Het geheim van Fidel. Een knipprent Een betrokken lucht over de heide Liesje en de handige naaister. EIGENAARDIGE HUIZEN IN DE WERELD. Een kleedje voor de Poppenkamer maken, J 1 T- ,".\-> v*'. v*^ "-N"- »\v Nl.\ Een voorlooper van de moderne wolken krabbers zijn de huizen van de Pueblo's (Mexikaansche Indianenstam), welke van in de zon gebakken steenen met klei als metselspecie worden opgetrokken. Iedere familie bewoont zijn eigen woning, die verscheidene verdiepingen hoog is. Daar deze echter heel dicht tegen elkaar aan gebouwd zijn, lijkt het heele dorp wel op een groot blok huizen. In de onderste ver dieping zijn geen ramen of deuren aange bracht en men kan slechts langs ladders naar boven of beneden komen. Dit dient om de huizen beter te kunnen verdedigen in geval van oorlog. De sneeuwhut van de Eskimo's is half kogelvormig met een lange, smalle ingang. Men slaapt in de hut op een bed van mos, bedekt met rendiervellen heel warm. De 'lange gang, die toegang verleent tot de Eskimohut, maakt meermalen een hoek, •waardoor belet wordt, dat de warmte uit het inwendige van de hut kan ontsnappen. Deze hutten worden van vierkante blok ken ijs gemaakt, die de Eskimo's met een mes afsnijden en kruisvormig op elkaar stapelen. De Ilogoten op de Philippijnen bouwen hun slaaphutten in de toppen van de hoo rnen. Slechts met een slingerende touwlad der is de woning te bereiken. Behalve ter bescherming tegen wilde dieren en rep tielen worden deze huizen ook met het oog op de in die streken heerschende ma laria, zoo gebouwd. De muggen, die deze ziekte overbrengen, blijven bij den grond en kunnen zoo hoog niet koman. Op de Japansche eilanden hebban vaste huizen weinig zin, omdat daar zooveel aardbevingen voorkomen. Daarom is de oorspronkelijke manier van bouwen heel doelmatig. De wanden van bamboe worden met stevig papier bespannen en zoo krijgt men een licht en luchtig huis, dat voor het Japansche klimaat zeer geschikt is. De wanden kunnen naar elkaar toe geschoven worden, zoodat men de ruimte naar be lieven kan veranderen. De boothuizen van de Siameezen zijn wel heel wonderlijk. De bewoners houden zich bijna uitsluitend met de vischvangst bezig. Hebben zij ergens een goed jacht veld ontdekt, dan leggen zij hun verplaats bare woning aan den oever van een ri vier vast en blijven daar dan net zoo lang, tot alle visch gevangen is. Een man kan deze boothuizen gemakkelijk besturen en daarom zijn ze practisch en gemakkelijk. Een eigenaardige manier van slapen kent men in Afghanistan. Op de landwe gen zijn onder de boomwortels slaaphutten gebouwd, die binnenin niets anders dan 'n groote slaapsteen bevatten. Onder deze steen wordt vuur aangemaakt en de ver moeide wandelaar legt zich op de ver warmde onderlaag ter ruste. Reizigers vin den dit soort bedden heel behaaglijk. Wij hebben toch allemaal graag een karpet in de poppen- ttamer, nietwaar? Nu dat kunnen de meisjes heel goed zelf maken, zooals je op de teekening kunt zien. Vraag aan moe der om allerlei kleurenrestj es van wol. Dan zoek je een stuk karton op, zoo groot als een briefkaart, grooter hoeft het kleed niet te worden en dan steek je op de bei de lange kanten om de 2 millimeter een speld. Nu neem je een lange draad en bindt die aan de eerste speld vast, ga dan met de draad naar den tegenoverliggenden speld en doe de draad daar om de knop, dan weer terug en zoo heen en weer tot alle spelden een draad hebben. Nu neem je een stopnaald met een andere kleur draad en haalt deze door de draden heen, een op en een neer, dan wordt de draad flink aangetrokken en op een afstand van 2 c.M. afgeknipt. Zoo ga je steeds door, aan iederen kant aldoor 2 c.M. draad laten hangen, dat moet later de franje worden. De draden moeten goed tegen elkaar ge drukt worden, dat het een vast kleed wordt, anders is het niet mooi. Als het ta pijt klaar is, dan zet je met een draad alle franjedraden vast en knipt deze dan net jes recht af. Ziezoo, het poppentapijt is klaar. Hoe mooier kleuren je hebt gekozen, hoe mooier het kleed wordt. Je kunt ook probeeren strepen te weven, door bijv. drie of vijf maal dezelfde kleur draad er door te trekken en dan een andere kleur te nemen. Onze roodbonte koe, Annie, hield op met herkauwen en staarde voor zich uit. Ze staarde zoo lang, dat Mieke, onze zwart bonte, op het laatst ook begon te staren. „Waar kijk je toch naar en waarom schei je uit met herkauwen?" vroeg Mieke haar tenslotte. „Ik kijk nergens naar en ik herkauw niet meer, omdat ik denk en ik kan geen twee dingen tegelijk doen", antwoordde Annie. „O", zei Mieke, „nu ik herkauw liever." „Ik denk er juist over", hernam Annie, de laatste opmerking negeerende, „dat ik wel op reis zou willen gaan." „Welnu, ren dan een paar maal langs den rand van de weide", stelde Mieke haar voor. De roodbonte Annie sloeg eenige malen met haar staart en zei vol waardigheid: „O neen, wat ik wensch is verre landen te gaan bezoeken." Mieke was hierdoor zoo verrast, dat ze heelemaal vergat te herkauwen. „Wel, heb ik ooit!' loeide ze. „Mag ik met je mee" „Dank je voor je vriendelijk aanbod", antwoordde Annie. „Maar ik denk, dat één koe minder de aandacht trekt dan twee. En buitendien heeft een groot dichter eens gezegd: „Hij reist pas, die alleen reist!" „Heel goed hoor" zei Mieke, „wanneer ga je weg?" „Nu dadelijk! Dag!" en weg holde onze Annie. Toen ze door het veld snelde en daarna op deft weg kwam, zei ze iedereen, die ze passeerde, goedendag. Gerrit de gans zei, dat hij hoopte, dat het niet zijn slechte gedrag was, dat haar noopte op reis te gaan en de vierling Bigmans, wilden graag met haar mee, maar Pa en Moe Big mans wilden hen niet laten gaan. Fidel zei, dat hij haar op zou komen zoeken, als ze binnen een jaar niet terug was en Poesiekat wilde haar leeren, hoe ze in een boom kon klimmen, als ze soms behoefte had om te slapen, en een veilig plaatsje wenschte. te hebben. Annie bedankte hen allen heel hartelijk en daarna ging ze door het hek den weg op. Nadat ze heel ver geloopen had, ze dacht, een paar duizend kilometer, bedacht ze, dat het nu wel ongeveer etenstijd was. Ze liep een grasveld, waar ze langs kwam, in, en had een verrukkelijken maaltijd. Daarna liep ze weer duizenden en duizen den kilometers. Plotseling stond ze voor 'n breed water, dat moet de zee zijn, dacht ze, die de verre landen van elkaar scheidt, maar daar ze geen aardrijkskunde kende, was zij er niet heel zeker van. Ze ging over een brug weer verder en kwam tenslotte bij een hoogen muur. „Dit is het einde van de wereld", verklaarde zij, „ik heb het me altijd voorgesteld zooals het er hier uitziet. Ze ging even liggen en loeide van welbehagen. Nadat ze een poosje uitgerust had, be gon ze er over te denken om terug te gaan. Ze had nu wel den weg gevonden naar het eind van de wereld, doch wist nu niet meer hoe ze terug moest. Ze keek heel ernstig voor zich uit en dacht er hardop over na. Eindelijk had ze een reuze-idee. „Ik geloof", zei ze tegen zichzelf, „dat je in zulke gevallen altijd je neus achter na loopt!" Ze stond op, stak haar neus in den wind en liep deze achterna. Haar neus leidde haar recht door het veld naar den groo- ten weg, die ze een heel eind afliep. Plot seling hoorde ze achter zich een stem, die zei: „Hé Annie, wat ga je doen?" Annie draaide zich om. Het was den boer en nooit in haar leven was ze zoo blij geweest hem te zien als nu. Hij bracht haar weer terug naar de wei. Ze trachtte hem onderweg te vertellen waar ze overal geweest was, maar hij begreep er niets van. Teruggekeerd in de wei, liep ze eerst heel voornaam naar de melkplaats en voel de zich de interessantste koe van de we reld. Fidel, die eigenlijk niet op de boer derij woonde, herinnerde zich juist een fijne vette kluif, die hij bij het keuken raam begraven had en ging deze halen. Binnen in de keuken hoorde hij den boer zeggen: „Dat gat in de heg moet mor gen gemaakt worden, want de roodbonte Annie is er vandoor gegaan, ik vond haar ongeveer drie kilometer hier vandaan op den weg wandelen. Fidel nam zijn kluif en rolde haast om van het lachen. Toen hij bedaard was, ging hij naar de wei, waar de verschillen de dieren in een halve cirkel om Annie plaats genomen hadden. Toen het eindelijk stil was, liet Annie Hier is weer zoo'n gezellige groote knip prent, waarvan de stukjes voorzichtig moe ten worden uitgeknipt en allemaal tot een geheel moeten worden samengevoegd, zoo dat je een aardig prentje krijgt een goedkeurend „boe" hooren en begon haar avonturen te vertellen. De dieren luisterden in ademlooze stilte en het stilst van allen was Fidel, hoewel hij bijna twee maal was uitgeschaterd van het lachen en zichzelf op het puntje van zijn tong beet, tot de tranen in zijn oogen kwamen. Nadat Annie haar verhaal geëindigd had over de verschillende landen, die zij had bezocht en verteld had, hoe het einde van de wereld er uit ziet, bedankte alle dieren haar voor haar interessante reisbe schrijving en zeiden, dat ze dien avond heel veel hadden geleerd. Daarna gingen ze allemaal slapen. Ook Fidel ging naar zijn hok, maar eerst lachte hij eens flink uit. Hij kon ge woonweg niet tot bedaren komen. Maar, daar hij Annie niet in haar gevoelens wil de kwetsen, vertelde hij nooit aan iemand, dat zij heelemaal niet aan het eind van de wereld was geweest, het geheim bleef veilig bij hem bewaard. Ach, ach, zuchtte Liesje ongeduldig, ter wijl zij trachtte een dikke draad door het kleine oog van een dunne naald te halen, „waarom hebben de naalden toch niet een beetje grooter oog. Op deze manier krijg ik nooit de gordijntjes van mijn poppen- kamer af en ik wilde zoo graag dat ze hingen als moeder straks thuis komt." „Wat zou je er wel van zeggen, om een naald te gebruiken, die heelemaal geen oog heeft", vroeg oom Jan, die druk be zig was een mooi poppenhuis voor Liesje in elkaar te timmeren en toen hij daarmee klaar was maakte hij een klein gootsteen tje en rechtbankje in de mooie blauw met wit geschilderde keuken. „Wie heeft er nu ooit gehoord van een naald zonder oog", lachte Liesje, „daar zou ik het maar niet eens mee probeeren." „En toch", zei oom Jan, „ken ik een klein naaistertje die dat wel doet, en zij maakt heele mooie dingen." „Maar waarom gebruikt zij dan een naald zonder oog?" vroeg Liesje, nieuwsgierig ge worden. „Wel, omdat zij geen andere naald kan gebruiken", lachte oom Jan, „ja, ik denk dat zij het heelemaal geen naald zou noe men, want zij handwerkt met haar sna vel." „Met haar snavel?" herhaalde de ver baasde Liesje. „Hoe kan dat nu, alleen vo gels hebben toch maar snavels en ik heb nog nooit gehoord van een vogel, die een naaister is." „En toch is het zoo" verzekerde oom Jan haar, „de vogel is zoo handig met haar snavel, dat de menschen het diertje „snij- dersvogel" noemen." „Maar wat maakt die vogel dan?" vroeg Liesje ongeloovig. „Ze kan toch geen vo- gelkleeren maken?" „Dat is waar", lachte oom Jan,-„maar zij naait haar nest in elkaar. Inplaats van haar nest te maken, zooals de andere vo gels dat doen, neemt de snijdersvogel een mooi groot blad en gebruikt dat voor de fundeering van haar nest. Is het blad groot genoeg, dan maakt zij er een zakje van; anders neemt zij nog een blad, wat vlak bij het eerste groeit, en verbindt de beide bladeren in den vorm van een zakje aan elkaar met planten vezels, harde grasjes of wat ze, voor haar doel geschikt, ook maar vinden kan. Natuurlijk laat zij het zakje van boven open. Als het nestzakje klaar is, zoekt de vogel kleine veertjes, pluisjes en soms een stukje watten. Niet lang daarna zijn er nu eitjes in het nest en na een paar weken liggen er heele kleine ka le jonge vogeltjes in het lekkere, warme nestje. Vind je die snijdersvogel nu niet bijzonder knap, dat ze kans ziet, met niets dan haar snavel, een huisje voor haar kin dertjes in elkaar te naaien?" „Ja, oom Jan, die vogels zijn veel han diger dan ik", zei Liesje, en probeerde na dit verhaal met nieuwe moed de draad door het oog van haar naald te steken, wat wonder boven wonder nu ineens lukte. Vlug toog ze nu aan het werk en toen moeder thuis kwam hingen inderdaad de gordijntjes van het poppenhuis keurig voor de ramen. „Zeg, moes", zei Liesje, het gaat toch' met een gewone naald veel gemakkelijker dan met de naald van een snijdersvogel, die heelemaal geen oog heeft." Moeder begreep er niets van en nu ver telde Liesje haar wat ze van oom Jan ge hoord had. MOPPEN. Dat was wat anders. Juffrouw in de klas: Kees, zou jouw broer om de aarde kunnen wandelen. Kees: Neen, juffrouw. Juffrouw: Zoo, wij hebben toch al ge leerd of het wel of niet kan, waarom kan je broer het dan niet. Kees: Omdat hij gisteren zijn been ge broken heeft, juffrouw. Gelijk had hij. Bij de natuurkunde had de meester ver teld, dat de schapen zulke nuttige dieren waren, omdat zij de menschen wol gav«i en dat de menschen daar hun warme win- terkleeren van maakten. Tenslotte vroeg de meester aan Piet: „En Piet, waarvan S jouw winterjas nu gemaakt?" Piet (begint te lachen en zegt): Van 'n oude jas van mijn vader, meneer."

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1936 | | pagina 7