op 't strand zag De slimme boer en de struikroover O De foooze zeven. DE REGENJAS Appels plukken Wat Izza, bet lacbtelije De arme vischjes op het droge. „Het zijn maar dieren, die hebben geen ge voel." De belooning voor Peter. door Marjolein van Dijke. izza, de luchtelf zat in een strandstoel en Keek naar de kinderen, die in het zand speelden. Eenigen hadden burchten gebouwd van het vochtige zand, weer anderen groeven een diepe kuil, w&arin een van de kinde ren ging liggen, terwijl zijn vriendjes hem dan met zand bedekten, zoodat alleen zijn hoofd er nog uitstak. Weer anderen maakten diepe geulen naar de zee toe en als de golven dan kwa men aangerold, werd de heele sloot met water gevuld dat wil zeggen, het wa ter zakte weer spoedig in het zand weg. Doch de kinderen, die met een schepnetje kleine vischjes in zee hadden gevangen, dachten daar niet aan en gooiden, als de sloot vol water was, de vischjes daarin. Izza zag, hoe de kleine vischjes al spoedig op het droge lagen en ellendig omkwamen, terwijl de kinderen er zich verder niet om bekommerden. Of de kinderen deden de vischjes in het strandemmertje, vergaten ze en bij het naar huis gaan werden de emmertjes ergens in het bosch leeggegooid, en ook hier stierven de kleine vischjes 'n jammerlijken dood. In den strandstoel, waarop Izza zich had neergelaten, zat een oudere heer, die, net als Izza, zich ergerde over de onna denkendheid der kinderen. Izza hoorde hem af en toe brommen: „De moeders moesten zich meer om hun kinderen be kommeren men zou er werkelijk wel op los willen slaan!" Op zekeren dag de zon ging al bijna onder, zag Izza een kleinen jongen, die van verre de kinderen gadesloeg. Zoodra de kinderen door hun moeders of kinder juffrouwen naar huis werden gehaald, liep de kleine jongen haastig toe, goot, zonder dat de kinderen het bemerkten, het emmertje met den inhoud in de zee leeg, zoodat de vischjes weer weg konden zwemmen. Dat gebeurde iederen dag. De oude heer had de kinderen wegens hun wreedheid al eens een standje ge maakt; maar zij hadden hem verbaasd aangekeken en gezegd: „Ach, het zijn maar dieren, die hebben geen gevoel! „Zoo", zei de heer, „maar dieren weet je dan zeker, of zij niet evengoed pijn lij den als wij?" „Ach," zei een kleine jongen, terwijl hij de vischjes wegwierp, „het zijn toch maar vischjes, die kunnen niet eens een geluid voortbrengen." „En daarom laat je ze maar ellendig omkomen?" vroeg de oude heer boos. „Waarom maakt U zooveel drukte om die paar kleine vischjes?" vroeg de moeder van een der kinderen, die juist aankwam. „Er zijn toch vischjes genoeg?" Dat was mooi, als een moeder zooiets zei. De heer zweeg, keerde zich om en zette zich weer in zijn strandstoel. Het spelen met de vischjes werd iederen dag herhaald en eveneens kwam dagelijks de kleine Samaritaan en deed zijn goede daad. Op een dag hoorden Izza zoowel als de oude heer dat de kinderen tegen elkander praatten en in hun opwinding misschien luider spraken, dan zij eigenlijk wilden. „Als die akelige jongen weer onze em mer wil leeggooien, dan stormen wij op hem af en gaan hem met ons allen te lijf". Izza wist precies, wat dat zeggen wilde: Met z'n allen te lijf gaan en paste op. Ja op denzelfden tijd als altijd was de jongen er weer. Hij greep een emmertje en daar kwamen ze aanstormen. Maar toen werd Izza woedend. Met zijn kleine vleu geltjes woei hij zooveel droog zand in de oogen van de belhamels, dat zij luid be gonnen te schreeuwen en niet meer aan het vreemde kind dachten. De oude heer was opgesprongen, nam de kleine bij de hand en leidde hem weg van het strand. De jongen keek den heer angstig aan, wat zou hij wel van hem willen? Maar de heer streek hem over het haar en vroeg vriendelijk: „Hoe heet je?" „Peter Doel", antwoordde de jongen. Hij was zes jaar oud. „Waar wonen je ouders?" vroeg de heer verder. „Ik heb geen ouders, die zijn dood ik woon bij een oude vrouw in. „Breng mij dan bij haar. Ga je nog niet naar school?" Peter schudde het hoofd. „Wat doe je alzoo overdag?" „Ik moet couranten rondbrengen." „Zoo, dus je staat zeker heel vroeg op, Peter?" „Ja, meneer, om vijf uur, want om zes uur moeten de menschen hun ochtendblad hebben." „Peter, wil je met mij mee gaan? Ik zal je veel laten leeren, je zult de wereld zien en je zult het goed hebben. Kijk, ik heb ook niemand op de heele wereld allen zijn gestorven slechts ik ben nog over en, Peter, wat denk je er van?" Peter liet zijn heldere, blauwe oogen zeer ernstig op het gezicht van den heer rusten en zei toen met volle overtuiging: „Ja, ik wil graag met U mee." Nadat de oude heer met de vrouw, waarbij Peter inwoonde, gesproken had, trokken zij samen de wereld in. Izza ging een eindje met hen mee, doch keerde daarna naar het strand terug, want zij wist, dat de oude heer en de kleine jon gen beiden geholpen waren. EEN NIEUW SPELLETJE: Dit is een aardig spel, waaraan je vriend jes kunnen deelnemen. Je hebt er voor noodig een flink stuk wit papier. In het midden daarvan teeken je met bijvoor beeld rood potlood een 7 met een kring er omheen en dan op voldoende afstan den van elkander daaromheen nog 9 klei nere cirkels waarin de cijfers van 2 tot 11 voorkomen. Het spel wordt gespeeld met twee dob- belsteenen. Daarom moet natuurlijk het cij fer 1 vervallen, omdat het minste wat men met twee dobbelsteegooien kan, twee maal 1 is. Nu maak je van dun karton, bijvoor- beeld van oude briefkaarten, kleine rond jes, die fiches moeten voorstellen. Ieder van de kinderen krijgt nu een bepaald aantal fiches, b.v. tien. Nu begint no. 1 te gooien. Het getal dat hij gegooid heeft, b.v. 2 en 3, dus 5, moet nu met een rondje worden bedekt. Dan gooit de volgende met de dobbelsteenen. Gooit hij nu een getal, dat reeds bedekt is, dan mag hij de fiches er af nemen en heeft die dan gewonnen. Als iemand 7 gooit, moet hij altijd een fiche opzetten, ook al staan er verschillende op. A.lieen degene, die het hoogste aantal punten, dus zes en zes gooit, krijgt alle fiches, die op tafel staan. Hij, die het meeste fiches heeft, heeft natuurlijk het spel gewonnen. WAT MAKEN WIJ VAN OUDE GRA- MOFOONPLATEN? Van oude gramo- foonplaten kan men gemakkelijk een aardig tafeltje ma ken, waarop men kleine voorwerpen kan zetten. Wij heb ben noodig een ste vige voet, zooals jullie op de teeke- ning kunnen zien en dan maak je in den voet 'n stevig ijzer- draad vast. Hieraan rijg je eerst drie leege garenklosjes, dan komt er een gramofoonplaat, dan twee klosjes en weer een gramofoonplaat - en dat zoo verder, steeds met twee klosjes er tusschen, tot boven aan de vierde gramofoonplaat een klein stukje hout of iets dergelijks maakt, waarin het laatste eindje van het ijzer- draad wordt gestoken, en het tafeltje is klaar. Het aardigste is het, als de poot en de klosjes eerst rood of groen gelakt zijn en natuurlijk ook het houten blokje, bo venaan. bosch ook wel kunnen ontloopen en der langen weg door de stad kunnen nemen, maar hij dacht bij zichzelf: „Mijn vrouw zal heel nieuwsgierig zijn, dus hoe eerder thuis, hoe beter." Hannes stapte een winkel binnen e' vroeg een „gevaarlijk pistool". Hij koch de „gevaarlijkste" en vond zich thans vei lig, de veiligste man op de wereld. Nu durfde hij wel door zeven bosschen, des noods mocht het er spoken ook; Hanne zou ze wel leeren! De stad had Boer Hannes al gauw ach ter den rug en de avondschemering daalde en daalde, en toen hij in de bosschen aan kwam, was het al heel donker, maar de maan, die achter de wolken gluurde, gooi al spoedig haar helder licht over de duis tere, spookachtige boomen, zoodat boer Hannes op zijn weg langs de kleine paad jes werd geleid en zoodoende niet kon verdwalen. Zingend, fluitend en soms neuriend stapte Boer Hannes verder, tot dat.... hij plotseling een geritsel hoort in het struikgewas naast hem. Hij kijkt ver schrikt op en voelt naar zijn „gevaarlijk pistool," dat hij stevig in de hand klemt. Eenige seconden later staat een onguur uitziend persoon voor Hannes en vraagt hem zijn geld. Boer Hannes moet in die oogenblikken wel een groote tegenwoor digheid van geest hebben gehad, want in- plaats van te beven en op zijn knieën te vallen, begint hij te lachen en zegt: „Ha! Dus jij bent nou een echte roover. Wel, wel, wat zal m'n vrouw me belangrijk vinden; als ze weet, dat ik door een roover ben overvallen! Wel vrind, je zult je geld hebben, maar schiet me eerst een gat in mijn broekspijpen, anders gelooft mijn vrouw het verhaal van den overval niet." Nu, hiertegen kan de roover niets heb ben en welwillend schiet hij een gat in boer Hannes' broekspijpen. „Dank je, man, nu nog m'n vest en twee door m'n pet."' De roover vindt den boer wel een zon derling, maar denkt aan zijn geld.... „Nu, mijn kogels zijn op, geef nu je geld!" „Hoho!" roept Hannes nu, „jij hebt geen kogels meer, maar ik wel!" en meteen haalt Hannes zijn „gevaarlijk pistool" voor den dag. De roover schrikt; voor zóó slim had hij het boertje niet aangezien. Hij smeekt om genade „Goed, goed", zegt boer Hannes, „gena de zul je krijgen, maar als de wind uit mijn oogen!" Je begrijpt, dat de struikroover de bee- nen nam en Boer Hannes een dubbel vroo- lijken avond beleefde TEEKENVOORBEELDEN. door Carly Vo„. X Boer Hannes was naar de stad geweest om koeien te verkoopen. Hij had vandaag goede winsten gemaakt en was daarom in een vroolijke stemming. Hij tracteerde zijn vrienden in het kleine herbergje op de Koeienmarkt en vond zichzelf heel gul. Dat was boer Hannes ook, want heel vrij gevig kon men hem niet noemen. Boer Hannes was dus goedgemutst en opge wekt toog hij huiswaarts. Onderweg be dacht hij zich echter. Hij zou een revolver koopen voor het geval hij eens mocht worden aangevallen in het groote bosch, dat hij door moest gaan om naar huis te komen. Nu had boer Hannes dat groote Hier zien jullie een gemakkelijke ma nier om een schip en een poes te teeke nen, als je maar precies de aanwijzingen volgt, die hier gegeven zijn. Het cirkeltje voor de poesekop trek je bet gemakkelijkst langs een halve cent. De neger, die ziet aan de boomen, Dat de regentijd zal komen, Daar vallen de eerste druppels al, Wat moet hij doen, in dit geval? Maar zijn nederige stulp, Brengt den neger nu weer hulp, Vlug kruipt hij op den grond, Zijn woning in en kijkt in 't rond. Hij steekt zijn hoofd gauw door het dak, En draagt zijn huis op zijn gemak. Hij wandelt nu vlug door het nat, Alsof hij een regenjas aan had. OPLOSSING: Knipprent.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1936 | | pagina 8