Valken! Victorie! PAUL WORDT HAI^oiG Speurders gevraagd Voor een jongetje met een groene muts Baron Smulla van Paffoedik heeft pech Een dringende vraag door Tom Radersma. „Dat had ik nooit gedacht! Dat de Valken ons zouden overrompelen!" riep de aan voerder van de Haviken opgewonden uit. „En jij Toon, jij was nog v/el zo overtuigd, dat jouw verkennerstocht ons de overwin ning zou bezorgen, maar 't eind is: een ne derlaag als nooit te voren. Wat heb je toch uitgevoerd, dat alles zo ongelukkig voor ons is verlopen?" De aanvoerder van de Haviken was uit gesproken en wachtte nu op heigeen Toon hem zou meedeelen. Toon haalde z'n schou ders eens op. Hij had jammerlijk gefaald en dat nog wel na al z'n verhalen over sluiptochten, die altijd tot overwinningen hadden geleid. Behalve deze keer dan! Ja, Toon wist 't wel, de anderen hadden 't hem eigenlijk niet toevertrouwd en ze had den hem tot op 't laatste ogenblik nog al lerlei raadgevingen toegeroepen, maar hoe meer raad ze hem hadden gegeven, hoe op schepperiger hij had geantwoord en einde lijk had hij ze allemaal afgebluft, zélfs Bob, hun aanvoerder, die anders heus niet gauw te overtuigen was. De Valken lagen in 't berkenbos en de Haviken hadden een plek in 't eikenbos gekozen en van daar uit was Toon's tocht begonnen. „Nu Toon, vertel 'ns op", kwam de stem van aanvoerder Bob en Toon begon: „Ik ben door 't kreupelhout gekropen en toen heb ik me verdekt opgesteld tussen 't gras en de varens. Die staan daar zo hoog, dat je er haast rechtop tussen kunt staan, maar dat heb ik heus niet gedaan. Ik ben op handen en voeten voorwaarts gekropen en heb voorzichtig uitgekeken naar wachtpos ten van de Valken. Maar niets daarvan. Wel hoerde ik vage geluiden en daardoor wist ik, dat de Valken nog steeds in 't ber kenbos waren. Ze namen niet eens de moei te zich stil te houden en ik dacht: „Die suffers! Ze letten op niets en niemand". En toen ben ik verder gegaan. Want ik dacht: „Naai een spion kijken ze toch niet uit!" Maar jawel! Toen ik de Valken op een vijftien meter genaderd was en ik 't sein voor een algemene overval wilde geven, toen..., ,k begrijp er niets van.... toen bewoog 't gros opeens aan alle kanten en ze hadden me te pakken voor ik 't wis. Ze honden m'n handen en voeten en zo sleep ten ze me naar hun kamp." „En daarna gin gen z ij tot de aanval over", onderbrak aanvoerder Bob 't relaas van Toon. „En ze hebben dat zó handig gedaan, dat wij er niets van merkten. Wij wachtten gespan nen op jouw seinen en ineens stonden de Valken in ons kamp. En wij hadden nog GRAAG ééN KARPER MEER! Frederik Willem III van Pruisen was dol op karper. Op een avond zat hij met een klein gezelschap aan tafel. Men had karper gegeten, maar de koning had niet genoeg gehad naar zijn zin en beval, dat men hem nog een karper zou brengen. De dienaar ijlde naar de keuken, maar kwam terug met lege handen. Er was geen karper meer. „Wat betekent dat?" vroeg de vorst ver ontwaardigd. „Wordt er dan zo weinig in gekocht, terwijl men weet, dat karper mijn lievelingsgerecht is?' „Toch niet, Majesteit", verdedigde de die naar den hofmeester. „Haai dan de rekening", gebood Frede rik. En de rekening werd gebracht. Die vermeldde een hoog bedrag voor een zeer groot aantal karpers! „Dat ia niet onaardig", meende de koning, „maar zeg tegen den hofmeester, dat hij voortaan één karper meer bestelt voor 't geval ik bijzondere eetlust heb, want nu moet ik met een hongerige maag naar bed." Dat was al wat Frederik zei over de kar pers. die in verkeerde magen waren te rechtgekomen! wel laten verkennen en zijwaagden de aanval zo! Neen Toon, je hebt er ons lelijk laten inlopen en voor je even goed kunt sluipen en spieden als in je verhalen, geven we jou nooit meer een opdracht." Daar kon Toon niets tegen zeggen. Hij kon zich alleen maar voornemen z'n waar deloze blufferij om te zetten in daden van waarde. En hij heeft dat ook werkelijk ge daan. Later. Maar nu was 't toch maar een vervelende geschiedenis. Nu hadden de Valken een glansrijke overwinning behaald zonder veel moeite. En dat was nog het ergste. Hadden ze fel om de overwinning moeten vechten, dan was verliezen niet vernederend geweest. Maar nu! Nu was 't duidelijk, dat de Haviken dom hadden ge handeld eneen slechte verkenner had den gekozen. Want op handen en voeten door gras en varens te kruipen, recht toe, recht aan en dan nog bovendien af en toe rechtop gaan staan, dat is tochvan knungelestein! Dan hadden de Valken al les beter uitgekiend! Die hadden zich dood op hun gemak in 't berkenbos gelegerd, maar zó, dat geen mens een spoor van hen kon zien. En ze hadden kwasi gepraat en onvoorzichtig gedaan om de vijand te mis leiden, want die zou, als hij dat praten hoorde, immers onmiddellijk denken: „Ha, die kunnen we zo overrompelen, die geven zich zo maar bloot. Hoor maar eens!" Maar de Valken waren slim en wisten wel wat ze deden! Die hadden 't goed aangepakt! Ze hadden zich wel laten horen, maar laten zien.ho maar! En dat had hen de over winning bezorgd. Ze hadden verspreid ge legen en tochmet één commando wa ren ze één geheel. Ze hadden geen wacht posten uitgezet, maar hun aanvoerder was in een berk geklommen. Zo hoog hij maar kon. Van daar uit had hij élles kunnen waarnemen wat er in 't eikenbos gebeur de. Hij had Toon voortdurend kunnen vol gen en had bijtijds zijn orders kunnen ge ven. Zijn troep was voorbereid. Ze praat- ten en lokten den vijand, die langzaam na der kwam. En toen hij dicht genoeg bij hen was, hadden ze hem gegrepen en bui ten gevecht gesteld. Daarna trokken ze op naar 't Valkenkamp. Daar zaten ze in span ning uit te kijken naar de seinen van hun boodschapper en ze zagen niet hoe de vij and nader sloop. Uit 'een richting, waaraan ze zelfs niet hadden gedacht. Toen ze 't ontdekten was 't te laat. De Valken om singelden hen van alle kanten en namen bezit van hun kamp. Maar de Haviken waren eerlijke jongens en sportief. Daarom riepen ze van harte: Valken! Victorie! De overwinning is ver diend. EEN SCHAPENBOUT VAN 80 JAAR! Dat een klok eerst na dertig of veertig jaren bij een horlogemaker wordt terugge vraagd is al een paar maal voorgekomen, maar dat een schapenbout 80 jaar wacht en n o g wacht op haar eigenaar, dat kan alleen in Amerika gebeuren. Daar is dan ook gebeurd, wat ik hier laat volgen. Er verscheen, nu meer dan tachtig jaar geleden, een onbekende in een slagerij en kocht een flinke schapenbout. De man be taalde 't vlees en verzocht toen, het pakje even voor hem te willen bewaren, hij zou 't straks komen halen. Maar wie er kwam die dag, niet de koper van 't schapenvlees, 's Avonds legde men 't,vlees in de ijskast en.... daar ligt 't nog! Want de schapen bout werd nimmer gehaald en een neef van den slager, die destijds het geld voor het vleeseh ontving, nam de zaak over én de schapenbout. Dig ligt nog steeds in de ijs kast en blijft er misschien, ik weet niet hoe lang! In Holland zou zo iets niet ge beuren, maar in Amerika In sprak laatst een tekenaar en die zei: „Wat is dat toch vervelend! Je tekent plaat jes en de mensen bekijken ze zo slecht, dat ze 't niet eens zien, als je een fout maakt." „Nou, dat geloof ik niet", heb ik geant woord, maar hij hield vol: „plaatjes worden niet goed bekeken." Toen hebben tve een weddenschap aange gaan. Om een half pond koekjes. De tekenaar gaf me een plaatje met vie- fouten voor de krant. En daarom zoek ik nu speurders want ik wou dat half pond koekjes winnen, snap je? En als ik de koek jes beet heb, dan zeg ik zo langs m'n neus weg: „Zie je wel, kleine mensen hebben wel aandacht voor plaatjes, maar grote mensen, zoals jij, vertellen soms dwaze praatjes". O zo! Nu moeten jullie me niet in de steek la ten, hoor! O ja, de tekenaar heeft de vier fouten voor me opgeschreven. Die moest ik omge keerd in de kranten laten drukken. Hij denkt, dat jullie ze niet zullen vinden. Ha- ha!!! •jnn oam; uaag Sou ;sfisaq ua pua;ipo snp sj jjazfiMpuiM. ap jbbu jlbbui 'ua;soo ur srauiun }bbjs fiz -ueegdó tree si uoz ap jubm 'proou ubj{ xep ua mn aaMx do }bb;s fiz -pjaa^jaA }dooi ^or aa '-f inojj •uauiJOA uaaods aqinz }toou ubif sbbij uaa uba azfm -dooi aa qatu xSnap roodsuazBq ;aji :g ;no "uaA -aSaSraaM paaaqjaA si MnpBips aa -z inoj[ •puajfaxaS paaajjraA si razfrMSoAv ap do ipid aa :x inoji NüLLflOJI H3IA HQ door Hannie Franken Lottie lepelde havermout en keeK onder wijl naar buiten. Daar buiten was heel wat te zien, want recht tegenover Lottie's huis was een jongensschool, dus nu kun je best begrijpen, dat Lottie zich nooit verveelde! Ze wist allang welke kinderen altijd op 't laatste nippertje kwamen aanrennen en ook weer 't eerst op straat stonden als de lessen waren afgelopen en ze wist ook wie er dikwijls moest nablijven. O, Lottie wist toch zoveel van de school aan de overkant! Kijk! Daar had je dat jongetje weer met die leuke groene muts. Z'n tas zat altijd op z'n rug gegespt, maar vandaag zwaaide hij er mee, dat de riemen rondvlogen en klappen uitdeelden aan de voorbijgangers. „Boem", riep Lottie opeens en ze vergat haar havermout om voor 't raam te gaan staan. Want groenmuts z'n tas was open gevallen en de hele inhoud lag kris kras door elkaar op de grond. Boeken, schriften, een lei, griffels, potloden, vlakgom en nog veel meer. Ook groenmutsje's twaalfuurtje! En terwijl groenmuts z'n zaakjes weer bij elkaar raapte en keek of z'n lei nog wel heel was, kwam Karo, de hond van de bu ren aangestapt. Hij rook eens aan de schrif ten en boeken, maar daar vond hij niets aan. Toen ontdekte hij 't twaalfuurtje en dat was iets naar z'n gading. Hij krabde 't papier er af en in een ofmmezientje wa ren de boterhammen verdwenen. Karo snuffelde nog wat rond en kuierde toen on verschillig verder. Of groenmuts strakjes zou rammelen van de honger, daar trok Karo zich niets van aan. Maar wie er zich wel wat van aantrok, dat was Lottie. Die zag, dat groenmuts verdrietig stond te kij ken naar de plek, waar z'n boterhammen hadden gelegen en Lottie draafde dadelijk naar moeder, die in de slaapkamer bezig was met bedden opmaken. „Moeder", riep ze, „moeder, nu moet U eens horen! Karo van hiernaast heeft 't twaalfuurtje gestolen van een jongetje van de school over ons! Hij zwaaide zó met z'n tas dat alles er uit viel. Ook z'n boterham men'. En toen kwam Karo en die heeft ze opgegeten. En nu heeft dat jongetje straks niets en hij moet natuurlijk overblijven, anders had hij geen brood bij zich. Wat naar, hè moeder, voor dat jongetje?" „Misschien krijgt hij straks wel wat van een van de anderen", troostte moeder, maar Lottie was daar niet gerust op. Ze liep. een beetje heen en weer te draaien en kwam toen met haar vtfaag voor de dag: „Moeder, mag ik dat jongetje niet een paar andere boterhammen gaan brengen?" „Zou je hem dan herkennen tussen al die kinderen?" vroeg moeder lachend. „Na tuurlijk", zei Lottie. „Hij heeft immers zo'n leuke, groene muts?" Toen zei moeder: „Nu, ga 't dan maar proberen" en ze maakte een paar lekkere boterhammen klaar. Eén met koek en één met jam en ze gaf ook nogeen reep chocola. „Als je terugkomt, krijg jij ook een reep", beloofde moeder en toen stapte Lot tie dapper naar de grote school. Ze liep zo maar naar binnen, net of ze er hoorde en in de- lange gang bedacht ze zich geen ogen blik. Ze klopte aan de eerste de beste deur en wachtte. Er werd dadelijk „binnen" ge roepen en Lottie stond in een klas. Een klas met allemaalgrote jongens, die haar nieuwsgierig aankeken. De leraar vroeg: „Zo kleine meid, kom jij je broer z'n boterhammen achterna brengen?" „Neen", zei Lottie, ,ze zijn niet voor een grote jongen ze zijn voor die jongen met die groene muts, die vanmorgen zo wild met z'n tas zwaaide dat alles er uitviel. Ook z'n boterhammen. En toen kwam Karo en die heeft ze opgegeten. Ik heb 't gezien. En nu heeft hij straks niets en nou kom ik h'm andere brengen." „Dat is aardig van je", zei de leraar, „maar hier moet je niet wezen, zie je wel? Hoe groot is de jongen die je zoekt?" „Zo groot", wees Lottie en ze wees zó dicht bij de grond, dat een van de jongens riep: „dan is 't een dwerg!" Toen zei Lottie veront waardigd en heel beslist: „Geen dwerg. Dwergen hebben r o de mutsen en geen groene." Toen moesten ze allemaal lachen en de leraar zei: „Nu weet ik wel waar je wezen moet, kom maar gauw mee". Samen stapten ze de gang door en voor een deur, waaraohter gezongen werd en gelachen, hielden ze stal. De leraar schoof Lottie naar binnen en riep tegen de juf frouw: „Hier hebt U een kleine gast" en meteen was hij verdwenen. En daar stond Lottie nu voor een klas met wel veertig kinderen. De juffrouw kwam dadelijk op haar af en Lottie moest weer vertellen van de tas, die open gevallen was en van de boterhammen en de hond. Toen ze alles verteld had, vroeg de juffrouw: „Nu, wie is z'n twaalfuurtje kwijt?" Maar niemand antwoordde. Dat was gek, maar Lottie had op een van de kapstokken de groene muts zien hangen. Ze ging er op af en riep: „Die jongen moet de boterhammen hebben" en toen moest de eigenaar van de muts wel voor de dag komen! Hij vond dat wel een beetje vervelend, want hij vond 't eigenlijk wel wat flauw van zichzelf, dat hij niet eens geprobeerd had de hond weg te jagen. Maar 't was ook zo'n® grote geweest! Met een rood hoofd stond hij op in z'n bank en zei, dat hij er heus niets aan kon doen, dat z'n boterhammen verdwenen waren. De juffrouw begreep dat best en ze liet groenmuts alles nog eens vertellen. En toen was hij opeens over z'n verlegenheid heen en maakte gauw 't pakje open dat Lottie hem in z'n handen had gestopt. En toeni moest de klas weer aan 't leren en Lottie moest weer naar huis. Maar de juffrouw liet eerst een liedje zingen. Ter ere van de onverwachte gast. Dat was leuk en vrolijk trippelde Lottie daarna naar huis. Maar el ke morgen staat Lottie voor 't raam en el ke morgen kijkt groenmuts naar boven en wuiven ze elkaar goedendag! „Hemeltje! Daar scheurt m'n bloese! Moeder! Moeder! M'n bloese is gescheurd. Van boven tot onder!" Moeder was in de keuken bezig en had helemaal geen tijd om naar gescheurde bloeses te kijken. „Moeder, wilt U h'm even maken? Ik moet zo meteen naar school en ik kan toch zó niet gaan? Moe-der!!! Paul werd ongeduldig. „Ja, ja, schreeuw maar niet zo, ik hoor je wel!" kreeg Paul ten antwoord en moe der pookte eens in 't fornuis en zette een ketel water op, maar naar Paul en z'n ver ongelukte bloese keek ze niet om. „Jon gen", ging ze verder, „je ziet toch wel, dat ik op 't ogenblik geen tijd heb. Je moet je bloese maar even zelf maken." „Ik?" riep Paul verbaasd. „Maar moeder! Naaien is toch geen werk voor mannen!" Ja, Paul sprak van „mannen". Hij was ook al twaalf, moet je Weten! Z'n moeder zuchtte eens, droogde haar handen af en.gaf Paul de naaidoos! „Hier Paul, neem een naald en zoek een blauwe draad op en probeer dan zelf die scheur weer dicht te naaien. Ik wou, dat je ook een meisje was, net als Erna, die houdt ten minste haar eigen zaakjes heel en ze poetst ook haar schoenen. Paul, dat kon jij voor taan ook wel doen: Je eigen schoenen poet sen." Paul dacht eens aan Erna, die iedere morgen voor de spiegel stond om te kijken of ze er wel netjes uitzag. Stom vervelend, vond Paul dat. Neen hoor, hij zou nooit een meisje willen zijn, om de drommel niet! Maar moeder deed net of ze z'n ge mopper niet hoorde en liet h'm stilletjes met de naaidoos rondtobben. Erna kwam ook in de keuken en zag Paul in de naai doos rommelen. „Heb je nu alweer je bloe se gescheurd", zei ze eigenwijs. „Je bent ook zó wild!" Paul zei maar niets hij ver telde alleen een beetje benauwd: „Ik moet 't zélf maken, moeder heeft geen tijd en straks moet ik weer naar school." „Nou," lachte Erna, „dat zal wel mooi worden. Heb je wel eens een draad in een naald ge stoken, zeg? Maar ik wil je wel helpen., als ik dan van jou die groene bal krijg. Je weet wel, die groene met gouden strepen." „Kan je begrijpen", zei Paul nijdig. Liever nog.... Ik heb je niet nodig hoor!" En verwoed begon hij naar een naald te zoe ken. Die had hij gauw genoeg en een draad ook, maar de draad wilde niet in 't oog van de naald en Erna stond er bij te kijken en lachte h'm uit. „Nou", plaagde ze, „krijg ik de bal?" „Nooit", beet Paul haar toe. „Dan niet", deed Erna onverschillig en wandel de naar de deur. Maar toen ze er was, keer de ze zich om en riep: „Kom mee, Paul, ik wil je immers best helpen, ga mee naar de huiskamer, dan zal ik je wijzen hoe je de draad in de naald moet steken en hoe je verder moet doen". Toen hij er achter, was hoe je een naald en een draad moet hanteren, wilde hij haast-je, rep-je de scheur bij elkaar ha len, maar de draad wilde niet blijven zit ten. Jö! Eerst een knoop in je draad, an ders ben je morgenochtend nog even ver! En dan moet je de scheur niet zo maar toe halen, maar...." Er volgde zowaar een naailes. En Paul mopperde niet, want hij had iets bedacht. „Als ik van de zomer ga kamperen", overlegde hij, „en ik scheur wat of er valt wat aan de tenten te repa reren, dan weet ik er alles van eneigen lijk is 't toch zo gek niet om als., man., jezelf te kunnen redden. Een man moet overal raad op weten!" Toen Paul zover gekomen was met z'n overdenkingen, was de scheur dicht en warempel tamelijk net jes. Zelfs Erna moest dat toegeven en tot haar verbazing gaf Paul haar zo maar de groene bal. „Waarom?" vroeg ze en Paul zei: „Nou, omdat ik van de zomer misschien de handigste in 't kamp zal zijn. Misschien word ik dan wel leider en dat heb ik dan aan jou te danken." „Zo", zei Erna en he lemaal duidelijk was 't haar niet, maar ze- begreep toch wel, dat naaiende jongens een kansje hadden om vooruit te komen en dat is ook zo. Toe, willen jullie aan ons denken? Ons een beetje voedsel schenken? Als je straks zelf hebt gegeten, Toe, wil ons dan niet vergeten! Bij sneeuw is onze zorg zo groot, Krijgen wij een stukje brood? Namens alle vogels: Huismus, de brutale. WAT ER PER UUR VERDWIJNT. Per uur verdwijnen in mensenmagen over de geheele wereld: 20 millioen kg. aardappelen; 25 millioen kg. brood; 3.6 millioen kg. vlees; 3.5 millioen kg. vis en.100.000 ton sui ker, (een ton is 1000 kg.). In Stockholm heeft men dit alles uitgere kend, maar.... vóór de distributie! WAT ER PER UUR VERSCHIJNT. Per uur verschijnen over de geheele wereld: 7500 auto's; 2000 ton papier, waarvan 1700 dienen voor 't drukken van kran ten en tijdschriften. Verder wordt 47 km. film -verbruikt en worden er 115.000 telegrammen en 1.200.000.000 brieven verzonden. Maar ook dit berekende men vóór den oorlog. „Ha!" zegt baron van Paffoedik, „Vandaag ben ik in m'n schik! „Een worstje, lekker dik en rond Met bier, erbij, dat is gezond!" Baron van Paffoedik valt er op aan, Hij zal eens lekker smullen gaan. Maar o lala! dat wordt een klucht! De dikke worst vliegt in de lucht. Un hondje Keft: „daar bof ik bij!" Maar Zwartkop Kraai roept: „wat klets jij? Ik houd ook van een lekk're brok, Versta je dat, lelijke schrok?" En Zwartkop Kraai vliegt de worn tegemoet, Tranen biggelen langs 't hondje z'n snoet. Maar baron Paffoedik krijgt van de schrik Zeker een heel uur lang de hik!

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1941 | | pagina 4