Een Hollandse jongen in
Californië
EEN GOOCHEL-LES
VOOR WAT
HOORT WAT!
MET EEN BOEKJE IN EEN HOEKJE
DE ZWAAN
Van een zonderlingen
dief
ER WAS EENS
door Tom Radersma.
Wim, een flinke, gezonde jongen, pas van
school, was met goedvinden van zijn ouders
naar Californië getrokken. Hij reisde
door het prachtige land tot aan de
vruchtenplantages; toen hij die eenmaal
bereikt had, verhuurde hij zich als appel
plukker. De appelbomen waren daar zeld
zaam laag. Je kon ze zo, gewoon staande,
leegplukken. Wim had het warm, méér
dan warm. Hij was aan dit werk nog niet
gewend en hij had dan ook een kleur als
vuur van inspanning. De meer ervaren en
oudere plukkers lachten hem uit. „Bleek
neus" doemden ze hem, hoewel Wim al
dikwijls gezegd had dat hij „Wim" heette,
's Avonds als het werk geëindigd was en
ook Wim dus vrij was kwamen de oudere
appelplukkers om beurten bij hem. En om
hij al dikwijls gezien had. De oudere pluk
kers lieten Tom altijd met rust. Hoe zou
dit toch komen? ,Waar ga je heen?" riep
Tom. „Neem me mee!" „Goed", riep Wim
terug en daar gingen ze samen! Bij het
beekje gekomen, ging Wim op z'n gewone
plaatsje zitten en Tom kwam dadelijk
naast hem. „Jij bent een Hollander, hè? Je
kunt gerust Hollands tegen me spreken
hoor. M'n vader is ook Hollander". Tranen
sprongen Wim opeens in de ogen. Haastig
veegde hij ze weg, want hij wilde niet kin
derachtig lijken in de ogen van zijn nieu
wen vriend, maar.... als je zo opeens een
vriend vindt en dan nog wel een landge
noot, als je zo ver van je huis bent en nog
zo jong, dan kost het heus wel wat moeite
om je niet al te eenzaam te voelen. Toen
Alle mannen springen op
beurten verzochten zij hem iets voor hen
te doen. De appelplukkers waren ruwe ke
rels en zij vroegen Wim's diensten alleen
met de bedoeling, dat hem dit zou gaan
vervelen en hij op een keer „neen" zou
zeggen. En dan konden zij die bleekneus",
die vreemde eend in de bijt eens op een
duchtig pak slaag trakteren. Maar Wim
was, al was hij nog erg jong, verstandig.
Zoveel mogelijk ging hij in zijn vrije tijd
alleen op stap. Zoiets als een „landschap"
was hier niet. Mijlen en mijlen ver strek
ten ~zich eenvormig de appelplantages uit.
Maar op een dag ontdekte hij toch iets
anders: een kleine laagte, waarin een
beek stroomde. Hier ging hij voortaan
iedere avond heen. Als er niemand in de
buurt was, pakte hij een kipkarretje. Met
één been zich zijwaarts afzettend, vloog
hij dan zijn beekje tegemoet. Waar hij
kon denken aan Holland. Op een keer ech
ter, toen hij zo op z'n „ijzeren step" voort-
vloog hoorde hij achter zich een scherp ge
fluit. Hij schrok. Maar het bleek niet een
van de oudere plukkers te zijn maar Tom,
een jongen, ongeveer even oud als hij, die
Wim zichzelf weer meester was, zei hij:
„Tom, als jouw vader Hollander is, zullen
wij dan elke avond samen zijn? Jfj woont
toch op de appelplantage?" Tom werd eens
klaps vuurrood en zei haperend: „Ja-ja. Ik
zal het vader zeggen."
De oudere plukkers beviel het lang niet,
dat er met Wim geen ruzie te maken viel
en ze maakten samen een laffe afspraak.
Ze zouden Wim uitnodigen een avond met
hen te drinken en danJack, de onaan
genaamste van al de plukkers, lachte luid.
Wim werd uitgenodigd en Wim kwam. Zijn
glas werd steeds opnieuw gevuld, maar
ongemerkt wist hij dit telkens op de grond
uit te gieten. En het laffe plan van de
plukkers mislukte. Maar daar nam woeste
Jack geen genoegen mee. Hij moest en zou
z'n ruzie hebben. Daarom boog hij zich
over de tafel, greep Wim's arm en zei:
„Zeg, ben jij een Zweed of een Noor?"
„Ik kom uit Holland", zei Wim kort. Met
een vloek liet - 'oeste Jack zijn arm los.
„Bah! een Hollander!" schreeuwde hij.
„Hij komt uit het waterland, die bleekneus!
Hij komt uit het kikkerland!" Met een ruk
door Hannie Franken.
Pirn en Pom zaten zich te vervelen en
door dat vervelen kwamen ze op een raar
plan. Nu moet je weten, dat Pirn en Pom
't reuze vervelend vonden als ze in 't bad
moesten en ik denk, dat 't daardoor kwam,
dat ze op de gedachte kwamen, dat Pip,
hun hondje, nu maar eens moest baden.
Pip was al net als Pirn en Pom. Van water
hield hij niet. MaarPim en Pom ver
veelden zich en Pip moest 't water in! Ze
namen hem aan de riem en gingen naar de
vaart achter hun huis. Maar als je nu
denkt, dat Pip zo maar, floep, in 't water
sprong, dan vergis je je lelijk en je vergist
je ook als je denkt, dat 't zo gemakkelijk
was Pip in 't water te duwen. Pip wou er
niet aan geloven en stond met vier stijve
poten en een vastberaden snuit op de kant.
„Ik wil niet en ik ga niet", stond er op z'n
hondengezicht te lezen.
Maar Pim en Pom zeiden: „Jij gaat wél"
en toen begon 't lieve leven! Pim duwde
en Pom trok en Pip hield zich zo stijf als
een stok. Ze schoten geen centimeter op!
ging Pom maar eens duwen en Pim
gfaxg trekken, maarPip bleef staan,
waar hij stond. Toen dat ook niet lukte,
gingen ze samen duwen en daarna trek
ken, maaralles tevergeefs. We zullen
wat anders verzinnen, besloten ze toen en
ze fluisterden wat met elkaar. En toen
wandelden verder, alsof ze hun plan hadden
opgegeven. Pip dacht: „Ziezo, ik m'n zin!"
Overmoedig liep hij op 't uiterste randje
"an de kade en ja, met één duwtje lag hij
er toen in. Hij proestte en snoof en....
zwom wat hij kon, omdat 't nu eenmaal
moest. En Pim en Pom liepen naast hem
voort, Pim met de riem in z'n hand. Eerst
toonde Pip duidelijk hoe nijdig hij was en
dat vonden Pim en Pom leuk. Toen dacht
Pip: „Wacht! Strakjes hebben jullie mij
beetgenomen, nu kom ik aan de beurt." En
hij zwom verder, alsof hij 't opeens erg
gezellig vond en dat vonden Pim en Pom
weer niet leuk. Proestende, snuivende Pip,
daar konden ze om lachen, maar naast die
keurig zwemmende hond liepen ze eenvou
dig voor gek! „Kom er maar weer uit", zei
Pim dan ook al gauw en Pom zei 't h'm
na. Maar Pip deed net of hij niets hoorde
en zwom kalmpjes door. Totze aan een
klein stenen trapje kwamen. Daar zag
Pip z'n kans! Hij klom op 't tweede treedje
en toen sprong hij op de kant. En daar
begon hij zich te schudden, te schudden..!
Pim en Fom waren opeens kletsnat. Pip
was over z'n slimheid erg tevreden en hij
vond dat Pim en Pom hun verdiende loon
kregen. Wat hadden ze h'm ook te plagen.
„Ja, wat hadden ze Pip ook te plagen!"
Dat dachten Pim en Pom zelf ook. „Nee,
dat was niets gedaan met die slimme Pip,
die kon je maar beter niet plagen", vonden
ze allebei.
Met z'n drietjes gingen ze toen maar
gauw naar huis toe, alle drie even nat!
Moeder schrok eerst, toen ze hen zag aan
komen, maar.... Pim en Pom waren wel
vloog Wim overeind en over de tafel heen
gaf hy Jack een klap, midden in z'n bru
tale gezicht. Ha! Nu was de opzet gelukt!
Alle mannen sprongen op. Woeste Jack
trapte de tafel, die hen scheidde, onderste
boven. Hij zwaaide zijn machtige vuisten
en.... lag eensklaps languit op de vloer.
Wim had alleen maar bliksemsnel zijn rech
terarm en linkerbeen bewogen! Wim was
goed op de hoogte met de verdedigings-
sport! Kalm wandelde hij naar buiten, de
mannen sprakeloos achterlatend.
Werktuigelijk liep hij naar de kipkarren.
Tom wachtte daar op hem. „Waarom kom
je zo laat?" „Ik moet hier weg", zei Wim
dof. „Ik heb woeste Jack tegen de grond
geslagen."
„Jack? Maar dat is niet mogelijk! Hoe
heb je dat gelapt?" „Een kleine jiu-Jitsu-
greep, Tom. Bovendien was Jack dronken.
Hij lag zo."
Tom kon van verbazing geen woord uit
brengen. „Ik wist", ging Wim voort, „wat
hun bedoelingen waren toen zij' mij vroe
gen met hen te drinken. Ik hield me kalm.
Ik wist wat me te doen stond. Maar toen
Jack mijn Holland beledigde, toen kon ik
me niet meer houden. Ik sloeg er op los."
„Dat zou ik ook gedaan hebben", viel Tom
hem bij. „Maar nu moet ik verdwijnen. Ik
ga dadelijk naar 't kantoor. M'n papieren
en m'n geld halen."
Tom zat gespannen na te denken. Z'n
jonge gezicht was een en al ernst. Dan zei
hij: „Ga eerst mee naar vader". Wim keek
hem eens aan en dacht: „Waarom nu?"
„Nou, goed", zei hij maar voor zij naar
de plantage terugkeerden stond hij een
ogenblik stil aan de rand van de beek. De
beek die hem dikwijls getroost had. Dan
keerden zij samen terug.
Voor een van de farmen gekomen, zei
Tom: „Wacht even, Wim", en hij ging snel
naar binnen. Wim ging op een kist zitten
en nacht na. Waar moest hij naar toe?
Waar zou hij deze nacht slapen? Daar kwam
Tom weer naar buiten. „Vader is op de
waranda van het hoofdgebouw", riep hij.
„Kom mee!"
Door een brede gang en een gezellige
kamer kwamen zij op de waranda. Daar
zat een heer aan een bureau. Wim herken
de hem. 't Was de eigenaar van de plan
tage! Van schrik vergat Wim te groeten!
Maar de heer stond op en gaf hem een
hand. „Ga zitten, jongen. Tom haalt ons
wat koels te drinken. Sinds m'n zoon mij
iedere dag wat van je vertelt, heb ik je
nauwkeurig gadegeslagen. Ik heb een plan.
Heb je er nooit over gedacht te studeren?"
„Mijn ouders kunnen dat niet betalen",
zei Wim eenvoudig. „Je studiegeld kun je
bij mij verdienen. Als je dat wilt tenmin
ste." De plantagebezitter klopte hem op de
schouder. „Holland hoog, jongen! Je gedrag
van deze avond heeft me getroffen. Daar
ben ik zeer mee ingenomen."
Juist kwam Tom binnen met de limona
de. „Blijf je bij ons?" vroeg hij gespannen.
Wim knikte vastbesloten. Toen zette Tom
snel het blad neer en als één man hieven
zij hun glazen. „Leve Holland", riepen ze
in koor.
Zodra ons schoolwerk is gedaan,
Kunnen wij aan 't lezen gaan.
Wij nemen een boek, liefst een met platen
En hehben dan heel geen lust meer tot
praten.
Al lezend maken wij grote reizen,
Soms gebeuren er dingen om van te ijzen.
Soms moet je lachen om wat je leest
Van een of ander zeldzaam beest.
Maar slaat de grote gangklok acht,
Dan wordt 't voor ons beiden nacht.
Ons boek wordt netjes opgeborgen
Totmorgen.
Miep.
Helderziend!
Eenzame, blanke, trotse zwaan,
Wij willen als jij door 't leven gaan.
Zwijgend en stil.
Met vaste wil,
Recht op 't doel, dat wij willen bereiken,
Zonder angst en zonder wijken.
Blanke, trotse, eenzame zwaan,
Wij willen als jij door 't leven gaan.
ondeugende plaaggeesten, maar jokken de
den ze niet. Daarom vertelden ze moeder
dan ook, hoe ze zich hadden verveeld en
dat ze toen bedacht hadden, dat ze Pip wel
eens een bad konden geven. En ze vertel
den ook, dat ze Pip hadden uitgelachen om
z'n watervrees. Dat Pip hen die plagerij
betaald gezet had, konden ze niet verzwij
gen en moeder gaf Pip groot gelijk. Maar
Pim en Pom moesten dadelijkeen
warm bad nemen, want moeder was bang,
dat al die nattigheid hen een verkoudheid
zou bezorgen en daar kwamen ze niet van
af. Van dat bad, begrijp je! Pip had alles
mee aangehoord achter de kachel en toen
moeder met Pim en Pom in de badkamer
verdween, sloop hij stilletjes binnen. „Voor
wat, hoort wat!" dacht Pip en op zijn t>eurt
had hij schik in de watervrees van z'n
baasjes. Maar toen die in hun pyama's weer
in de huiskamer zaten, toen likte hij hen
om beurten de hand. En Pim en Pom streel
den hem om beurten. En zo was alles weer
ttoed. __a
Een paar maanden geleden kon de nachts
waker van een van de grootste Brusselse
warenhuizen terugzien op een veertigjari
ge diensttijd. Dat beloofde voor den nacht
waker een bijzondere dag te worden!
Toen gebeurde het onverwachte. De
nachtwaker, die o zo trots was op zijn on
bevlekte naam en die men nooit ook maar
de kleinste buitensporigheid had kunnen
verwijten, werd eensklaps beschuldigd van
diefstal. Het was de politie opgevallen, dat
de nachtwaker, na afloop van zijn dienst,
met steeds grotere pakken huiswaarts keer
de. Dat was vreemd, daar wilde de politie
meer van weten! Een huiszoeking volgde,
die echter niets ten nadele van den nacht
waker aan 't licht bracht. Maarde po
litie wist, dat de man in hetzelfde huis,
waar hij een paar kamers had, ook nog
een kelder gehuurd had en de politie was
nieuwsgierig als steeds en verschafte zich
toegang tot de kelder. Een verbazingwék-
kende ontdekking volgde. De geheele ruim
te was een nauwkeurige nabootsing van
het grote Brusselse warenhuis. Alles echter
in miniatuur. Op keurige kleine toonbank-
jes lagen even keurig: paraplu's, hoeden,
handschoenen en wat al niet meer. Er was
een dames- en een herenafdeling, net als
in het grote gebouw. Ieder artikel was van
een prijs voorzien en er hingen zowaar
bordjes met verzoek niets aan te raken.
De politie stond voor een raadsel, want
de nachtwaker had van de gestolen goede-
Verzamel in een hoed een aantal geld
stukken en laat je dan blinddoeken. Ver
volgens laat je iemand één van de munten
uit de hoed nemen. Die laat je de munt
nauwkeurig bekijken en vooral moet hij
onthouden welk jaartal er op staat. Daarna
moet hij 't geldstuk aan z'n buurman of
buurvrouw geven en zo moet de munt van
hand tot hand gaan tot alle gasten haar
bekeken hebben. Onderwijl schudt je al
maar met de hoed. Als de laatste gast je
de munt wil teruggeven, verzoek je hem
of haar dit niet te doen, maar 't geldstuk
liever in de gesloten hand te willen hou
den. Die hand moet tegen je voorhoofd
gehouden worden. Een minuut lang! Een
van de. andere gasten vraag je, je te wil
len waarschuwen als de minuut om is.
Is de minuut verstreken, dan laat je de
munt in de hoed gooien, weer een van de
andere gasten verzoek je de hoed nog eens
flink te willen schudden, en dan geblind
doekt en wel. grijp je in de hoed en....
haalt er de goede munt uit te voorschijn!
Desnoods laat je 't geldstuk vooraf door
een van de gasten merken, zodat niemand
kan zeggen, dat er meer van dezelfde mun
ten in de hoed waren en je toevallig een
goede greep hebt gedaan. Hoe je de goede
munt er uit kunt vissen? Heel eenvoudig.
't Geldstuk is door zoveel handen gegaan
en door z'n verblijf van één minuut in een
gesloten hand dusdanig verwarmd, dat je
hem onmiddellijk weet te vinden. Dat is tonen, dat.... de hoed zich op eigen gele-
je laatste „foesj", zal de vlam dan gedoofd
zijn en je zakdoek.... onbeschadigd. Dank
zij de bezwerende spreuk! Als je echter
vergeet, je zakdoek eerst in water te dom
pelen, alvorens je h'm z'n spiritus-bad
geeft, dan.... zal de toverspreuk waarde
loos blijken te zijn, denken jullie daar
aan?
De vliegende hoed.
Dames en heren! Zo begin je en dan pak
je een hoed van een van je gasten en ver
volgt: Ik heb hier een keurige hoed, een
buitengewone hoed, een hoed, die. vlie
gen kan. Gelooft U mij niet? Dan zal ik 't
U bewijzen. Ik ga in de kamer hiernaast.
U ziet, er is in die kamer maar één deur. Die
deur moogt U bewaken. Midden in de ka
mer ga ik op een stoel zitten en om l>
te kunnen bewijzen, dat ik van die stoel
niet afkom, zal ik m'n ene voet op dit vel:
papier zetten. Ik verzoek U m'n voetom-
trek met potlood af te willen tekenen. Dan
zet U de hoed vijf meter Van mij vandaan
op de grond. Daarna draait U 't licht uit
verlaat de kamer en komt na precies zes
tig seconden weer binnen. Dan zal de hoe*'
waarschijnlijk aan 't andere einde van de-
kamer liggen, maar mij zult U nog steeds
op m'n stoel vinden en het papier onder
m'n voet zal U overtuigen, dat ik niet van
m'n plaats ben geweest.
Inderdaad zal bij de terugkeer van de
gasten het papier met de voet-omtrek aan-
't hele geheim!
Een bezwerende toverformule.
Je trekt een zakdoek uit je zak, doopt
h'm in wat spiritus ensteekt h'm in
brand, na h'm eerst op een bord gelegd te
hebben. In een ogenblik brandt hij lichter
laaie! Dan zeg je: „Pietiekaloes Poetoe-
lanoes Iepielatoes hoepitatoes koesj
koesj koesj foesj foesj foesj".
Deze toverformule moet je zó zeggen,
dat je er net twee minuten over doet. Bij
genheid moet hebben verplaatst, terwijl je
heusjes. van je stoel bent opgestaan om
de hoed te verplaatsen! Weet je wat je
gedaan hebt? Je bent opgestaan, hebt de
hoed verplaatst, hebt een blad papier uit
je zak gehaald, dat precies eender was als
dat wat onder je voet lag en bent toen één
twee drie weer gaan zitten. met 't scho
ne papiel- onder je voet en 't andere, met
je voet-afdruk, in je zak! Haast-je- rep-je,
heb je met potlood zelf je voet opnieuw af
getekend! En zo bleef je de knappe tover-
naar!
Er was eens een prinsesje teer en fijn
Er een hertje jong en o zo klein,
Die rustten samen in 't bos
En sliepen op 't zachte mos.
Toen kwam een prins, die nam hen mee
't Prinsesje was blij en 't hertje tevrêe,
Want opdat prinsesje zich nooit zou
vervelen,
Mocht 't hertje blijven om met haar ie
spelen
Polly.
ren geen enkel stuk verkocht. Wat had de
man gedreven tot zijn uitzonderlijke daad?
Enkel en alleen een onverklaarbaar ver
langen zélf een warenhuis te bezitten, op
dezelfde wijze ingericht als dat van zijn
werkgevers. Vanzelfsprekend werden de
goederen aan hun rechtmatige eigenaars
teruggegeven, hoewel zij geen verkoop
waarde meer hadden voor deze eigenaars.
De artikelen waren allang oud-modisch ge
worden en daardoor onverkoopbaar, want
de nachtwaker deed.dertig jaar over de
inrichting van zijn warenhuis.
De directie van het Brusselse warenhuis
stelde tegen den zonderlingen dief geen
strafvervolging in, integendeel. Zii nam een
besluit, dat voor de nachtwaker lang niet
nadelig was!
Zij liet het miniatuur-warenhuis van de
allernieuwste artikelen voorzien en stelde
het toegankelijk voor 't publiek. Ben meer
pakkende reclame is haast wel denk
baar. En de nachtwaker were WL aan
gesteld als bewaker van zijn ediwc-: verkoop
huis, maar.hij ontving een raak bedrag
aan geld voor zün verloren