De schrandere herder. DE DRIE VORSTEN. ZINSBEDROG. O B DE BLOEMENELFJES. De twee gierigaards. Eens was er een tijd, dat de menschen niet zooals tegenwoordig het bosch kon den ingaan om hout te sprokkelen of boschbessen te plukken, in de bosschen wa ren holen en menig hol was door een boo- zen wolf bewoond. Hoe dikwijls gebeurde het niet dat de menschen door de wol ven aangevallen werden. Ze waren een plaag voor mensch en dier. In het bosch, dat een half uur van het dorp Wolfsheu- vel gelegen las huisde een groote, sterke wolf. Als er in het bosch geen eten meer voor hem te vinden was kwam hij zelfs bij hellichten dag uit het bosch en sloop als een dief, zijn buik tegen den grond ge drukt naar de kudde schapen op de wei de, sperde zijn muil ver open, pakte snel het vetste schaa.p, dat er bij was en vlucht te er mee terug naar zijn hol. Daar liet hij het zich goed smaken tot hij zijn honger gestild had. De oude herdershond, die de kudde oppaste, kon de wolf niets doen, om dat hij bijna geen tanden meer had om van zich af te bijten. Daar de wolf meer dan eens een schaap meesleurde was de her der erg bedroefd. Hij had geen uur rust meer en ook 's nachts kon hij niet slapen. Steeds dacht hij aan den boozen wolf. Daar hij niet wist, hoe de wolf onschade lijk te maken, ging hij in het dorp van huis tot huis klagend en vragend. Nie mand echter kon hem een goeden raad ge ven. Doch ten slotte meende de herder toch een middel te hebben gevonden, dat de wolf slecht zou bekomen. De herder nam drie sterke honden uit het dorp mee, die van zich af wisten te bijten. Niet lang daarna kwam de wolf, die door den ^honger geplaagd werd, weer dicht bij de kudde. De schapen begonnen te blaten. Maar toen de wolf de drie hon den met hun dreigende tanden zag, zorg de hij, dat hij spoedig rechts-om-keert maakte. Nu liet de wolf zich in langen tijd niet zien en de herder besloot daarom de drie honden in het dorp te laten. Toen echter de oude herdersbond alleen bij de kudde waakte, vatte de wolf moed en stal een lammetje. Daar was Leiden in last. Wat nu te doen, dacht de herder. Einde lijk had hij iets gevonden. Hij slachtte drie vette schapen en verkooht het vleesch in het dorp. De huiden met de wol be hield hij en bond deze om het lijf van de drie sterke honden, zoodat ze er als scha pen uitzagen. Op de weide verstopte de herder zich achter een boschje. De hon den in schaapsvel bevonden zich voor aan bij de kudde en zij gingen niet weg voordat de wolf uit het bosch te voorschijn kwam. Deze deed erg voorzichtig en maakte zich zoo klein mogelijk. Doch toen hij alleen maar de oude herdershond zag, vatte hij moed, nam een sprong en stortte zich hongerig op het eerste het beste schaap. Doch het schaap was een van de drie honden en bij hem was de wolf aan het juiste adres gekomen. Ook de twee andere honden kwamen nu toegeschoten en met zijn drieën grepen zij den wolf aan. Deze zag echter de kans te ontsnappen. De drie honden zetten hem tot diep in het bosch na, zoodat ook de andere wolven in het bosch wisten was er aan de hand was. De schapendief kwam met wonden over dekt in zijn hol aan en viel daar uitge put neer. Andere wolven kwamen naar hem toe.' Hij liet een gehuil hooren, dat zooiets te beteekenen had, als de scha pen bijten als honden. Maak dat je weg komt. Alle wolven zetten het toen op een loopen en renden het eene bosch in, het andere uit, tot ze doodmoe er bij neervie len. Maar de schapendief was zoodanig toegetakeld, dat hij voor zijn hol bleef lig gen. Nadat hij een paar maal naar lucht had gehap, liet hij het leven. Ook in andeer plaatsen, waar tot nu toe wolven een schrikbewind hadden gehou den, verdwenen zij als bij tooverslag. In het geheele land was geen wolf meer te bespeuren. Iedereen was dankbaar jegens den schranderen herder, die voor de rest van zijn leven geen schapen meer behoef de te hoeden. Omdat hij zoo knap was ge weest, bracht men hem zooveel geld thuis, dat hij het bijna niet tellen kon. De oude man had wel een luchtsprong willen ma ken, maar zijn oude beenen waren er te stram voor. Maar zijn hart, dat klopte als de staart van een jongen hond. Onmogelijk. A. De hoeveelste is het vandaag? B. Dat weet ik niet, waarom kijk je het niet na in de courant, die op tafel ligt? A. Daar heb ik toch niets aan, die is van gisteren, - r-*- Een jong Russisch zeeofficier had zijn czaar (keizer Alexander I) nog nooit ge zien. Hij werd in 1815 met gewichtige brie ven naar Weenen gezonden, waar het con gres gehouden werd, je weet wel, van de vorsten van Europa, om na den val van Napoleon opnieuw de kaart van ons we relddeel vast te stellen. Ook de czaar nam daar aan de besprekingen deel. De officier komt te Weenen aan, maar weet niet, hoe hij den czaar bereiken zal. Toevallig komt de keizer, heel eenvou dig, in een overjas gekleed, uit zijn paleis, en ziet een van zijn zeeofficieren voor 't gebouw heen en weer wandelen. „Zoekt ge iemand?" vroeg de keizer hem. „Ja, zeker; ik kom als koerier met brie ven voor keizer Alexander. Men heeft mij naar dit paleis verwezen Maar ik kom hier pas aan en weet niet hoe ik den czaar te spreken kan krijgen." Die rondborstigheid en het open gelaat van den jongen zeeofficier bevallen den keizer. „U vindt den czaar nu niet", zegt hij, „hij is juist uitgegaan; over een paar uur zal hij wel terug zijn. Ik zal u zoo lang gezelschap houden." Beiden zijn nu spoedig in druk gesprek met elkander. De czaar vraagt een en an der over zijn familie en zijn vooruitzichten, en verneemt tevens, dat de jonge man nog nooit aan het hof is geweest. Eindelijk zegt hij: „Geef nu uw brieven maar hier, want, ziet u, ik ben de keizer zelf." „U keizer Alexander?" herneemt de zee officier lachend; „u denkt mij beet te ne men, waarde heer! Maar zoo gemakkelijk laat ik mij niet foppen." „Ik verzeker u, dat ik de keizer van Rusland ben." „Waarlijk? Nu, dan kan ik even goed zeggen, dat ik de keizer van China ben." Alexander lachte en vond het geval recht koddig. Terwijl de beide „keizers" nog verder grappen maakte, ziet de czaar toevallig om den hoek den koning van Pruisen aankomen, die óók het Congres bij woonde. Alexander snelt hem tegemoet, zegt hem lachend eenige woorden in het Duitsch (de officier mocht niets weten), keert zich om en roept den zeeofficier dan weer in het Fransch toe: „Ziezoo, dat treft goed, nu kunt u ook den koning van Prui sen leeren kennen." „Nog mooier", roept de zeeofficier uit: „u de koning van Pruisen, u de keizer van Rusland, ik de keizer van China, drie vorsten in gesprek te vinden met een een- de beheerscher van het Hemelsche Rijk (China) het genoegen hebben, Uw Majes teiten een glas wijn aan te bieden in gindsch wijnhuis?" Hartelijk lachende stemmen beiden toe en met hun drieën gaan ze het wijnhuis in. „Op uw gezondheid, broeders", zegt Alexander tot den koning van Pruisen. „Er ontbreekt slechts een salvo aan, om dezen dronk zoo te maken, als hij behoort", zegt de koning van Pruisen. „Daar weet ik raad voor", herneemt de jonge officier; hij haalt een pistool uit zijn gordel en schiet het in de kamer af. Op den knal van het schot komen vele bezoekers van het wijnhuis binnen en ver bazen zich niet weinig, de twee machtige vorsten in gesrpek te vinden met een een voudig zeeofficier in een gewoon wijnhuis. Men kan zich de verslagenheid van den Rus voorstellen, toen hij hoorde, dat zijn twee gasten werkelijk de personen waren, waarvoor zij zich hadden uitgegeven. Hij wilde zijn keizer te voet vallen, maar de czaar stelde hem'lachend gerust; het was voor hem een kostelijk grap geweest. „En geef nu je brieven maar over, Kei zer China!" eindigde de czaar lachende. Den volgenden dag werd de zeeofficier als kapitein aan 's keizers disch ger.co- digd. Door J. Versteeg. Allemaal hebben we bij de een of an dere gelegenheid iemand wal eens een poets gebaken, niet waar? Ik herinner rnij nog hoe ik op school allerlei kattekwaad uithaalde en mijn vriendjes voor het lapje hield: „Jan, heb jij gehoord, wat daar net op straat is gebeurd?" „Nee." „Ik ook niet." Of anders het volgende: „Piet, de meester roept je." Piet gaat haastig naar den onderwijzer: „Ja meneer?" „Wat is er, Piet?" I „Hebt u mij geroepen?" De meester begreep het dan wel en zei: „Neen jongen, dat is zeker een poets van een van die kwajongens daarbuiten." Bij een andere gelegenheid weer: „Hendrik, kom eens kijken wat ik in mijn zak heb." „Laat eens zien. Maar ik zie niets. Wat heb je dan in je zak?" „Een gat!" Dergelijke en nog ondeugender streken, die ik maar niet zal vertellen, hebben wij met elkaar' uitgehaald. Doch ik wil het eens over andere poetsen hebben, die, welke de zintuigen van een mensch hem bakken. We nemen de volgende proef Zet drie kopjes op tafel. Doe in het eerste koud wa ter, in het tweede lauw en in het derde tamplijk warm water. Maar oppassen, niet te heet hoor, dan zou je je vingers bran den! Steek nu de wijsvinger in het eerste kop je met het koude water, daaarna in het middelste met lauw water. Dit water zal warm aanvoelen. Steek nu diezelfde vin ger in het warme water en na een tijdje in het kopje met lauw water. Dat water zal nu koud aanvoelen. Leg een koude sleutel achter in den nek. Deze zal niet alleen koud, maar ook nat aanvoelen. Dit kunstje doet me herinneren aan een voorval uit vroeger eeuwen. Een misdadiger was veroordeeld tot de dood straf met het zwaard. Op het allerlaatste oogenblik kreeg hij gratie. Maar de beul wilde een grap met hem uithalen, zeide hem niets van de gratie en voerde hem naar het schavot. In plaats van het zwaard nam hij een natte handdoek en sloeg er het ge blinddoekte slachtoffer mee tegen den nek. De man was op slag dood! Na deze afdwaling noem ik een andere proef. Houd je neus stijf dicht, zoodat je slechts door je mond kan ademen. Proef achtereenvolgens van een ui, een appel, va seline en tandpasta. De proefneming toont aan, dat de mensch niet alleen op zijn tong kan staat maken en dat ook de reuk noo- dig is om de smaken te onderscheiden. Wie heeft niet wel eens geluiden ge hoord, die in werkelijkheid niet bestaan? Wie heeft niet gemeend, dat hij iemand op de deur hoorde kloppen, terwijl bij het openen van de deur bleek, dat er nie mand was? Maar het meest worden we door onze oogen er tusschen genomen. Ik wil een paar interesante voorbeelden daarvan ge ven. Kijk eens naar de teekening met de twee poppetjes. Bij den eersten oogopslag lijkt het of het ventje, dat piano speelt, een korter lijf heeft, dan die, aan het voetballen is. Toch zijn hun lijven even lang, meet het gerust na; Kijk nu eens naar het woord „EET". Slechts een gedeelte van de letters is ge- teekend, maar het oog, dat deze letters al zoo dikwijls van tevoren heeft gezien, vult zelf de ontbrekende gedeelten aan. r Neem een stukje karton van ongeveer 3 1/2 bij 5 1/2 centemeter. Plaats de kort ste zijde op de lijn AB. in de laatste tee kening. Laat het hoofd voorover zakken, zoodat het karton op de neus tusschen de oogen komt, aan eiken kant van het kar ton één oog. Kijk strak naar de figuren. Het gevolg zal zijn, dat ge een voltooid gezicht ziet. De voorbeelden van gezichtsbedrog zijn hiermede lang niet uitgeput. Uit eigen ervaring zullen velen van jullie er nog tal van andere kennen .waarin de oogen ons bedriegen. Weet je, dat iedere bloem, die in den tuin staat, door een bloem-elfje wordt ge maakt? Ja, die hebben het druk, de bloem- elfjes. Aan het hoofd van dat onzichtbare volkje staat de Bloemen-Fee, en die deelt haar bevelen uit, welke boomen en plan ten er moeten zijn en hoe de bloemen moe ten worden gemaakt en gekleurd. Je zou niet denken, dat er om de bloe men in jelui tuin voortdurend kleine, fijne wezentjes zweven, zóó doorschijnend als de lucht zelve; maar toch kan je ze soms zien, als je geduld genog hebt. Als er zoo'n heel klein knopje komt aan een plant, dan zijn de elfjes dolblij, en waken er over alsof het een klein kindje is. Ze helpen de teere bloemblaadjes groeien en zich ontplooien. Ze kleuren de bloemen bladeren en zorgen er voor, als voor kinderen. Telkens, als er menschen komen in den tuin, worden de bloem en-elfjes onrustig. En weet je hoe dat komt? Omdat ze weten, dat de men schen zoo dom zijn om niet te begrijpen hoeveel de elfjes van de bloemen houden, en met welk een zorg en moeite dezen de bloemen hebben helpen groeien en open gaan. Als er dan een mensch of een kind bij hun bloemen komt, en met zijn groote grove handen de bloemen afplukt, om ze in vazen te zetten, dan sidderen de elfjes van angst en wringen de handjes van ver driet. Ach! Hun lieve, lieve bloemen-kin- derendat ze zoo ruw van hun stengel worden geplukt om in een vaas langzaam te sterven.Soms vat er een enkel elfje wel eens den moed, om de menschen, die hun bloemen wegnamen, te volgen bin nenshuis! Dat weten we dikwijls niet, maar als wij konden zien, hoe zoo'n elfje treurt als zoo'n prachtige roos of een dahlia of een tulp, waar het zóóveel zorg aan heeft besteed, verwelkt vóór het haar tijd is, dan geloof ik, dat veel menschen niet zoo ge dachteloos bloemen zouden afplukken. Denk je ook niet? DE EIFFELTOREN. Jullie hebt natuurlijk allemaal wel eens van den hoogen ijzeren toren te Parijs, den Eiffeltoren gehoord, welke vooral door de radio zijn vermaardheid heeft weten te handhaven. Langen tijd was de Eiffelto ren het hoogste bouwwerk ter wereld (300 M. hoog), maar sinds enkele jaren heeft men in Amerika een tweetal wolkenkrab bers gebouwd, die veel en veel hooger zijn. De Eiffeltoren moet geregeld geverfd worden, want anders zou hij verroesten en spoedig in elkaar zakken. Voor die verve rij zijn heel wat potjes noodig, zooals je wel begrijpen kunt, zooveel, dat bijna 2/3. van den toren (het bovenste gedeelte) plaats zou kunnen vinden in een verfpot, die om dat gedeelte heensluit! KUNSTJE MET LUCIFERS Als je je vriendjes of vriendinnetjes eens een moeilijk vraagstuk ter oplossing wil voorleggen, dan moet je hen vragen uit 8 lucifers in één keer, zonder deze te breken of te buigen, twee vierkanten en vier driehoeken te vormen. Dat zal hun heel wat hoofdbrekens kos ten en als het plaatje niet aangaf op welke wijze dit moet gebeuren, zou je het zelf ook niet zoo gauw vinden. Het is eenvoudig als je het weet! Ma^r als je het niet weet hè, dan lijkt het haast niet te doen. Veel pleizier er mee! Er waren eens twee mannen, die zoo gierig waren, dat zij hun schoenen uittrok ken en aan een stok bonden, toen zij sa men een zwerftocht ondernamen om aldus geen zolen te verslijten. Zoo zwierven zij door de wereld en trachtten elkaar te over troeven in het uitvinden van mogelijkhe den om te sparen. Op zekeren dag ontmoeten zij een oude bedelares die hen aansprak en om een aal moes verzocht. De beide gierigaards gin gen zonder een woord te spreken verder. Maar de bedelares liet zich niet ont moedigen. Zij liep beide mannen zoo lang na tot deze hun geduld verloren. Elk van hen greep in zijn rugzak. De eerste gaf haar een aangestoken appel, de tweede een stuk oudbakken brood. „En laat ons nu met rust", voegden zij er aan toe. „O, edele gevers", riep de oude vrouw en maakte een overdreven buiging. „Laat mij u tenminste bedanken. U moogt niet gelooven, dat u uw grootmoedigheid aan een onwaardige heb verspeeld. De wensch, die één van u binnen een uur uitspreekt zal in vervulling gaan. Maar de tweede, die zwijgt krijgt het ^dubbele ervan. Maar de wenschvervulling geldt slechts voor één UUr." Daarmee ging de oude vrouw glim lachend weg en speelde vangbal met den appel en het droge stuk brood. De beide gierigaards vielen elkaar in de armen en wisten van vreugde niet, wat zij het eerst zouden doen. Toen zei de eene: „Vlug, wensch je iets heel moois!" „Waarom ik? Wensch jij maar eerst". Want ieder wilde natuurlijk de tweede zijn om het dubbele van den eerste te krij gen. „Toe, zeg dan wat!" „Ik denk er niet aan". „Sufferd!" „Idioot". Toen ranselden zij elkaar af. „Nog één minuut maar", zeide de eerste met ver stikte stem plotseling. „Wil je eindelijk eens wat wenschen?** Maar de laatste minuut was daarmea verstreken en er zouden geen wenschen meer vervuld kunnen worden. Barrevoets trokken de gierigaards verder de wereld dooritjsi VAN WIE IS DIT WAPEN? Hier zie je acht insignes van de vol gende beroepen; telefoniste, onderwijzer, verpleegster, schoorsteenveeger, groente boer, portier, kleermaker en veearts. Zoek nu zelf uit voor wie A bestemd is, voor wie B., enz., want de beroepen staan niet in dezelfde volgorde als de insignes.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1935 | | pagina 7