UIT DE GESCHIEDENIS HET BROOD VAN Jongens, dat was Robinson Croesus TkanEN met tuiten MENEER LEESGRAAG VINDT FLUITEN EEN PLAAG Gaat dat even fijn Bakoven op het platteland. Wij kunnen ons haast niet indenken, dat er een tijd geweest is, dat er geen brood bestond en toch is dit zo. Duizenden jaren gingen voorbij eer men de broodbereiding „uitvond!" Schrijvers uit de oudheid doen mededelingen over volken, die behalve rauw diervlees, planten, wortels en vruch ten aten zonder enige toebereiding. Ook graankorrels werden door de kiezen ver malen en het heeft eeuwen geduurd voor dit natuurlijk maalproces vervangen werd door de eerste meelbereiding. In latere tijden werd het koren „geroos terd". Men plukte de nog groene korenaren en hield die boven het vuur. Daarna wreef men ze tussen de handen. De korrels lieten dan gemakkelijk los en waren als voedsel smakelijker geworden. Maar deze wijze van graanbereiden was uitermate tijdrovend en de altijd vindingrijke mensengeest slaagde er vrij spoedig in een meer gemakkelijke methode van graanbereiding te ontdekken. Men ging er toe over het graan tussen twee platte stenen te vermalen en zo ontstond het eerste, vrij grove meel. De Grieken en Romeinen bouwden voort op deze ontdek king en ontwierpen handvijzels uit hout en steen, waarin het graan gemalen kon wor den. Uitkdeze vijzels ontstonden, volgens Plinius, de handmolens, waarbij aan de vijzels een kruk werd bevestigd, die de maalbeweging vergemakkelijkte. Toen de noodzaak van meelmalen steeds dringen der werd, ontstonden de grote rosmolens, die aan de stampers of knotsen een dissel boom hadden. In deze tijd bouwde men ook voor 't eerst schuren, waarin men het graan en het meel bewaarde om bij slechte oogst jaren voor honger gevrijwaard te zijn. De ontdekking van de meelbereiding leidde echter nog niet tot broodbereiding. De oude volken gebruikten het meel op de volgende wijze: Zij vermengden het meel met water tot een soort brei ontstond, die zonder ver dere bereiding genuttigd werd. Op deze wijze nuttigen trouwens Afrikaanse neger stammen nog heden hun meel. Omstreeks 1600 v. Chr. treffen wij de eerste pogingen aan tot broodbereiding. Het waren dunne, platte koeken, die de Romei nen als volgt bakten. Het deeg bestond uit water en meel, dat alweer tussen twee platte stenen gelegd werd. Deze stenen legde men op de vuurplaats en bedekte ze met as en kolen. Zo vormden zich tussen de stenen harde koeken, die men, alvorens ze te kunnen eten, weer in stukken moest breken. Hierin vinden wij ook de verkla ring van het in de Bijbel zo veelvuldig voorkomende „brood breken". De volken uit Klein-Azië, in 't bijzonder de Phoeni- ciërs, kenden, veel vroeger dan de Romei nen, uit leem gevormde bak-ovens. Zij le ken echter in de verste verte niet op wat wij onder bakovens verstaan. Het waren eigenlijk grote, evenwel gemakkelijk ver plaatsbare pannen, waarin voor elke maal tijd het brood vers gebakken werd. De ontdekking van de op het brood zo gunstige werking van zuurdesem moet men aan het toeval toeschrijven. Een huisvrouw uit de oudheid schijnt eens per ongeluk oud deeg, waarin gistvermogens aanwezig waren, gebruikt te hebben. De resultaten van de aanwending van dit zuurdesem wa ren dusdanig, dat het sindsdien steeds werd gebruikt, waardoor het aanmerkelijk beter verteerbare en meer smakelijke brood zijn inlrede deed. Een juist tijdstip voor deze belangrijke wending in de broodbereiding is echter niet aan te geven. Alle aanwijzin gen hieromtrent lopen uiteen. door Hannie Franken. Meneer Leesgraag was een mannetje van een jaar of zestig. Een mannetje, dat z'n hele leven hard gewerkt had en daardoor geen tijd had gehad om te lezen. Maar meneer Leesgraag had flink gespaard en nu hij zestig was.... werkte hij nog wel, maar een beetje minder hard dan vroeger en daardoor had hij dan nu tijd om te le zen. Vooral kranten. Die meneer Leesgraag was toch zo dol op kranten!- Soms liep hij op straat te lezen. De krant vlak voor z'n neus en dan. bom.liep hij tegen een andere meneer op. Bom.... nu botste hij weer eens tegen een dame en eindelijk. tegen een lantaarnpaal. Toen was 't uit met lezen op straat. En hij had drie dagen hoofdpijn van z'n ontmoeting met de lan taarnpaal en drie hele dagen had hij niet kunnen lezen. Stel je voor, dat was wat voor meneer Leesgraag! Maar de vierde dag was de hoofdpijn weer weg en toen nam hij al de kranten van de hoofdpijndagen en ging naar een cafetaria. Want hij wilde zichzelf eens tracteren op een lekker kopje koffie. Hij stapte dus binnen, zocht een ge zellig hoekje op en met z'n koffie voor keek om. Daar stond meneer Leesgraag met een bietrood hoofd en je hoefde er niet aan te twijfelen of hij stevige vuisten had. Dat kon je wel merken. Want alles vloog in de lucht. En meneer Leesgraag zou heel wat te betalen hebben gekregen als.... 't jongmens niet vliegensvlug was opgestaan enalles netjes had opgevangen, 't Scho teltje op z'n neus, 't kopje op z'n ene arm, de suikerpot op z'n andere arm, de limona- defles op z'n rechterhand ei> 't glas op z'n linker. Alleen 't lepeltje kwam op de grond terecht. En daar stond hij nu, met één been opgetrokken en op dat been stond de krant. En in die houding zei hij tegen meneer Leesgraag: „Meneer, ik ben blij, dat ik U van dienst kan zijn!" Meneer Lees graag viel bijna achterover van verbazing en z'n pet kreeg ook zin in een luchtreis. Maar 't jongmens vervolgde, doodkalm: „Meneer, ik heb U nu geholpen, maar ik kan zo niet blijven staan. Zullen we de boel maar weer op tafel zetten?" Dat vond meneer Leesgraag best en hij kon 't niet laten te vragen hoe 't jongmens dat wel had klaargespeeld om alles zo net jes op te vangen. „O", lachte die „meneer, ik ben jongleur en dus aan zulke kunstjes gewend. Ik heb vanmorgen net zes voor stellingen aangenomen en daarom moest ik zo fluiten. Van blijdschap begrijpt U?" Meneer Leesgraag werd weer een beetje rood, maar nu op een andere manier. En omdat hij niet erg tevreden was over zich zelf, zei hij: „Meneer jongleur, ik heb trek in nog een kop koffie. U misschien ook?" „Graag" zei 't jongmens en toen haalde me neer Leesgraag twéé koppen koffie. En de krantdie was helemaal vergeten en lag eenzaam in een hoek. graag om in een cafetaria de krant te gaan lezen. Want ja, daar is 't altijd erg druk en de mensen komen er om gauw-gauw een hapje te eten of gauw-gauw iets warms te j drinken. Maar niemand haalt 't in z'n hoofd i om er op z'n gemak te gaan zitten en dan nog wel om te lezen! Het duurde dan ook I niet lang of er kwam een meisje, ook met een kopje koffie, aan z'n tafeltje zitten. Meneer Leesgraag keek eens over 't randje van z'n krantje en deed dit niet bepaald vriendelijk, 't Meisje pakte dan ook haar kopje weer op en wandelde een paar tafel tjes verder. Meneer Leesgraag kuchte eens, want hij begreep, dat 't meisje om z'n ge zicht naar een ander tafeltje was gewan deld en toen nam hij een paar slokjes van z'n koffie en.... las weer verder. Maar jawel, net was hij verdiept in een beschrij ving hoe men 't best zijn pijp kon stoppen, of daar kwam een jongmens bij hem zit ten. Meneer Leesgraag keek weer eens over 't randje van z'n krantje, maar 't jongmens deed niet als 't meisje. Hij bleef zitten! Met z'n ene elleboog op de tafel en TEKENEN METééN LIJN! Nu zie ik jullie verbaasde gezichten al! Dat schaatsende meisje in één lijn teke nen? Dat is toch onzin! Géén onzin. Hoor maar! Zet de punt van je potlood nu eens op 't wenkbrauwtje van 't ijsdanseresje en ga dan een eindje naar beneden, tot aan de oorklep van haar muts. Daarna klim je weer naar boven tot 't kwastje boven op haar hoofd. Dan laat je je potlood langs haar krulletje en langs haar neusje glijden naar haar mantelkraag en, zo verder tot 't meisje kant en klaar voor je staat, 't IJs, waar ze krullen op trekt, kun je ook in één lijn tekenen, zoals je zult merken. En met de kleine skiloper is dat hetzelfde geval. Als je maar begint bij 't puntje van z'n kin! Nu kunnen jullie je verbaasde gezichten dus opbergen en komen de vraaggezichten aan de beurt. Want je wilt natuurlijk we ten wat je nu verder moet doen. Je snapt, 't is niet de bedoeling, dat je alleen maar ontdekt, dat de plaatjes in één lijn kunnen getekend worden. Neen, je moet ze over- tekenen op stevig wit papier. Als je goed kunt tekenen moet je proberen 't uit de hand te doen en anders leg je eerst een doorschijnend stukje papier op 't plaatje. Dan trek je 't plaatje over. Als dit gebeurd door Tom Radersma. Inderdaad is het Robinson Croesus ge lukt tot wereldvermaardheid te eeraken Zeer zeker is hij een boeken-figuur bh' uitnemendheid, maar.... zijn avonturen roman berust op harde en eigenlijk wat trieste feiten. Onlangs hebben vorsers in oude archieven aantekeningen gevonden die ons met het ware leven van Robinson Croesus - zijn werkelijke naam is Alexan der Selkirk bekend maken. Zonder eni ge verdichting of romantisering. Robinson waseen doodgewoon mens, de Zuidzee-eilanden, die het doel van de tocht waren. Ze leken hem van een para dijsachtige schoonheid en rust. Eindelijk bereikten de rovers, na veel wederwaardig heden, het zonnige eiland Juan Fernandez. Na een hevige ruzie met den kapitein eiste Robinson, dat men hem, met zijn geweer en zijn bezittingen, aan land zou zetten. Onder spotgelach stemde de kapitein hier in toe. Maar nauwelijks koos de boot weer zee of Robinson werd aangegrepen door een radeloze angst. Hii ri°-> de mannen in Hij vond een zoetwaterbron. misschien wat ruwer nog dan zijn tijdge noten. Zijn avontuur speelde zich twee honderd jaar geleden af, daarmee moet na tuurlijk rekening worden gehouden. Ande re tijden, andere zeden! Robinson was een zeeman, die zich aansloot bij een zeerover bende, die in de Stille Oceaan, Spaanse goudschepen buit maakten. Het schip waarop zij voeren, was weinig zeewaardig, de kapitein een ellendig mens, de voeding was meer dan karig en de nachtverblijven mens-onwaardig. Vol verlangen keek Robinson uit naar is, leg je op 't stevige witte papier een vel letje calceerpapier en op dat calceerpapier komt dan 't doorschijnende papiertje met de tekening. Dan trek je 't zaakje nóg eens over en staat 't ijsdanseresje op 't stevige papier. Nu volgt 't laatste en leukste! 't Kleuren en uitknippen van 't plaatje. Je moet voor al gezellige kleuren kiezen! Wat denk je er van als we 't ijsdanseresje een blauwe man tel aantrokken en een gele sjaal om haar hals deden? Haar muts maken we ook geel en 't krulletje, dat onder de muts uitkijkt, dat maken we bruin! Vanzelfsprekend geef je haar een paar rode wangen, want als je schaatst als zij, heb je die zeker! Haar handschoenen? Hoe zullen we die kleuren? Geel? Net als haar muts en sjaal? Ja, dat doen we, dat staat vast erg leuk. En nu haar kousen nog en haar schaatsen en dan is 't skilopertje aan de beurt. Maar verder laat ik 't aan jullie over, je moet zelf ook eens wat verzinnen! Kies dus kleuren, die je zelf aardig vindt, maar.... zorg dat 't mooi wordt en niet kakelbont! Want denk er aan, je moet er zelf tegenaan kijken. Want we zouden, de plaatjes immers uit knippen en op je kamertje of in je eigen hoekje een plaatsje geven? Dus., je weet er alles van! Hoe mooier, hoe beter! Je moet er zelf tegenaan kijken! zich, begon hij dadelijk te lezen. En z'n koffie stond koud te worden, zo erg was meneer Leesgraag in z'n kranten verdiept. Nu 't niet erg sluu van meneer Lees- met z'n rug naar meneer Leesgraag en hij floot zielsvergenoegd. Of hij nu zo in z'n schik was met 't flesje limonade, dat hij gekocht had of over iets anders, dat weet ik niet, maar hij floot zo verheugd, dat iedereen naar hem moest kijken. Meneer Leesgraag vanzelf ook. Maar die keek.... spinnijdig. Och, je moet ook niet vergeten, meneer Leesgraag was al niet zo jong meer en hij had z'n leven lang hard gewerkt en niet zo erg veel plezier gehad en daardoor kwam 't natuurlijk, dat hij dat gefluit niet kon uitstaan en dacht, dat 't jongmens dat nu alleen deed om hem te plagen. En toch was dat heus niet zo. 't Jongmens was zo maar op 't eerste 't beste plaatsje neerge vallen en had nog niet eens gezien, dat daar iemand zat te lezen. Hij floot en floot en meneer Leesgraag keek of hem 't groot ste onrecht van de wereld werd aangedaan. En opensgoeie help, wat schrok dat joi >mens! Wat was dat voor een roffel achter z'n rug! En wat een gerinkel! Hii Bobby huilt tranen met tuiten, Bobby wil da-de-lijk naar buiten! Maar moeder zegt: Bobbytje, eerst in je bad En daarna eet je wat, Dan pas mag je jasje aan En kun je buiten spelen gaan Boujy huilt nen met tuiten, Bobby wil da-de-lijk naar buitenT Pollv. de boot toe. dat hij van gedachten veran derd was. Maar de kapitein'lachte scham per en gebood: „Doorvaren, zo snel moge lijk." Robinson sprong in zee en trachtte de boot in te halen. Vergeefs. De afstand tus sen hem en het roversschip werd met de seconde groter. Robinson stond dus voor de keus: verdrinken of terugkeren naar het eiland. H.j deed dit laatste en wierp zich, totaal overspannen, op het strand neer. Het schip verdween aan de horizon, de maan verlichtte het eenzame eiland, een nieuwe dag gloorde in het Oosten.... in radeloze wanhoop lag Robinson nog steeds op het strand. Hij stond eerst op, toen honger hgn tot handeling dreef. Hij ving een schildpad en had het geluk een zoetwaterbron te ont dekken. Hij at en dronk. Voor de eerste maal sinds hij aan land gekomen was. Da gen, weken, ja maanden gingen voorbij, zonder dat Robinson zijn radeloosheid kon overwinnen. Hij was zo verslagen, dat hij niet eens probeerde zich zijn verblijf wat te veraangenamen. Hij hokte in een arm zalige hut, die een vroegere bewoner van het eiland had achtergelaten. De eenzaam heid vernielde zijn zenuwen. Als zeehon den op het strand kwamen en blaften, be gon Robinson luidkeels to gillen. Van angst bevend, verliet hij midden in de nacht zijn hut, omdat ratten aan ziin tenen knabbel den! Achttien maanden drukte de eenzaam heid hem neer, dan begon hij aan zijn toe stand te wennen en eindelijk stelde hij po gingen in 't werk om van zijn verblijf op Juan Fernandez het beste te maken. Hij ving jonge katten en richtte ze af op het vangen van ratten. Jonge geiten werden door hem getemd en volgden hem als hon den. Hij las hen hardop voor uit de paar boeken, waarover hij beschikte en leerde hen dansen op fluitwijsjes. Dat behoedde hem voor krankzinnigheid. Arme. Robin son! Zijn schoenen waren niet meer dan lompen geworden, hij moest voortaan bar- voets gaan. Zijn munitie was al lang ver bruikt, de jachtbuit, die voor hem 't onont beerlijk voedsel betekende, moest voortaan door kracht en snelheid van handen ver kregen worden. Verder moest hij zich voe den met een koolachtige plant, die op de bomen groeide. Zijn mes was onbruikbaar geworden. Uit op het strand gevonden me- taalbrokken, afkomstig van een expeditie, maakte hij mes-achtige werktuigen. Hij had een kleine hoeveelheid stof bij zich, maar.... geen naald. Hij sleep een spijker zolang op een steen, tot hij een naaldvor- mige punt vertoonde én aan het boveneind wist hij iets te maken, dat op een oog ge leek. Met uitgetrokken stofdraden en an dere vezels naaide hij zich een paar hem den. Geitenvellen dienden hem tot dekking en verdere kleding. Robinson werd door dit natv ven van bijna angstaanjagende kracht en gezond heid. Eens viel hij, op geiten jagend, in een afgrond. Hii had het geluk op een geit neer te komen, zodat hij niet te pletter viel. Hij geraakte echter het bewustzijn kwijt en toen hii weer bijkwam, wees een door hem vervaardigd instrument uit, dat hij drie dagen bewusteloos moest zijn geweest. Langzamerhand verzoende Robinson zich met zijn lot. Hij ging zelfs de eenzaamheid boven alles verkiezen. Deed een schin het eiland aan, dan rende hii weg en verborg zich. Niet alleen, omdat hii de omgang met mensen volkomen had leren ontberen, maar ook, omdat hij vreesde, dat men hem rpogeliik gevangen zou nemen op grond van zijn vroeger zeeroversbestaan. Toen ging er een periode van vier jaar en vier maanden voorbij, zonder dat er een schip het eiland aandeed. Na die periode over viel hem een verlangen weer met mensen in contact te komen. En toen weer een schin het eiland aandeed, overwon hij zijn schuwheid en kwam te voorschijn, vastbe sloten tot he* normale leven terug te ke ren. Een hevig verlangen naar de bewoon de wereld, naar ziin familie, naar aantrek kelijker voedsel, naar gelach en gezang greep hem aan. Hij stelde zich bergen voor van zijn terugkeer in de maatschappij. De ontgoocheling bleef hem niet bespaard. Het bleek, dat hii z:iin moedertaal volkomen vergeten was en haar opnieuw moest leren spreken. Een ogenblik van geluk beleefde hij, men hii op een Zondagmorgen in zijn ge boortedorp aankwam. Vol verwachting ging hij de kerk binnen.... niemand herkende hem. Alleen zijn moeder. Zij vloog hem om de hals en was zo overstuur, dat de godsdienstoefening onderbroken moest worden. Robinson keerde eindelijk terug in het ouderlijk huis. Niet als de man uit de vele verhalen, maar als een zielige, gebro ken zonderling. Dit alleen is de waarheid, jongens! „Wat! Is dat een dwerg? Die is bijna even groot als een gewoon mens." ..Dat is juist het zeldzame. Het is de grootste dwerg van de hele wereldl"

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1941 | | pagina 4