Hoe Truus op Zus paste. De gestrafte dieven DE IJ DELE REE Karei de Groote. De Zweefspoor. m bemerkte niet, dat zus haar handje los maakte en dat de kleine meid wegliep. Ket kind stak alleen den weg over, liep het weiland in en bij den slootkant gekomen, ging het op de knietjes zitten om de mooie bloemen te plukken, welke tusschen het riet in het water groeiden. „Mooi, mooi", mompelde het kleintje en kwam al dichter bij het water, totdato, schrik, haar klompje uitgleed in het slijk en zus met een schrikgilletje in het water viel. Alle drie de meisjes holden naar de sloot, waar uit natte zusje met vereende krachten werd getrokken. Nu vlug naar huis, zusje kon er ziek van worden. Het schreiende kind op de armen vloog Truus naar moe der, gevolgd door de twee vriendinnen. Wat zal moe boos zijn geweest, daar zat vast een standje voor Truus op, maar tja. waarom zorgde zij dan ook niet beter voor de kleine meid? Schoenmakersknecht: Baas, het is goed, dat die meneer zoo'n kleine voet heeft. Baas: Waarom? Knecht: Omdat hij zijn nieuwe laarzen nog niet betaald heeft; als zijn voeten groo- ter waren, dan moest U nog meer geld van Hier zien jullie weer een gezellige groo- I dig moeten worden uitgeknipt.' Daarna te knipprent, waarvan de deeltjes zorgvul-1 tracht je ze zoo ineen te leggen, dat zij een prent vormen, waar je een trein op ziet efï'l scheid nemen van degenen, die op het punt een heeleboel menschen er voor die af- staan met vacantie op reis te gaan. hem hebben. op den vertoornden landheer durfden slaan. „Jullie kwamen hier om in te breken en mijn bier smaakte jullie. Welnu, mijn hee- ren, neem er van, zooveel je wilt, of neen, neem er van zooveel ik wil! Mannen, laat de kerels aan deze tafel zitten en haal een vat bier naar boven. En nu, mijn heeren, ik laat jullie niet gaan, alvorens ieder van juilie een beker bier kunt drinken in één teug en zonder er ook maar één druppel tje in te laten. Gelukt het je niet, probeer het dan nog eens, net zoolang, totdat het je wel gelukt". Nu, je begrijpt, een gemakkelijke taak hadden de booswichten niet, temeer, daar hun maag al tamelijk vol was van het ge stolen bier. Met lange gezichten zetten de mannen zich aan tafel. De eerste maal ge lukte 't geen van beiden het bier in één teug op te drinken, de tweede maal nog minder en de derde maal konden zij nog slechts enkele slokjes bier in het keelgat krijgen. Toen vielen zij snikkend op hun knieën voor den landheer en vroegen dui zendmaal vergeving. De landheer was een rechtvaardig man. Hij zag, dat de beide menschen reeds genoeg gestraft waren, want zij waren ziek van het vele bier, dat zij naar binnen hadden gekregen. „Welnu, mannen, vergeven zal ik je. Maar ik waar schuw je; dring nooit meer in mijn huis, want den volgenden maal zal je straf dub bel zoo groot zijn. En nu vooruit! Mijn huis uit en kom me niet meer onder de oogen!" De beide dieven probeeren een woord van dank te stamelen, doch de landheer schud de het hoofd. „Ga heen en denk aan het geen ik je gezegd heb". Als doodzieke menscnen strompelden de inbrekers het kasteel uit en legden zich in het bosch neer, want loopen, nadat je ne gen kroezen bier hebt gedronken, neen, dat konden ze niet meer. De beide dieven hebben hun woord gehouden. De straf van den landheer van Beieren heeft zijn uit werking niet gemist. Nooit hebben zij meer geprobeerd een anders goed in bezit te krijgen hun heele leven zijn zij den land heer dankbaar gebleven, omdat deze hen van het overmatig bierdrinken heeft afge holpen. De machtige keizer der Franken. Van Karei den Groote, den zoon van Pe pijn den Korte, hebben wij reeds in de lage klassen van de school geleerd. Karei de Groote was Koning van Frankrijk en werd geboren te Aken op 2 April 742. Na den dood van zijn vader in 768 moest Karei de bezittingen van zijn vader deelen met zijn broer, Caroloman. Karei de Groote was vaak in oorlog met de Saksen en andere volken, hij kwam meestal als overwinnaar uit den strijd terug. Freiburg, de hoofdstad van het Zwarte Woud ligt prachtig verscholen tusschen de met wijnstokken begroeide bergen. Om dat er geen baan over de bergen kan wor den aangelegd, maken de menschen, die daar wonen, gebruik van de zweefbaan, dat is, zooals je op het plaatje kunt zien, een soort van tram, die met een beugel aan Toen hij 60 jaar was, overtroffen zijn rijk dommen al de bekende rijken der wereld. Karei had drie zonen, Karei, Lodewijk en Pepijn. Volgens het oud gebruik moes ten de bezittingen van Karei den Groote onder de zonen worden verdeeld, maar Ka- rel, die bang was, dat zijn kinderen na zijn dood over de deeling van zijn bezittingen zouden gaan twisten, was zoo verstandig zijn goederen reeds bij het leven te verdee- len. Karei, die dacht, dat hij nu na de ver deeling van zijn rijkdommen een rustig le ven kon genieten, moest echter opnieuw ten strijde trekken, thans tegen de Friezen, die veel te hooge belastingen lieten betalen door de leenheeren en degenen, die een landgoed bezaten. Karei, die deze handel wijze niet goed keurde, verzamelde zooveel mogelijk een machtig leger en een groote vloot en begaf zich, ondanks zijn bijna 70 jaar, in eigen persoon naar de rivier de Aller, om den Deenschen hertog Godfried af te wachten, die zich er op beroemde te gen Karei ten strijde te trekken en bij voorbaat al reeds had meegedeeld, dat hij overwinnaar zou worden. De Hertog zou de Friezen wel eens van dien lastigen Ka- rel den Groote afhelpen, maar., er kwam iets anders tusschen. Eenige weken, voor het gevecht zou plaats hebben, kwam de Hertog te sterven en de strijd behoefde niet door te gaan. Karei de Groote sloot een vriendschapsverbond met de Friezen, die blij waren, dat de twist zoo goed afliep, omdat zij bang waren voor de vloot van Karei. In 818 vertrok Karei de Groote naar Aken en stierf daar twee jaar later in den ouderdom van 70 jaar. De ree, een mooi, slank dier, Deed dikwijls erg verveeld, Hij had alleen plezier, In het kijken naar zijn beeld. Zie hem maar eens staan te turen, In de heldere waterplas. Daar staat hij soms wel twee uren, Vinden jullie dat niet kras? Het zal je er nog eens naar vergaan, Sprak vroeger zijn moeder al, Hij trok er zich echter niets van aan, Maar Hoogmoed komt voor den val. Hij heeft het duur moeten bekoopen. Want met een geweer vol lood, Kwam de jager aangeslopen, En schoot het ree'tje dood. IN DEN KELDER BIJ HET BIER. Hoe de dieven hun loon kregen. door Carly Vos. Het verhaal, dat nu volgt, speelde zich af in een machtig kasteel in Beieren. De eigenaar van dit kasteel was een recht vaardig, maar streng man. Hij dulde geen oneerlijkheid, leugen of diefstal en strafte een ieder, naar gelang van zijn misdrijf. Het was op een zonnige voorjaarsdag, dat twee onguur uitziende typen door het dal van Beieren, waardoor een breede ri vier stroomt, slenterden. De kerels stonden in Beieren bekend als oneerlijke menschen, die er niet voor terug zouden schrikken een arme weduwe of een eerlijk werkman van hun geld en goed te berooven. Wat liepen die twee lieden daar mee el kaar te bepraten? Veel goeds was het niet, anders zouden zij niet direct hun gesprek staken, wanneer er iemand langs hen liep, die hen vroolijk „Goeden morgen" toeriep, welke groet nauwelijks werd beantwoord. „Dus je houdt je aan je woord" begon de een. „Vanavond om negen uur. Denk er om, dat je een stok bij je draagt. Een van de wachters mocht ons eens in het oog krijgen". De ander knikte en de kerels gingen ieder een anderen kant naar huis op. Te gen den avond vonden de beide mannen elkaar weer op het groote kasteelplein, dat, omgeven door een prachtig bosch, 't voor hof van het kasteel „Woudburcht" vormde. De oudste droeg in zijn binnenzak een klein pistool; de jongste verborg een knoestige stok. Als muizen zoo stil slopen beide, toen alles in het prachtig kasteel scheen te sla pen, op de kelderluiken af, want, hun plan was, in het kasteel van den landheer van Beieren in te breken. Karei de Groote vertoefde vaak in de stad Nijmegen en als het Paaschfeest was, ging hij steeds naar Nijmegen, zijn gelief de stad. Karei had een prachtig hof doen bouwen in de nabijheid dier stad en bracht de zomerweken in het slot door. Karei de Groote stond bekend als een rijk man. MOPPEN. Dokter: Morgen loopt de jongen weer buiten, mevrouwtje, dat verzeker ik U. Mevrouw: Dat kan niet dokter, tenzij U hem een recept voor een paar nieuwe schoenen kunt geven. Mevrouw: Maar Betje, je denkt ook ner gens om. Het gaat bij jou het eene oor in en het andere uit. Betje: Dat kan niet mevrouw, want in het eene oor heb ik een watje. De kelderluiken boden niet veel tegen stand; al gauw was het verroeste scharnier aan de planken teruggesprongen en kon den de dieven hun weg vervolgen. De oud ste snoof de lucht eens in. „Ik ruik bier, heerlijk bier!" zei hij. „Ik ook" antwoord de de ander. „Laten wij eens gaan zien, waar de vaten staan". Zij zochten en von- een stalen kabel hangt en gedreven door electriciteit naar boven en beneden kan zweven. Men noemt het ook wel een ka- belspoor of zweefspoor. In enkele minuten brengt de zweefspoor de menschen op de 1286 meter hooge Schauinsland, van waaruit men een prach tig panorama kan bewonderen, zelfs de toppen der Vogezen zijn van daaruit zicht baar. Dit uitzicht is onvergetelijk en het is dan ook een plaats waar ieder jaar ver schillende touristen heengaan, om van het natuurschoon te genieten. den deze weldra. „Nu even proeven of de landheer van Beieren goed bier drinkt." O, dat smaakte! De inbrekers schonken de kroezen, welke aan een spijker boven de vaten hingen, boordevol en dronken, totdat zij vergeten waren waarvoor zij kwamenmaar, zij hadden dom gedaan. In hun pret, die zij hadden om de poets, welke zij den landheer hadden gebakken, hoorden zij niet, dat de kelderdeur werd geopend. In de deuropening verscheen een tweetal wachters, die weinig .tegenstand van de half dronken inbrekers ondervon den en de kerels voor den landheer sleep ten. „Wat zullen wij met de booswichten doen, heer?" vroegen zij en keken eens minachtend naar de beide inbrekers, die beefden als een rietje, toen zij hun oogen 1*- Op de vier bijgaande prentjes kun je zien hoe Truus op haar zus paste, toen zij met de kleine dreumes ging wandelen en on derweg haar vriendinnen tegenkwam. „Laat haar niet losloopen, hoor Truus", had moe gezegd. „Neen moeder", had Truus geantwoord, maar owee! Daar in de verte zag zij haar twee vriendinnen, Koos- en Bep, in druk gesprek gewikkeld. Even groeten en dan voorbij gaan, neen, het wa ren toch haar vriendinnen. „Dag Truus, luister eens.." En nu volgde een verhaal waarnaar Truus aandachtig luisterde. Zij

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1936 | | pagina 7