Een reizende vogel It is niet zoo moeilijk. BUITEN SPELEN AFBLIJVEN met rozenbladeren gevuld. Dat gaf niet al leen een heerlijke geur, maar, zooals men zeide, sliepen de gasten er gauw en zacht in, omdat de rozengeur, bedwelmend werk te en de slaap dan spoedig intrad. In Frankrijk vond men in den tijd, dat Lodewijk XIV er heerschte, prachtige ro zentuinen, welke door de meest beroemde tuinlieden en -architecten waren aange legd en die schatten geld kostten, omdat de rozen meestal nog van een bijzondere soort waren- en vaak uit het buitenland moesten komen. En wanneer de koude intrad, dan bouwde men broeikassen over den gan- schen tuin om die tegen den zomer weer weg te halen. In den ouden Franschen tijd vindt men ook beroemde tuinarchitecten, die geëerd werden om hun kennis en fan tasie om een tuin schoon en fraai aan te leggen. Dergelijke tuinarchitecten verdien den dikwijls veel geld en woonden zelf in een prachtige villa en hadden hun perso neel. Het klinkt bijna ongeloofelijk, maar ook Frans is een jongen, luister dan, Zoo zag hij laatst een fototoestel staan, Nauwelijks was er een uur voorbij, Zoo kwam het berouw nu na de zonden, Die met zijn handen nergens af blij "n dacht, ik kan een foto maken gaan. Of hij had een agent al aan zijn zij. Omdat zijn handen er niet afblijven konden. OE BRAND- OF VOS- SENGANS. De brandgans, ook wel tergeend of vossen- gans genoemd, is een dier dat veel gelijkt op _>en eend, alleen is de gans mooier van vorm m vlugger in haar be wegingen. Zij wordt ook wel vossengans genoemd, omdat zij haar nest altijd in holletjes maakt zooals ook de vos dit doet. De veeren van de brandgans zijn gekleurd, tenminste op den kop en rond den nek en meer naar het midden wit. Onder den hals loopt een witte ringkraag, terwijl de borst is ver sierd met een gordel, welke bruin is en over de schouders doorloopt. De vleugels bezitten de meest eigenaardige kleuren combinaties. Sommige brandganzen hebben hélroode veeren, bedekt met groen en oranje, andere weer hebben vleugels, wel ke wit, geel en zwart zijn. Toch is, ondanks deze tegenstrijdigheid in kleuren, het dier heel mooi te noemen. Het eigenaardigste bij deze ganzen is, dat hun kleuren, wan neer de dieren ouder worden, steeds min der helder worden en tenslotte krijgt het dier een vaal grijs veerenhuidje. De brandganzen zijn bijzonder schran der, maar heel menschenschuw. Wanneer een der ganzen geritsel in het gebladerte hoort, dan begint het dier te schreeuwen en spoedig daarna schreeuwen de andere ganzen mee. Dat is dan een oorverdoovend lawaai, want de ganzen kunnen een alles behalve zacht keeltje opzetten! De kleine gansjes kunnen al heel gauw buiten hun moeder. Zij stappen parmantig naar het water en zwemmen met hun korte, kleine zwemvliezen zóó vlug, dat een eend ze nauwelijks zou kunnen bijhou den. De jagers maken op de brandganzen vaak jacht, omdat de dieren zoo bijzonder mooi en ook meestal een lekker hapje zijn. Maar de brandganzen laten zich niet gemakke lijk vangen. Zij zijn heel slim als een ja ger hen achterna zit. Dan gaat het manne tje meestal voorop en schreeuwt uit alle macht. Het vrouwtje met haar kleintjes houdt zich intusschen schuil in het hol. Heeft de jager eenmaal geschoten, dan valt het mannetje neer, zelfs ook, wanneer het échot niet eens raak was, maar dat doet het dier om zijn list te doen geluk ken. Komt de jager naderbij, dan vliegt de gans plotseling weer op en fladdert voor den jager uit, die het dier volgt. Zoo ge raakt deze geheel van het holletje, waar vrouw en kinderen zich schuil houden, af, en deze laatste zijn dus in veiligheid. Ten slotte vliegt de gans heel hoog en laat zich niet meer zien. Dan pas komt de jager tot de ontdekking, dat hij gefopt is! Deze list gebruikt de brandgans dikwijls. De brand gans reist veel. Zij kan hoog en laag vlie gen en houdt zich het liefst op in die stre ken, waar veel waterplassen zijn en waar er een menigte insecten op het water zwerven. Met haar naar boven gekromde snavel schept de brandgans heel gemakke lijk de voorbij zwemmende vischjes uit de slooten. Als de kleine ganzen zelf nog niet in staat zijn visschen te vangen, dan doet de moeder dit voor hen. Zij schept de vis schen op en legt ze aan den waterkant, waarna de kleintjes onder luid gekakel en gevecht op den buit aanvallen. in Siberië, in het koude Noorden, groeien rozen en wel van een heel bijzonder soort. De rozenteelt in Siberië was voor den oor log echter veel bloeiender dan thans, nu men door de electriciteit en alle moderne technische hulpmiddelen in staat is zelfs in de huiskamer rozen te kweeken. Vroeger was men immers bijna uitsluitend op de natuur aangewezen en wanneer er eens een nacht een flinke storm had gewoed, dan was vaak de geheele rozenteelt mis lukt. s goed uit elkaar wordt gekamd. Daarna bind je een dun touw om de bovenkant van het uitgeplozen deel om verder uit rafelen te voorkomen. Is ook dat gebeurd, dan wordt het touw dubbel gevouwen en met een strik bij elkaar gebonden, zoodat de uitgekamde deelen, die natuurlijk pre cies even groot moeten zijn, als het ware een borsteltje vormen. Daarbij kan het aan de lus opgehangen worden, zoodat moeder er zeker blij mee zal zijn. EEN KOETSIER VERVOERT DEN DUIVEL. Een bekend grappenmaker zou eens in een dorpsherberg logeeren. Hij liet zich in een rijtuig van het station daarheen bren gen. Het rytuig hield vlak onder een open raam stil. Voordat de koetsier kans had gezien van den bok te komen, was de rei ziger, uit het rijtuig gestapt en in het opan raam gesprongen. De koetsier, die het por tier opende, zag dat het rijtuig leeg was, hij begreep er niets van en boos klom hij op den bok om weg te rijden. De grappenmaker was intusschen wee! uit het raam en in het rijtuig geklommen. Nauwelijks waren zij de straat ott «f da vreemdeling tikte tegen het raampje en riep: „Hé koetsier, waarom breng je raa niet naar de herberg?" De koetsier, hevig geschrokken. «pnwng van den bok en zei: „Stapt U maar uit ft rijd U niet meer, want U bent de du'val en hebt het op mijn ziel gemunt. Ho ót 'hg geld maar", en zonder verder nog '-■< zeggen, reed hij weg. Zoo had de grappenmaker een giitto ritje gehad. dag druk bezig met zijn bescheiden krach ten anderen te verblijden. Wij vonden oom Herman, ofschoon wij hem onwillekeurig een groote achting toe droegen toch wel een beetje raar. Nu weet ik, dat hij heel gelukkig geweest moet zijn, want aan het einde van iederen dag kon hij met trotsch zeggen, dat hij hier of daar een goede daad had verricht. terwijl wij met angst en beven naar huis slopen, omdat wij verwachtten, dat onze nieuwe streek uit zou komen en dan kon den wij natuurlijk zeker zijn van een flink pak slaag. En hoe dikwijls hadden wij juist niet de gelegenheid om ons nuttig te maken! Hoe vaak hadden wij kunnen bewijzen, dat wij niet slechts niksnutten maar flinke jongens waren. Maar de zaak zat zoo: Wij zouden ons zelf laf zijn voorgekomen, als wij zoo had den gehandeld, als wij, eerlijk gezegd, dikwijls graag hadden willen handelen. Wij waren bang, als wij soms van goeden wil waren, dat wij ons belachelijk zouden maken. Alsof een mensch, hetzij groot of klein, zich belachelijk kan maken, als hij zijn goede zijde laat zien! Lieve, goede oom Herman! Wij allen, die U gekend hebben, dragen Uw beeld in ons hart. Waarom kwam echter de bekentenis zoo laat, dat U een werkelijk wijs man bent geweest.... terwijl wij uitgemaakte narren waren? EEN KNIPPRENTJE. Knip de hier afgebeel de zwarte stukken zorgvuldig uit, nog be ter is het het plaatje eerst op een oude brief kaart te plakken en als de lijm droog is, uit te knippen, dan zijn de stukjes steviger. Leg de verschillende stuk ken nu zóó tegen el kaar, dat er een dier gevormd wordt. Welk dier het is, verklappen wij niet, dat moet je zelf maar zien uit te vinden. EEN HANDIGE TAFELVEGER. De kindertjes uit onze straat, Weten altijd daad'lijk raad, Met hun schopjes in de hand, Hollen ze naar de hoop zand. Die daar gisteren werd gebracht, Niemand had dat zand verwacht, Piet en Jan, Janet en Klaart je, Lusten allemaal een taartje. En met de hand op het hart: wij waren een bende echte kwajongens. Goed doen? Lieve tijd, wij hadden moeite genoeg om .iederen dag een nieuwe kwajongensstreek te bedenken. Onze heele aandacht was op baldadigheid ingesteld. Wij maakten de niets vermoedende meisjes aan het schrik ken, plaagden de honden, tot zij woedend achter het hek in den tuin heen en weer holden en nijdig blaften, wij stalen de ker sen van de boomen op buurmans erfi Als je moeder eens een groot plezier wilt doen, maak dan in je vrijen tijd eens een tafelschuiertje voor haar. Zooals je op de teekening zien kunt, is dat heelemaal niet moeilijk. Je hebt er niets anders voor noo- dig, dan een stuk dik touw, waarvan de uiteinden zorgvuldig en niet te ver worden uitgerafeld en daarna met een kam even EEN STUKJE GESCHIEDENIS VAN DE ROOS. De naam van de roos is bijna in alle ta len hetzelfde: Rose, rosa, rhodon, enz. Zij gaf zelfs aan het eiland Rhodus den naam. De roos van Carthago was als maandroos beroemd; het meest waardeerde men de certifolie. Misschien werd zij ten tijde van Alexander juist naar Europa overgebracht, daar was zij snel het sieraad van alle fees ten. Herodotus kent de roos slechts van het hooren zeggen; in Phrygië was er in den tuin van Abidas een bloem met 60 blade ren en deze bloem had een heerlijke geur. Campanië beroemde zich op de schoonste roos, Malta op de roos, welke het heerlijkst geurde, Cypres leverde de beste rozenolie, waar de rozen tweemaal per jaar worden geplukt. Zij bloeien in het voorjaar en in November. Van Alexandrië gingen des winters geheele scheepsladingen naar Ro me. Ten tijde van Keizer Augustus be schermde men de rozen in broeikassen. Op de tafels der Grieken stond een roos als het beeld van de stilzwijgendheid, ten tee- ken, dat van het onderhoud niets overge- praat zou worden, vandaar het „sub rosa", iemand iets toevertrouwen. De Grieksche gasten droegen kransen van rozenblaren om de bedwelming van den geur te onder vinden. De senatoren kregen bij het spelen rozenkransen. Ook de graven der Grieken en der Romeinen versierde men met ro zen; in de buurt van een praalgraf werd dan meteen een hut gebouwd door een slaaf of arbeider, die niets anders te doen had dan het graf te onderhouder en de ro zen ieder jaar opnieuw te stekken en meteen te zorgen, dat er geen onkruid tus- schen de rozen zou groeien. Keizer Nero hield van rozen. Wanneer er een feest was, dan liet hij zijn bedienden rozen strooien op den vloer van de danszaal en de danseressen moesten tusschen de rosen dansen. De kussens van de Grieken werden vaak OOM HERMAN, DIE WIJ NOOIT VERGE TEN. Ifeens zullen jullie be grijpen hoe heerlijk het is. door Carly Vos. Ik kende in mijn jeugd een man, die ik nooit zal vergeten. Wij noemden hem Oom Herman, en ik moet eerlijk bekennen, dat wij ons dikwijls vroolijk over hem hebben gemaakt. Desondanks vereerden wij hem zeer en toen hij plotseling en geheel on verwachts stierf, waren wij jongens er diep van onder den indruk. Dat is nu vele jaren geleden en veel heeft zich in dien tusschentijd veranderd, taaar de herinnering aan Oom Herman is zeldzaam levendig en onveranderd geble ven. En nu weet ik, dat hij, over wien wij zoo graag grapjes maakten, een wijs man was.... een man, die vast en zeker zijn heele leven door gelukkig en tevreden ge weest is, ofschoon hij niet gezegend was met aardsche goederen en zeer zuinig moest leven. Ik kan mij niet herinneren oom Herman ooit boos te hebben gezien. Steeds was hij in het allerbeste humeur. En waarom lachten wij hem ondanks dat dan soms toch uit? Omdat hij het zich tot gewoonte had gemaakt iederen dag min stens 'n goede daad te verrichten. Hij sprak er vaak met ons jongens over en probeer den gedaan te krijgen, dat wij dat ook zouden doen, maar dan grinnikten wij te gen hem, en hijwel, hij liet ons grinni ken. „Er zal wel eens een dag komen, dat jullie zullen ondervinden hoe heerlijk dat is!"oplacht hij dan heel rustig te zeggen, voor hij verder ging. Eerst bakken zij ze mooi rond, Want taartjes eten is gezond, Daarna gaan zij met hun vieren, Al die taartjes mooi versieren. Ook moedertje wordt goed bedacht, Want 4 x 2, je weet, is acht. Moeder liet het zich goed smaken, Dat gebak van die kleine snaken. Goed doen? Neen, daarvoor hadden wij heusch geen tijd! En wat deed intusschen Oom Herman? Hij, die zelf niet meer een van de jongsten was, sleepte voor een oude vrouw de kolen in den kelder, legde een jonge vogel, die uit het nest gevallen was er weer in, of nam hem mee naar huis en verzorgde hem goed, om het dan, als het beter was, weer te laten vliegen, maakte een arm kind blij, met een klein geschenk, hielp den voer man, als een zwaar beladen wagen met paarden bespannen een hoogen brug op moest, plukte bloemen en bracht die bij zieke menschen, beschermde alle mogelij ke dieren voor de plagerijen van onver standige kinderen, was vriendelijk voor ou de menschen, kortom, hij was den geheelen

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1936 | | pagina 7