en van onderen zilverachtig wit met
groenen weerschijn. Vooral in de buurt
van Schotland worden de sprotten met
massa's gevangen. Evenals de haring trek
ken de sprotten bij troepen langs de kus
ten. Waar sprotten zich het meest ophou
den, is bijna nooit met zekerheid te
zeggen, daar hun verblijfplaats heel wis
pelturig is.
Des zomers houdt de sprot zich heel diep
in het water op. De sprotten verkeeren in
den besten staat, wanneer het jaargetijde
voor de versche haringvangst is geëindigd,
en gedurende November, en wel drie of
vier maanden daarna levert de markt te
Billingsgate een groote hoeveelheid
sprot op.
De sprot is een visch, die door veie men
schen graag wordt gegeten en in bijna
alle Europeesche landen gebruikt. De
sprot is te klein om te worden ingemaakt
zooals men bij de haring doet, maar de
visch wordt vhak bereid bij een grootere
vischschotel, en bij ander voedsel, waarin
visch wordt verwerkt.
Behalve als voedsel is de sprot dikwijls
als mest op het land gebruikt, maar dit
werd alleen gedaan in die jaren, wanneer
de visch zoo overvloedig was, dat de men
schen lang niet alles op konden en de
visch anders diende te worden weggegooid
of aan de dieren gegeven. Vischafval is
voor het land van tijd tot tijd heel goed.
In sommige streken van Engeland wordt
ieder jaar een hoeveelheid vischafval als
mest gebruikt; men zegt, dat de oogst veel
sneller rijpt, wanneer er vischafval in den
grond zit. Gewoonlijk vermengt men de
vischkoppen en -graten met zand en aar-
aarde, en ook dikwijls met zeewier. Maar
niet al direct het eerste oogstjaar kan de
boer reeds voordeel plukken van het in
den grond gestopte vischafval. Er moeten
minstens drie jaren overheen gaan, wil
men er profijt van trekken.
Het is gemakkelijk te begrijpen, waarom
de visch zoo voortreffelijk als mest voor
den bodem is, de huid van de meeste visch-
soorten bestaat voornamelijk uit geleistof,
welke in water al spoedig oplost, terwijl de
visch altijd een zekere hoeveelheid vet of
oliedeelen onder de huid of op eenige an
dere plaatsen bevat. Onder die vette stof
fen heeft men dikwijls van de z.g. prut
(uit traankokerijen) gebruik gemaakt.
Voornamelijk is deze stof nuttig, wanneer
zij met kjein, zand of gewone aarde wordt
gemengd, zoodat een groote oppervlakte is
blootgesteld aan de lucht, van welke de
zuurstof de oplosbare bestanddeelen ont
wikkelt.
De hoeveelheid sprot, die als mest wordt
gebruikt, beloopt waarschijnlijk tot eeni
ge duizenden tonnen per jaar.
In Engeland en Schotland begint in de
Novembermaand de voorname visscherij
en de mistige en betrokken nachten, die
op dien tijd zoo veelvuldig voorkomen,
worden door de visschers als de geschikt
ste beschouwd. De beste soort sprot wordt
op dezelfde manier gevangen als de ma
kreel. Om de sprot te vangen maakt men
gebruik van heel lange netten. Deze net
ten worden bevestigd aan twee horizon
taal uitstekende boomen. Het net, dat vier
kant is, moet wijduit vallen, waarom men
aan weerszijden op den bodem een anker
laat vallen, dat de twee andere punten van
het net tegenhoudt. De mazen van het net
zijn klein, daar de sprot ook klein is en
anders door de mazen heen zou glippen.
De netten worden onder de boot uitge
spannen. De mazen van de netten, waar
mede sprot en andere klein gedierte wordt
gevangen, zijn dikwijls zóó klein, dat men
er met moeite de pink kan doorsteken.
Zoodoende komen er een massa kleine
vischjes boven, zoodra het net wordt om
hoog gehaald.
De visschersbooten, die aan de Engelsche
kusten op sprottenvangst uitgaan, behoo-
ren meestal tot een groote reederij. Vroe
ger waren het hoofdzakelijk particulieren,
die één of twee visschersbooten in eigen
dom hadden en dan met hun netten de
kusten langs gingen, maar in latere jaren
kwamen er groote reederijen, die de klei
ne visschers verdrongen ofwel deze vis
schers in het bedrijf opnamen en hen te
gen een goed salaris als visscher of stuur
man aannamen.
Al zitten wij nu met het mooie weer lie
ver buiten dan binnen, waar wij, als het
koud en regenachtig wee; is, den tijd trach
ten te verdrijven met het kleuren van pren
ten en het uitknippen en figuurteekenen,
toch willen wij voor onze kleine lezertjes
en lezeresjes een prent geven, nl. een Chi-
neesche kleurprent, omdat kleurprenten
door jullie graag nageteekend en gekleurd
ofwel geverfd, worden. Ja, dat weten wij
van sommigen onzer abonnéetjes, dus waar
om zou het mooie weer ons dan tegenhou
den te gaan kleuren! Desnoods neem je je
teekendoos of verfwaren mee naar buiten,
in den zonnigen tuin, en zoek je een be
schaduwd plekje op, waar niemand je
stoort. Maar bekijk eerst eens heel goed de
plaat. Je hebt natuurlijk al lang gemerkt,
dat de plaat een Chineeesch muurbord
voorstelt en daarom dien je ook „Chinee-
sche kleurtjes" te gebruiken. Dat wil zeg
gen, je neemt niet van die helle, harde
kleuren, want daar houden de Chineezen
niet van. Zij houden van heel zachte, pas
telkleuren. Maak den rand van het bord
licht- en pastelblauw. De bloemen en hun
hartjes worden wit of blijven zooals ze
zijn.
De zon, die laag aan den hemel staat,
krijgt een hel gele kleur. De heuvels zijn
zanderig en het lage hekje is bruin. De
beide Chineezen, die al biddend op den
heuvel wandelen, hebben zacht gekleurde
kleeren aan. Hun haar is ravenzwart.
/yijii«SF*
Potncius Lepage, die in 1760 overleed,
was in het Hertogdom Luxemburg geboren
en bereikte den ouderdom van 121 jaar;
kort vóór zijn dood bebouwde hij nog zijn
land en legde te voet tochten van zes a ze
ven uur af.
De Engelschman John Newell overleed
in 1761 en bracht het tot 127 jaar, terwijl
hij nog in het bezit was van al zijn geest
vermogens.
De Engelschman John Bay les, koopman
in schapen, overleed in 1706, toen hij 130
jaar oud geworden was. Gedurende de laat
ste jaren van zijn leven voerde hij nog zelf
de kudden naar de omligegnde markten.
Een Engelsche vrouw, Margaretha Law-
les, overleed in 1739 op 135-jarigen leeftijd.
Weinig dagen vóór haar dood legde zij te
voet een weg van drie- vier mijlen af en
keerde dienzelfde ndag nog naar huis te
rug.
Joseph Barn, een neger, overleed in 1808
op Jamaica in 140-jarigen ouderdom; hij
deed tot aan zijn dood zijn dagelijksch uit
stapje van vier mijlen.
Polotman, een chirurg in Lotharingen,
overleed in 1825 in den ouderdom van 140
jaar. Daags vóór zijn verscheiden verrichtte
hij nog een operatie met veel bekwaamheid.
Thomas Parr overleed in 1835 te Londen
in den ouderdom van 152 jaar. Tot zijn 130e
jaar kon hij zich met al de landbouw werk
zaamheden en zelfs met graandorschen be
zig houden.
Zoo zijn er nog verscheidene voorbeelden
van hooge menschenleeftijden. Typisch is
het echter te weten, dat al die menschen,
die meer dan 100 levensjaren bereikten, een
"root deel van hun leven in de openlucht
- het veld te
EEN RAADSEL.
Ik spreek een ieders eigen, taal,
Meest lief en zoet, soms boos, brutaal.
Ik zing mijn liedje, zooals gij,
Ik juich, als gij, joechei, joechei!
Ik spreek een ieder keurig na,
Dat geeft U wat plezier, ha, ha!
Dan klinken woordjes o, zoo lief,
Ik ben een schat, een hartedief!
Soms scheldt een kleine, dwaze knaap,
Mij uit voor domkop of voor aap,
Voor ezel, eend, ja wat niet al,
Hij scheldt zichzelf, al lijkt het mal.
En weet je nu wel wie ik ben,
En hoeveel talen ik wel ken?
Wel, roep het dan maar, heel, heel luid.
Ik zeg het na hoor kleine guit!
DE BAKKER
Bakker, bakker, op den hoek,
Bak voor mij een lekkeren koek,
Bak voor mij een appelbol,
En een groot' amandelrol.
Bakker, bakker, beste baas,
Bak voor mij wat speculaas,
Bak wat boterletters, man,
O, daar houd ik zooveel van!
Bakken, bakken, zal ik vent,
Kleine smulaap, die je bent!
Moet er nog wat anders zijn?
Houd je ook van marsepijn?
Bakken, bakken, dat is goed,
Maar zeg me wie 't betalen moet:
Wacht» met lekkers, kleine maft,
Tot je 't zelf verdienen kan'