De redders van het dal DOE ALS HIJ! Als een reuzinnetje spelen gaat... Een Afrikaanse wondersfruik Wilt U mij even Uw zakdoek leenen? WINTERJASSEN voor VIERVOETERS door Tom Radersma. Elke avond maakte Willem Teller, de ingenieur, zijn rondgang, om de bouwwer ken bij de dal-engte te controleeren. Na weken van ingespannen arbeid was men thans zo ver gekomen, dat aan de stuwdam de laatste hand gelegd kon worden. Reus achtige hoeveelheden gruis en beton wa ren aangevoerd om te voorkomen, dat nog langer overstromingen het dal met onder gang zouden bedreigen. Willem Teller was in de controle-gangen afgedaald en de opzichters met een korte groet voorbijgegaan. De brede gangen, die verdiepingsgewijs boven elkaar lagen, wa ren met elkaar verbonden door schachten, zodat een voortdurende en betrouwbare controle kon plaats vinden. De ingenieur zal zich zo ongeveer in het midden van de stuwdam hebben bevonden, toen zijn aan dacht getrokken werd door een eigenaar dig geluid. Onmiddellijk bleef hij staan en Onmiddellijk bleef hij staan. luisterde gespannen toe. Inplaats van het normale gebruis, dat altijd was waar te ne men, hoorde Teller nu een onregelmatig, hol geklop, dat, naar het hem voorkwam, in sterkte toenam. Langzaam liep hij ver der om de plaats waar het verdachte geluid vandaan kwam, op te sporen. Hij legde zijn oor tegen de wanden te luisteren en meen de dan ook na enige tijd de juiste plaats gevonden te hebben. Hij bevoelde de wand, kon echter tot zijn verwondering niets on rustbarends ontdekken. Hij liep terug en riep de opzichters om tezamen met hen verdere nasporingen te doen. De opzichters brachten gereedschappen en schijnwerpers mee om de muren te kunnen belichten, daar de handlampen in de grote ruimten slechts een vaag schijnsel om zich heen wierpen. Centimeter voor centimeter be klopte de ingenieur de muren, geholpen door de opzichters. Maar men ontdekte niets, ondanks het nauwkeurig onderzoek, bleek het niet mogelijk de oorzaak van het vreemde geklop op te sporen. Dat was eigenaardig en noch de ingenieur, noch de opzichters waren gerust. Nogmaals beklop ten zij de wanden, angstvallig acht gevend dat niet de kleinste plek aan hun aandacht ontsnapte en werkelijk, nu bemerkte de in genieur plotseling een kleine breuk in de wand. Daar was het cement afgebrokkeld. Endaar werd de breuk steeds groter, het cement brokkelde daar met steeds gro tere snelheid af. Zienderogen werd de ope ning groter. Teller dwong zich tot kalmte, hoewel zijn handen trilden. De opzichters richtten de lampen zo goed mogelijk, opdat de inge nieur bij zijn arbeid niet belemmerd zou worden. Toch, een ramp scheen niet meer voorkomen te kunnen worden. Op hetzelf de ogenblik uitten de drie mannen dezelfde kreet: „Water!" En in de klank van hun stemmen was duidelijk waarneembaar wat dit te betekenen had. Als het water binnen drong, betekende dat verwoesting van het geen met oneindige moeite was tot stand gebracht. Het betekende de ondergang van het dal, het betekende de dood voor de drie mannen in de onderaardse gangen. Eèn ogenblik keken ze elkaar in de ogen. Toen wisten zij. Zij zouden vechten tegen het water. Terwille van hun dal, terwille van zichzelf. Want allen waren nog jong en het leven van ieder van hen was vol beloften. De ingenieur nam vastberaden de leiding. Zijn bevelen werden met toewijding uitge voerd. Al het materiaal dat in de gangen lag, werd aangedragen om de breuk te dichten. Aanvankelijk scheen dit te mogen gelukken. Toen ontdekte men, dat het wa ter een andere uitweg had gekozen. Alles leek verloren, toch volhardden de mannen met de moed der wanhoop. Het dal moest gered! Zijzelf begeerden te leven. De inge nieur keek op zijn horloge. Bijna midder nacht. Hulp van de buitenwereld was niet te verwachten. In het dal roerde zich niets meer en men wist de stuwdam veilig be waakt. De redding van het dal lag in han den van de drie mannen, die het onmoge lijke deden met het weinige materiaal dat nog voorhanden was. Üur na uur verliep traag. Uur na uur verminderde de kracht van de mannen, die het uiterste van zich zelf vergden. In de gangen stond het water al enige centimeters hoog. Zouden zij de vijand kunnen tegenhouden tot de vroege morgen? Als hen dit gelukte! Dan was het dal gered. Dan zouden de arbeiders de bui- tenliggende materialen kunnen aanvoeren. Met man en macht zou men de muur kun nen stutten. Het bouwwerk zou niet aan vernietiging zijn prijsgegeven. De mannen telden de minuten en werkten, gedragen door een haast bovenmenselijk willen. Maar de vijand scheen sterker. Hun handen gle den af langs de doornatte wanden. Wan neer men de breuk weer had weten te dich ten, lag hoogstens een kwartier later al het cement weer op de grond. Er was nog maar één mogelijkheid. Nogmaals het gat dichten en het cement tegenhouden met hun licha men. De mannen drongen zich tegen de muur. Een onmenselijke kou beving hen. Toch weken zij niet. Hun dal! Hun leven! Ze vochten, de kaken opeen geklemd, de ogen star gericht op de breuk in de muur. Tegen de morgen stortte één van de op zichters bewusteloos neer. De vijand had zijn eerste slachtoffer gemaakt. De anderen durfden zich niet te bewegen. Zij hielden stand,' hoewel zij hun krachten met de mi nuut voelden verminderen. Een uur later viel ook de tweede opzichter en toen het eerste licht door de wolken brak, stond te gen de muur gedrukt, in radeloze wan hoop, de eenzame figuur van den ingenieur. In heldhaftig pogen alleen nog de vijand te keren. x Eindelijk viel ook hij bewusteloos neer. Op het ogenblik, dat de stemmen van zijn naderende arbeiders zijn oor bereikte Een week later stond de ingenieur weer op zijn werk. Naast hem de beide opzich ters. Zij werden omringd door de arbeiders en door al de bewoners van het dal. Er klonken eenvoudige woorden, doortrilt van grote dankbaarheid. Toen volgde een diepe stilte, een ontroerende hulde aan de drie 1 mannen, die met inzet van eigen leven, het dierbare dal hadden gered. Vier kleine benen, Eén grote bal, Dat gaat warempel lang niet mal. Twee kleine kerels, Eén grote bal, Wat er uit jullie eens wcfrden zal? Polly. 'j In Zuid-Afrika groeit een struik, waar een heleboel van te vertellen valt. Het „wonder" van die struik is, dat zij het soms laat regenen. Laat regenen? Ja! Ik zal je zeggen op welke wijze. Maar eerst wil ik je wat van haar uiterlijk vertellen. Zij is groen als bijna alle struiken en ze draagt bloesems als vele van haar soortgenoten. De bloesems van de wonderstruik zijn ech ter van een prachtig donkerrood, dat fel afsteekt tegen het bladergroen. Op grote afstand kun je de bloesemtrossen al waar nemen. Wat trosvorming en steelplaatsing betreft, doen zij denken aan onze balsa mijn, al zijn er belangrijke verschillen. Nu kom ik aan het regen-wonder. Die regen vangt aanals de bloesemtrossen wor den heen en weer bewogen. Dan vallen opeens grote druppels neer en verwonderd kijkt men naar de lucht, waar geen donker wolkje is waar te nemen. Men begrijpt er niets van en onwillekeurig steekt men de hand uit naar de prachtige rode trossen. Weer vallen er druppels! Ze komen UIT de bloesemtrossen! Dat is het regen-won der! Natuurlijk bekijkt men die trossen dan wat nauwkeuriger en ontdekt, dat de bloemkelken gevuld zijn met honing. De ruime kelken zijn boordevol met dit zoete vocht gevuld en daarmee is ook de naam „honingstruik" verklaard. Behalve de ho- ning-regen, kan men aan deze struik nog iets anders waarnemen. Kleine vogeltjes vliegen af en aan. Op soortgelijke wijze als de insecten dit doen met hun zuig- slurfjes, steken de vogeltjes hun lange, dunne tongen in de bloemkelken. Echte „vogelbloemen", dat zijn bloemen, die voor bepaalde vogels grote aantrekkingskracht bezitten, heeft men tot op heden alleen in de tropen gevonden. Altijd voldoen deze bloemen, tot in kleinste bijzonderheden aan de „smaak" va*h hun vogel-gasten. Tot de „bloem-vogels", dat zijn de vogels, die zich tot die bloemen voelen aangetrokken, rekenen wij hoofdzakelijk de kolibri en honingvogel. Verder de bril-en suikervogel. f „Wilt u mij even uw zakdoek lenen?" Dat is de vraag, die je moet stellen aan iemand uit het gezelschap, waarvoor je op treedt als., goochelaar. Maar nu zal ik je een goede raad geven. Zeg er vooral bij: „Als u tenminste net een schone bij u hebt!" We begrijpen elkaar wel, hè? Heb je eenmaal een frisse zakdoek te pakken, dan kun je met je gegochel begin nen. Tenminste als je de nodige voorberei dingen hebt getroffen! Je moet namelijk een schaar bij de hand hebben en een lapje stof dat er zakdoekerig uitziet en boven dien een rondje stof in de kleur van je jasje. Dat jasje zal in dit geval van een donkere kleur moeten zijn wil je toer sla gen. Heb je geen donker jasje? Wel dan leen je er een! Wat nu de eigenlijke toer is? Je publiek voor draaien, dat je zo maar een gat knipt in de geleende zakdoek en op 't ogenblik dat ze je met nijdige blikken bekogelen, strijk je met je hand over de mishandelde zakdoek en.heel is 't-ie-weer! Er is wel wat handigheid voor nodig 't voor elkaar te brengen, maar jullie zijn toch allemaal handig of bezig 't te worden, is 't niet? Nou dan! Je vraagt dus eerst een zakdoek. Die vouw je samen, zoals dat op 't voorbeeld is aangegeven en dan.kijk je eens brutaal de kamer rond. Daarna knip je, zonder een spier van je gezicht te vertrekken, de punt af.... van 't witte lapje, dat boven je hand uitsteekt. Wat?? Snap je niet wat er gebeurd is? Natuurlijk heb je met de zak doek een trucje uitgehaald. Je knipt niet in de zakdoek, maar in 't witte lapje. Dat doe je zo: Eerst vouw je de zakdoek, zo als op 't voorbeeld staat aangegeven, maar dan scharrel je zo'n beetje rond en zorgt er voor, dat het bovendeel van de zakdoek in de palm van je hand verdwijnt en de rest van de zakdoek duidelijk zichtbaar blijft. De top van het witte lapje moet bo ven je hand uitsteken en daar knip je in. Je maakt dat lapje eenvoudig, een kopje kleiner. En dan spreidt je de zakdoek met een wijd gebaar uit over je arm en je zorgt ebvoor tegelijker tijd dat rondje donkere stof er op te schuiven. Op een meter af stand lijkt dat net een gat. En dan is het ogenblik van de boze blikken gekomen, waar je maar eens om glimlacht. En voor er boze woorden komen aai je eens met je hand over de verminkte zakdoek en laat 't donkere lapje weer verdwijnen. De boze blikken worden dan bewonderende blikken, want de zakdoek is warempel weer heel! Je krijgt beslist een applausje en.... dat heb je ook verdiend. Want er is inderdaad handigheid toe nodig om dit kunstje goed te vertonen, maar met wat oefening lukt 't je wel. Je kient zelf maar uit, welke handgrepen voor jou 't meest geschikt zijn, want je kunt 't op allerlei manieren voor elkaar brengen, als je maar denkt aan de hoofdzaken: Het op 't juiste moment laten verschijnen en verdwijnen van 't lapje witte en 't rondje donkere stof. Want daar zit h'm de kneep! Ik hoop, dat jullie 't ivoor elkaar zult boksen! Tabé! Hè? Winterjassen voor viervoeters? Wat bedoelen ze daar nu mee? Wel, daar bedoelen we mee, dat moeder natuur maar wat goed zorgt voor haar dier- kinderen en ze, zodra de winter nadert, een andere pels geeft. Veel warmer en veel dichter dan de zomervacht. Maar dat is nog niet alles wat moeder natuur voor haar viervoeters heeft uitgedacht. Ze zorgt er ook voor, dat de winterjassen anders van kleur zijn dan de zomermantels. Dat doet ze niet, omdat ze vindt, dat de dieren er dan eens een beetje anders uitzien, maar., omdat witte- en lichte pelzen beter de li chaamswarmte van het dier kunnen vast houden dan de zomerse donkere. Donkere pelzen stralen veel meer warmte uit en daardoor zou het dier onnodig veel warmte verliezen en minder levenskrachtig worden en daarom zegt moeder natuur: trek jij nu maar voor een paar maanden een lichte jas aan, als 't zomer wordt, krijg je je don kere wel weer terug. Sommige dieren worden in de winter spierwit, zoals de berghaas, die in de zomer bruingrijs is en ook de hermelijn wordt net een dier van sneeuw. Andere dieren, zoals rendieren krijgen in de winter alleen een lichter pels. Hoe deze kleurwisseling tot stand komt? Lang heeft men gedacht, dat de dieren door de rui tot op zekere hoogte over een zomer- en een winterjas konden beschikken, doch dit schijnt op een mis verstand te berusten. Er schijnt zich in de haren van de dieren een zelfde proces af te spelen als bij het grijs worden van het mensenhaar. Daar ontstaat ook niet nieuw grijs haar, maar het oude haar verandert van kleur. Immers, aan één haar kan men soms het volgende waarnemen: aan de punt kan de haar grijs zijn, in 't midden zwak gekleurd en aan de wortel kan de haar nog haar oorspronkelijke kleur volko- t men behouden hebben. Natuurlijk is het mensenhaar niet volkomen gelijk aan dier- haar. Toch kunnen wij echter aannemen, dat de kleurwisseling op hetzelfde veran deringsproces berust. De kleurwisseling van mensenhaar houdt evenwel verband met leeftijd en niet met het jaargetijde. Stel je voor, dat we zomers allemaal blond waren en 's winters opeens zwart of bruin! Verandering van haarkleur is eigen aan dieren, die in koude streken verblijf hou den. Is in bepaalde streken de herfst mild en de winter zacht, dan kan men waarne men, dat de kleurwisseling uiterst lang zaam plaats vindt en zeer onvolledig blijft. Hoe lager de temperatuur van een streek zal zijn, hoe sneller het dier grondig van kleur zal veranderen. Over het algemeen denkt men, dat de kleurwisseling door de natuur bedoeld is als verdedigingsmiddel. Immers een donker dier op blanke sneeuwgrond zou een al te gemakkelijke prooi zijn! Toch is dit niet de ware grond van de kleurwisseling. Warmte- behoud is het doel wat moeder natuur be oogde bij de uitdeling van lichte winterjas sen aan haar vierbenige kinderen. HÉr -*• jaÉSÊsl l O li "O.- Ik begin Mijn vriend Jaap heeft met Kerstmis een fonkelnieuwe harmonica gekregen. Ik kan je wel vertellen, dat zijn vader, toen hij Jaap's verlanglijstje te zien kreeg en daar een harmonica op zag staan, eerst beden kelijk zijn hoofd heeft geschud! Het stond daar zo gewoontjes: „Ik zou met Kerstmis graag een harmonica heb ben", maar zijn vader dacht: „Als er een harmonica in huis komt, is 't met onze rust gedaan. Dan hoor je op alle uren van de dag de meest onmogelijke geluiden en je zult zien, dan gaat 't mis met Jaap z'n schoolwerk." Maar.... onder de Kerstboom stond er voor Jaap dan tóch een harmonica. En va der wachtte in spanning af. Nu trof 't, dat er in Jaap's klas een jon gen zat, die een hele baas was op de har monica en die jongen had er schik in, Jaap op streek te brengen, 't Vlotte werke lijk goed. Alleen 't notenlezen, dat bezorg de Jaap heel wat hoofdbrekens, want., als de muziekleraar in de klas kwam, zette Jaap z'nslechtste beentje voor. Dat notenleren had hij altijd overbodig gevon den. Maar nu! De muziekleraar kreeg ein delijk ook Jaap's beste beentje eens te zien! Na ruim veertien dagen kon Jaap al een paar eenvoudige wijsjes spelen. Eenstem mig en met maar een heel enkel bastoon- tje. Nog een week later kwam hij thuis en vroeg of ze die avond naar hem wilden luisteren. Iedereen was erg nieuwsgierig, want ze hadden Jaap nog nooit horen oefe nen en van de „lessen" hadden ze niet al te hoge verwachtingen, eerlijk gezegd. M&ar z'n vader ging er toch op z'n gemak voor zitten en z'n moeder ook, al vertrouw de die 't zaakje nog lang niet! En z'n zus jes grinnikten en dachten er 't hare van! Nog geen maand „les" en dan.ha, ha! Jaap zei niets. Hij ging zonder veel druk te op een bankje zitten, hing zich de har monica om en begon hem uit te trekken om de nodige lucht in 't instrument te pompen. Dan begon hij te spelen. Jolig huppelden de tonen door de kamer, even jolig huppel den Jaap's vingers over de ronde knoppen. Die vingers huppelden wel niet zo gemak kelijk als de tonen, ze hopsten soms wel eens wat zwaar, maar de wijsjes bleven licht en springerig en niet één toon danste uit de maat! Jaap's vader had er echt plezier in en vergat er zelfs z'n sigaar door en dat wil heel wat zeggen! En ook z'n moeder zat aandachtig te luisteren en haar naaiwerk raakte ze niet aan. En z'n zusjes zaten met grote ogen en daarin zag je duidelijk be wondering. Toen Jaap uitgespeeld was, volgde er een gezellig feestje, zó tevreden waren zijn ouders over z'n spel. En vooral ook, omdat Jaap z'n huiswerk niet had verwaarloosd door de harmonica. En z'n moeder zei: „Zeg Jaap, zullen we eens in de week een harmonica-avond houden? Jij zorgt voor muziek en ik voor wat lekkers. Wat denken jullie er van?" Ze dachten allemaal 't zelf de: „Fijn!" Na een paar weken kwam ook Jaap's „leraar" op de harmonica-avond. Toen speelden ze samen en was 't werkelijk méér dan jolig, 't was een heel klein beet je mooi. Nog weer een paar weken later werden er gasten genodigd en kwamen er nog twee klasgenoten van Jaap. Die speel den allebei viool. Dat werd de mooiste avond en de allermooiste volgde kort daar op. Jaap en z'n „leraar" en de twee violisten hadden weer erg hun best gedaan. De gas ten zeiden, dat ze werkelijk genoten had den van 't spel. Toen kwam Jaap naar vo ren en zei: „Wij wilden u vragen of u over veertien dagen in ons gymnastieklokaal zoudt willen komen. Wij geven dan een concert. Toegangsbewijzen kunt u krijgen vanaf één dubbeltje, maar dat is 't minste. We hebben er liever twee. Want de op brengst van ons concert willen we gebrui ken om een arme jongen aan een harmoni ca te helpen. Komt u allemaal en brengt u zoveel mogelijk kennissen mee? Toen waren Jaap's vader en moeder eerst recht trots op hun jongen en vooralop zijn goede hart! door Hannie Franken. Ja, als een reuzinnetje gaat spelen, dan kun je de zonderlingste dingen beleven. Want kijk nu eens naar de plaatjes, die je hier ziet staan. Op het eerste zie je het reuzinnetje, waarvan ik je straks iets ga vertellen. Eigenlijk wel gek hè, om van een reuzinnetje te spreken, want 't is me een meisje! Zie je wel, dat ze nog een heel eind boven het bos, dat achter haar ligt, uitsteekt? En zie je, hoe klein die boer en z'n paard lijken, bij haar vergeleken? Maar DENK DAAR EENS EVEN OVER NA! ALLE KWAAD STRAFT ZICHZELF. Reken maar, dat dat geen praatje is! Soms lijkt 't wel eens anders en zou je zo denken, dat mensen die lelijke streken uithalen 't meeste plezier in hun leven hebben. Maar op een keer krijgen ze al hun wandaden met rente terug. Dat heb ik honderden ma len gezien en daarom waarschuw ik jullie maar even. ZOALS DE WAARD IS, VERTROUWT HIJ ZIJN GASTEN. Nog al glad! Als je eigen hoofd steeds vol zit met nijdige ge dachten, dan denk je vanzelf dat alle an dere mensenhoofden op dezelfde wijze vol- zitten. Maar zit je eigen bol vol gezellige gedachten, dan denk je onwillekeurig dat alle bollen een gezellige inhoud hebben. nu moet je op het andere plaatje haar moe der eens zien. Hemeltje! Die kijkt over het bos heen, alsof er alleen maar een struikje stond! En ze heeft een hoofd als een mole- steen en armen zo dik als een boomstam. Ja, nu ik je dit gezegd heb, begrijp je wel dat ik haar dochtertje een reuzinne-tje kan noemen. Want haar hoofd is niet groter dan een haringtonnetje en haar armen zijn niet dikker dan een scheepsschoorsteen. Maar nu ga ik gauw vertellen wat ik van dit reuzinnetje te weten ben gekomen. Ze hebben me verteld, dat 't reuzinnetje van deze plaatjes een van de lastigste reuzin- i netjes was, die ooit bestonden. Ze wou nooit met iets anders spelen dan met zand en dat was verschrikkelijk vervelend. Want als ze één keer haar schort volschepte met zand, dan was er een gat in de grond waar de mensen eenvoudig geen raad mee wis ten. Maar daar trok het reuzinnetje zich niets van aan. Als zij maar plezier had! Maar haar moeder was veel aardiger voor de mensen. Ze vond de mensen eigenlijk zielige stakkers. Zo klein en mager. En ze hadden dagen nodig om door het bos te komen! Neen, de mensen, daar had de reuzin heus een beetje mee te doen en daarom verbood ze haar dochter hen nog langer te plagen. „Je gaat nu maar eens met wat anders spelen. Want de mensen doen alles toch al zo langzaam en als je ze nu steeds méér werk bezorgt, dan weet ik niet wat er van hen worden moet. Dus je kiest je maar ander speelgoed. Verstaan?" 't Reuzinnetje pruttelde wat in zichzelf, zodat de mensen angstig naar de lucht ke ken, omdat ze dachten, dat er onweer kwam opzetten en toen ging ze.... dadelijk weer haar schort volscheppen. Omdat 't haar ver boden was, wilde ze de mensen nog een beetje meer plagen en daarom schepte ze haar schort zó vol, dat zelfs haar reuzinne- schort de vracht nipt houden kon. Toen ze tien stappen gedaan had met elke stap kwam ze zeker tien kilometer verder scheurde haar schort en het zand vloeide weg. Er was geen houden aan. Haar moe der, die wel verwacht had, dat 't reuzen kind, na haar verbofl, de mensen nog er ger zou willen plagen, was haar achterna gegaan. En jawel, daar stond haar dochter en voor haar voeten groeide een berg. Op een plaats, waar een berg erg lastig was. Maar wat gaf 't reuzinnetje daar nu om? Bovendien was er niets meer aan te doen, want 't zand bleef maar stromen. Er was geen stuiten aan. Twee bergen kwamen er uit het schort van 't reuzinnetje, twee gro te bergen en een klein bergje. Dat kleine bergje was het laatste restje zand, dat 't WIE GOED DOET, GOED ONTMOET. Vanzelfsprekend! Als iemand je een vrien delijkheid bewijst, dan zul je hem toch ze ker niet met ONvriendelijkheid betalen? Ik heb wel eens gehoord dat er zulke din gen gebeuren, maar ik wil niet geloven, dat dat waar is en van jullie verwacht ik dat zéker nietl reuzinnetje uit haar schort schudde, toen ze twee bergen hoog genoeg vond. Die bergen staan er nog. Ergens in Duitsland. Maar geen mens gelooft meer dat ze er zo gekomen zijn als ik je hier heb verteld. En later zul je dat zelf ook niet meer ge loven, maar nu misschien nog wel. En dan wil je misschien nu ook nog wel geloven, dat dat reuzinnetje van haar reuze-moeder een standje heeft gehad, omdat ze de men sen nu die twee en een halve berg had be zorgd en bovendien haar reuzinneschort had gescheurd, terwijl ze best wist, dat reu- zinneschorten moeilijk te krijgen zijn, dat ik weet niet hoe lang, de mensen met ang stige gezichten vertelden van een noodweer dat eens in die streek had gewoed, een noodweeralsof alle reuzen bezig wa ren hun koffers te pakken om voorgoed van de wereld te verdwijnen.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1941 | | pagina 4