Allemaal aan het boksen a JANTJE EIGENWIJS gaat alleen op reis Dat gaat zo niet langer! WIE DURFT HET AAN i IN SPROOKJESLAND Ruilhandel tussen muizen en mensen TOM RADZRfiMA: Ik zeg 't jullie maar eerlijk: ik ben dol op sport, maar boksen! Daar kon ik 't toch maar nooit mee eens worden. Wél als ver dedigingsmiddel, maar als louter sport! Tot ik op een keer een film heb gezien. Die krioelde van boksers! Van dat soort, dat gemaakt heeft, dat ik boksen „niks" ben gaan vinden, maar in die film zag ik ook andere boksers! Toen ging me een licht op en ik aan 't lezen over boksen en boksers en nu weet ik dan, dat boksen een oer gezonde sport kan zijn, maar ook een zeer ongezonde! Gezond is boksen, als er ge werkt wordt met juiste techniek, volgens erkende sportwetten, o n gezond is 't als boksen ontaardt in bandeloze krachtpatse rij Boksen, dat biedt je zo echt de kans om al je levenslust en spierkracht bot te vie ren! Je hebt van die dagen, dat je ik weet niet wat zou willen doen van louter plezier- in-je-leven! En dan doe je soms rare din-, gen uit overmaat van levenslust. Dan on derneem je gevaarlijke klauter partij en of je waagt een onmogelijke sprong over een sloot, die niet te overspringen is en zowel 't een als 't ander loopt meestal op narig heid uit. Maar kun je dan boksen! Dan ga je naar 't oefenlokaal om te trainen of je bokst een partijtje met de oefenbal thuis en al je overtollige levenskracht vindt een uitweg. Jongens, boksen is zo fijn! Maar als je 't doet, doe 't dan goed en maak er geen stoxnppartij van! Knockout! Met de door de destijds beroemde bokser Sullivan uitgevonden „knockout-slag", kwam er een keer in de tot dusver vrij ruwe boksmethoden. Dat was omstreeks 1890. Boksen was eertijds nu niet bepaald verheffend, als wij bedenken, dat boks- handschoenen toen nog niet in gebruik wa ren. Men kampte met de blote vuist. Hoe krachtiger de slagen werden, hoe groter de kans, dat de strijdenden gehavend uit de ring zouden komen. Huidbéschadigingen, gebroken ribben, om van ernstiger ver wondingen nog maar te zwijgen, waren schering en inslag, en de handen van de boksers droegen duidelijk de sporen van deze onterende vechtwijze. Boksershanden leken toen veel op vormloze vleesklompen. Nog erger werden de gevolgen van deze boks wij ze, toen de in kracht zich meten- den hun vuisten omwonden met linnen, dat in kalkwater gedrenkt was en daarna ge droogd. Slagen, toegediend met een vuist in een zo steenharde omhulling, waren in derdaad levensgevaarlijk te noemen. Zeer merkwaardig zijn de toenmaals geldende boksregels, waarbij het soms verboden was de linkervoet van zijn plaats te brengen. Daardoor deed een bokswedstrijd denken aan een bij jullie nu nog bekend spel: el kaar omver pogen te gooien, terwijl je slechts op één been staat! Met het verschijnen van de bokshand- schoen kwam het boksen op hoger peil en werd- deze sport langzamerhand dat, wat wij nu als achtenswaardige sport kunnen aanmerken. Sullivan, de eertijds beroemde bokser, was de laatste, die zonder boks- handschoenen vocht. Hij was tevens de uit vinder van de thans zo allergewichtigste knockout-slag. Voor ik nu echter méér ga vertellen over deze allerbelangrijkste slag, moet ik even met nadruk zeggen, dat deze slag uitslui tend gebruikt wordt door volwassen wed strijdboksers. Jullie mogen er alleen maar over praten of naar kijken. Vóór jullie bo men van kerels bent geworden, waag je je er niet aan. Goed verstaan? Want die knockout-slag is niet mis! Goed toegepast lig je er zo door op 't vloertje en een ogenblik weet je niet, dat je nog bestaat! De kwestie is, dat deze slag bewerkt, dat de bloedtoevoer naar de hersens een ogen blik wordt afgesneden, waardoor de grond onweerstaanbare aantrekkingskracht krijgt en de hersens van de getroffene een ogen blik dienst weigeren. Toch zeggen alle ervaren boksers, dat deze slag nooit nadelige gevolgen heeft en dat de knockout-slag minder pijnlijk is dan een welgeplaatste neusstoot. Je merkt wel, boksen helpt je grondig af van alle klein zerigheid en dat is lang niet kwaad. Ver moedelijk zullen alle boksende jongens er niets tegen op zien om naar den tandarts te gaan en daarom alleen al zou ik je aan raden met boksen te beginnen! Maar in alle ernst: boksen is fijn, jongens! Als je spiersterk bent en ook.... als je dat niet bent. Dan kan 't je helpen om 't te worden. En 't kan je nog over meer dingen heen helpen, die minder prettig zijn als je ze niet intijds kwijt raakt. Als je je gewoonlijk wat onzeker voelt, als je niet zo gemakke lijk snel handelt en zo meer. Daarom jon gens, allemaal aan 't boksen! Je ziet nu toch v/el in, dat je er heel wat plezier van beleven kunt! Twee „jonge" takken van sport! Boksen en rugby, dat zijn de „jongste" takken van sport! Dat hoor je algemeen. Maar waar is 't niet en zéker niet wat be treft het boksen. Want de uitvinder van het boksen was niemand minder dan.... The seus, de zoon van den Grieksen koning Aegeus! Waar blijft nu die „jeugd" van onze bokssport?? eens naar d# knikkers en de chocola en de rest daar op de grond. „Ik ga op reis", zei Jantje opeens heel beslist. „Ik vind 't op school vervelend en thuis eigenlijk ook." „Zo", zei de agent, „nu weet ik gelijk je achternaam. Jij heet natuurlijk Jantje Eigenwijs." Al de mensen begonnen weer te lachen. Jantje vond dat helemaal niet leuk. Toen zei de agent, dat de mensen nu maar moesten doorlopen en Jantje moest meenaar 't bureau. Daar wist hij al gauw te vertellen, dat hij niet Jantje Eigen wijs heette, maar Jantje Bergmans en dat hij woonde in de Peterseliestraat nummer 8. En toen kreeg Jantje op 't bureau een preekje en toen mocht hij naar huis. Dat wil zegen, er ging een agent op de fiets naar de Peterseliestraat en vertelde daar van Jantje's reis. De agent met de fiets was zo weer terug en moeder was bij hem. Ook op de fiets. Ze bedankte den agent en Jan tje klom op de bagagedrager met 't reis sloop en de wandelstok. Toen ze thuis wa ren, praatte moeder eens met Jantje, zoals je met een grote jongen praat. En toen vond Jantje, dat je eigenlijk een veel gro tere jongen was, als je niet wegliep, maar in de eerste klas bleef zitten en deed wat je vader en moeder zeiden, omdat je dan met de dag écht groter werd! Hij zette de wandelstok maar gauw weer in de stan daard en het sloop stopte hij ongemerkt in de waszak. 's Avonds zat er een schoon sloop om z'n hoofdkussen. Dat had moeder er ook „ongemerkt" weer voor hem omge daan. Het brood kwam weer in de trom mel en de reep chacola in Jantjes maag. De appelen kwamen weer in de kast en het regenjasje aan de kapstok. En ook het te kenboek kwam op z'n plaats terug. Maar van de knikkers waren er niet veel meer over. Die waren op straat weggerold. De volgende dag kreeg Jantje op school alle maal mooie cijfers en 's avonds waste hij helemaal uit zichzelf z'n handen voor hij aan tafel ging. Vader zei: „Onze Jan wordt toch al een grote jongen, hè, moeder?" en opeens knikten ze elkaar eens toe. En Jantje zei, zo maar, zonder dat iemand er hem naar vroeg: „Ik ga nooit meer op reis, alleen in de vacantie en dan met U en paps, hè, mam?" Dat reisje is gekomen. Toen Jantje was overgegaan naar de tweede klas. Toen ging hij veertien dagen naar een boerderij op de Veluwe, maar daarover vertel ik op een andere keer. kj. door Willy Wierda. Jantje zat „al" zes maanden in de eerste klas en toen vond Jantje, dat hij al zóveel geleerd had en zó groot was, dat hij de school niet meer nodig had en ook niet meer hoefde te luisteren naar: „dit moet je zo doen en dat moet je laten, Jantje!" Daar had Jantje genoeg van en daarom ging hij op reis. Heel alleen. Net als dat jongetje van de plaat, die in z'n klas hing. Hij zou net doen als die jongen. Nét een der. Morgen, Woensdag, dan ging hij. Op reis. Alleen. Woensdag, kwart over twaalf was Jantje al aan 't pakken. Die jongen op 't plaatje had een grote zak op z'n rug. Jantje moest dus ook een zak hebben. De zak van die jongen op de plaat, dat was een echte reis zak en die had Jantje niet. Daarom nam hij een kussensloop, 't kussensloop van z'n eigen bed. Daar stopte hij alles in. Z'n knikkers, want onderweg moest je toch kunnen spelen en speelgenootjes vond je natuurlijk vanzelf! En z'n tekenboek moest ook bepaald in 't sloop, want hij zou, ook al natuurlijk, op reis van allerlei zien, wat hij niet wilde vergeten en dan tekende hij dat maar even na! Hij kon nog wel niets van tekenen, maar als je op reis was, ging dat vanzelf! Dat dacht Jantje tenminste! Dan zou Hij ook z'n regenjasje maar mee nemen en dan die reep chocolade, die hij gisteren gekregen had en bewaard voor z'n aanstaande reis! Maar die éne reep leek h'm toch wel wat weinig, want Jantje kon erg goed eten en als je reisde, dan at je vanzelf nog veel meer. Hij ging dus maar even naar de provisiekast en keek daar eens heel goed rond. Boterhammen moest hij in de eerste plaats zien te krijgen. Maar de broodtrommel stond in de eetkamer in 't buffet. Eerst maar eens kijken of hij daar bij jcon, gelukkig, in de kamer-^Was niemand te zien. Maar, jammer genoeg, la gen er in de trommel geen gesneden bo terhammen en dus nam hij maar een heel brood mee. Och, onderweg kreeg hij wel een mes en hij leende ook wel wat boter, want als hij die nu ook nog moest gaan zoeken, dan kwam z'n reis-sloop nooit op tijd vol! Hij zou nog maar gauw een paar appelen pakken en de steelpan uit de keu ken en dan.... begon de reis. Alleen moest hij nog even vaders wandelstok ha len en die stok moest ook nog een beetje versierd. Want zo stond dat op dat plaatje en hij wou nu eenmaal alles net eender doen. Toen hij ook dat klaar had, zag hij opeens z'n schooltas liggen. Op die tas was hij altijd erg trots. Ze was zo mooi glim mend en ze rook zo lekker, maar nu, nu gaf hij die arme tas.... een schop! Op 't mooie glimmende leer kwam een lelijke kras en dat vond Jantje toch wel jammer en hij ging de kras gauw weer wegwrijven en toen ging hij heus op reis. Op 't hoekje van de straat liep een vriend van vader en die vroeg lachend: „Wat ben je nu aan 't spelen, Jan?" Maar Jantje zei: „Ik spéél niet, meneer, daarvoor ben ik te groot, ik ga op reis." „Zo", zeide meneer, „nu veel plezier dan" en toen stapte hij Jantje voorbij. Jantje dacht: Zie zo! Nu loop ik al maar recht door, dan kom ik vanzelf wel in een andere stad en in die stad.... „Woef-woef-woef! Grrr!" O, wat een nare hond! 't Beest sprong wild naar 't reissloop, dat op -Kantjes rug heen en weer bengelde en.... 't trok 't reissloop met Jantje erbij op de grond. Al de knikkers en 't tekenboek en de appelen en de regenjas en 't brood en de reep chocola lagen om hem heen. En er stonden een heleboel men sen te kijken. Die keken eerst ernstig, maar toen ze zagen, dat de. hond hem niets had gedaan, moesten ze h'eel erg lachen cm Jantje met z'n sloop en z'n versierde wan delstok. Er stonden zeker wel vijf en twin tig mensen en toen kwam er opeens.,., een politieagent! Die wilde eens weten, waarom al die mensen daar zo stonden en hij Wou ook wel eens weten, wat dat wel was met dat sloop en die stok. „Hoe heet je?" vroeg de agent. „Jantje", zei Jantje met een .benauwd stemmetje. „En verder", zei de agent. „Ik bedoel, hoe is je achternaam?" Jantje gaf geen ant woord en toch wist hij best hoe zijn ach ternaam was. Maar al die mensen en die grote agent.„Waar ga je eigenlijk naar toe?" vroeg de agent verder en hij keek In Sprookjesland, daar is 't zo fijn, Daar zouden we altijd willen zijn! Bjj al die elfjes in wonderbloemen, Waar bijtjes spréken, inplaats van zoemen. In Sprookjesland, daar is 't zo fijn, Daar zouden we altijd willen zijn! Als je dat leest: „Ruilhandel tussen mui zen en mensen", dan wrijf je beslist je ogen eens uit, want 't lijkt ook wel erg gek, dat moet ik toegeven. Maar 't is minder gek dan je denkt, dat zal je dadelijk blijken! Alle volken hebben een lievelingsspijs en nu beschouwen de bewoners van Mongolië de bollen van een bepaalde leliesoort als een fijne versnapering. De bloemen zijn echter betrekkelijk zeldzaam en doordat de bollen uitsluitend in de herfst verzameld kunnen worden, is 't lang niet gemakkelijk een flinke voorraad van deze lekkernij te bemachtigen. Maarde Aziatische step- penmuis is ook buitengewoon gesteld op die leliebollen en daarom verzamelt zij ze ook. Dat is dus voor de Mongolen een le lijke concurrentie, maar tegelijk.... een uitkomst. Dat klinkt alweer vreemd, maar ook dit zal weer minder vreemd blijken te zijn als je zou denken. Zoals gezegd, zijn de leliebollen niet al te gemakkelijk te verkrijgen. Daarom laat men de muizen stilletjes slepen en sjouwen met de bollen en als de muizen hun bergplaatsen dan flink vol gestapeld hebben, wel, dan graaft men die bergplaatsen eenvoudig uit en neemtniet alle bollen weg! Neen, nu is het ogenblik gekomen van de „ruilhan del" tussen de muizen en de mensen. Men neemt hoogstens de grootste helft van de bollen en laat de rest aan de muizen. Die hebben voor al hun werk dan ook wel een extratje verdiend. En voor de bollen, die de muizen aan de mensen moesten afstaan, werden bonen en graankorrels in de plaats gelegd. Is dat geen ordentelijke ruilhandel soms? Nu kunnen we gelijk wel eens even een soort aardrijkskunde repetitie houden! Waar ligt nu dat Mongolië? Jullie ant woorden natuurlijk prompt: Aan de N.O. grenzen van China, waarvan het een ne- venland is. Als jullie dat werkelijk ant woorden ben ik meer dan tevreden en waag 't er op nog meer vragen te stellen. Of nog beter! Ik stel géén vragen, dat is zo schoolachtig, maar zal liever zeggen: „Vertel nog eens wat meer over Mongolië" en dan krijg ik natuurlijk te horen, dat het is omgeven door bergketens en dat de woestijn Gobi een groot deel van het mid den in beslag neemt. Verder krijg ik dan door Hannie Franken „Dat gaat zo niet langer", zei de uil uit het sprookje en hij spreidde z'n vleugels wijd uit. Dat gaf z n gasten om de boom stronktafel zo'n echt gevoel van beschermd te worden en ze waren blij, dat ze 't toch maar gewaagd hadden. Wat ze gewaagd hadden? Wel, ze hadden him klachtenboek naar de uil gebracht, omdat ze 't wérkelijk niet langer konden verdragen. Oooo! 't Was om te huilen, te miauwen, te knorren, te kakelen, te piepen, te snateren en nog veel meer! Maar omdat dat huüeu, miau wen, knorren, kakelen, piepen m snateren niets hielp, hadden ze allemaal hun klacht met geel stuifmeel op witte bloemblaadjes geschreven. De eend had hen schrijfveren bezorgd en de kat had met z'n nagels pun ten aan die veren geslepen. De kat z'n na gels waren er helemaal stomp van gewor den en hij had er wel een uur voor nodig gehad om ze weer scherp te maken en de eend had een paar lelijke kale plekken gekregen. Maar dat vond niemand erg, want ze had ze gekregen, doordat ze de anderen had willen helpen en die anderen vonden die kale plekken niets lelijk, omdat ze wisten hoe de eend er aan gekomen was. Omdat ze had willen helpen, was ze nu minder mooi geworden enmooier tege lijk! Kunnen jullie dat begrijpen? Toen ze allemaal hun klacht met geel stuifmeel op witte bloemblaadjes hadden geschreven, maakten ze er samen een bloemblaadjesboek van en dat brachten ze, ook al weer met z'n allen, naar de uil. Die was wel zo goed om het door te lezen en toen hij dat gedaan had, ging ook hij aan 't schrijven. Naar een pen hoefde hij niet te zoeken. Hij had er zeker wel tien! En met bosbessensap schreef hij op lichtgroene blaadjes: Morgen verwacht ik U gaarne bij de gevelde boom achter de eekhoorn hoeve. En hij ondertekende: Uw bereidwil lige raadgever UiL Elk briefje vouwde hy dubbel en stak 't dicht met een dennennaald. Zelf ging hij de briefjes wegbrengen, zelfs de hond en de kat vonden een brief in hun mand. En voor de poppen, die ook meegeklaagd had den, lag er een brief in hun bed. Als de uil eenmaal iets op zich nam, dan deed hij dat goed en nergens zag hij tegen op. En 't kwam h'm nu goed te pas, dat hij gewend was 's nachts te werken, want anders had hij nooit z'n brieven bij de hond en de kat en de poppen kunnen bezorgen. Daar zaten ze nu met z'n allen om de ronde boomtronk-tafel. Op paddestoelen met leuninkjes van stevige grashalmen. Al leen de kip zat bovenop de tafel. In een mandje, dat zij bewaard had van verleden jaar Pasen voor 't Paasfeest van dit jaar. De uil had een groot vel parkament mee gebracht. Hfj dacht tenminste dat 't perka ment was, maar 't was maar een velletje boterhammenpapier, dat de ekster voor h'm gestolen had, gelijk met 't potje voor het bosbessen-schrijfsap, uit het huis van de hond en de kat en de poppen. De uil las één voor één de klachten op. Die klachten waren zo: De muis klaagde: De mensen maken me allemaal bespottelijk door te vertellen, dat ze voor me op Ja loop gaan of cp stoelen klimmen. En ik help ze nog wel door alle kruimels en restjes op te eten en nou ja. af en toe eet ik ook wel eens iets op, dat ik eigenlijk had moeten laten staan! De kat wou, dat de mensen hem toch maar nooit strikken om z'n hals deden. Dal stond toch niet als je in de verte familie was van de tijger! Dat wa* gewoon eén be lediging! De hond had er op tegen, dat hij soms op een bovenhuis moest wonen. Begrepen de mensen dan niet, dat hij vier poten had om flink te rennen en niet gelukkig kon zijn met hoogstens een balconnetje! De eend vond, dat niet alleen eenden dom waren, onder mensen kwam dat ook wel voor! Dat had de eend dikwijls ge merkt, als de mensen bij de vijverrand stonden te praten en daarom vond de eend: 't moest nu maar eens uit zijn met dat praatje „zo dom als een eend!" 't Varkentje knorde nog eens hardop, wat hij op z'n briefje had neergeschreven: De mensen vinden me vies, maar op m'n spek zijn ze dol! Dan kunnen ze ook best eens een beetje aardig voor me zijn, vóór ik spek ben geworden!" De anderen gaver h'm groot gelijk. De kip zat stil op 't Paasmandje. In h klaagbriefje stond: 't Is niet waar, df.^ .k altijd kakel. In ieder geval deed ze 't nu niet. Dus 't kakel-praatje was in geen geval helemaal waar! De poppen zouden zo graag willen, dat ze elke dag één keertje werden gewassen en niet zes maal op één dag en dan in zes weken niet meer! Toen was de uil klaar met klachten lezen. Tenminste voor vandaag! Hij beloofde op 't boterhammen-perkament een ernstige brief aan de mensen te zullen schrijven en hij heeft dat heus gedaan. Maar de hond en de kat en de muis en al de anderen zijn nog steeds aan 't klagen. Ze hebben allen nog steeds dezelfde klacht. Zijn de mensen dan zó onaardig, dat ze de uil-ernstige brief zo maar hebben laten waaien? Weineen! 't Komt alleen, omdat één brief voor alle mensen veel te weinig is en daarom moet 't nu maar eens in de krant! Een bonkaarten-doos is nu wel één van de meest praktische dingen, die je op 't ogenblik maken kunt. Je moeder zal er zeker mee in haar schik zijn. Niet alleen, dat alle bonkaarten er een veilig plaatsje in kunnen vinden, er kunnen bovendien allerlei voorraad-lijstjes en dergelijke in opgeborgen worden en ook wat velletjes papier om boodschappen op te schrijven. Ja, zo'n doos is reusachtig handig, alleen., hij is niet zo één-twee-drie klaar. Je moet er een beetje timmermansbloed voor heb ben en met eenvoudig gereedschap kunnen omgaan. Wie durft 't aan? De doos mag nu eens niet van karton gemaakt worden. Hout en niets anders moet 't zijn! Triplex dus maar! Als de doos klaar is, heb je een bergruimte van 14 bij 9 bij 3.4 cm. en wel: Bodem: 14 bij 9 cm. Deksel: 13.4 bij 9.5 cm. Voor- en achterwand: 14 bij 3 cm. Zijwanden: 8.2 bij 3.4 cm. In de zijwanden moet aan de boven-bin- nenkant een gleufje gemaakt worden, waar de deksel ingeschoven kan worden. Van boven af gerekend is 2 3 mm. de juiste afstand voor de gleufjes. De Verschillende delen van de doos worden met schroefjes, spijkertjes of meubellijm in elkaar ge maakt. Eerst bevestigen we de vier wan den van de doos op de bodem. Wij begin nen met de voor- en achterwand. De zij wanden komen daarna aan de beurt. Voor- en achterwand moeten in 't midden voor zien worden van een half-cirkelvormige natuurlijk te horen, dat in de bodem ver schillende mineralen worden aangetroffen, als steenkool en bruinkool, ijzer, koper, goud en tin. Dat mineralen delfstoffen zijn, vertellen jullie er vanzelfsprekend bij, daar reken ik op! En dan krijg ik ook nog te horen, dat er bergkristal aangetroffen wordt en malchiet en dat dit een smaragd groene delfstof is. Verder zal ik nog wel te horen krijgen, wat het verschil is tussen steenkool en bruinkool. Dat zeggen jullie natuurlijk zó: steenkool en bruinkool zjjn beide fossiele brandstoffen. De bruinkool is echter van latere vorming. Dan is de aardrijkski^nde- repetitie afgelopen, ik geef jullie een tien en.... verdwijn. Voor een poosje tenmin ste! uitsnijding. Dat geeft gemak bij 't uitnemen van de kaarten. Vervolgens moet het deksel iets afge vijld worden, zodat het in de gleuven heen en weer kan schuiven. Die gleuven moet je van te voren met was inwrijven. Dan glijdt het deksel beter! Eenmaal zover, wordt aan de linker of rechterzijde, binnen in de doos een blokje hout aangebracht. De lengte hiervan bedraagt 8.2 cm., de breed te is 1.5 cm. en de hoogte 3 cm. Is het blok je met schroefjes of lijm bevestigd, dan schuiven we het deksel op de doos en door het deksel en het blokje hout boren wij een gat, voldoende diep om er een pot lood in te steken. Dan hoeft er nooit naar een potlood gezocht te worden enhet loodrecht staande potlood houdt meteen 't deksel vast! Tenslotte schaven wij 't ge heel netjes bij en geven de doos een aardig lakverfje of we beitsen hem. Lakverf geeft altijd een buitengewoon' aardig effect, je kunt 't krijgen in alle mo gelijke tinten, en je werkt er gemakkelijk mee. Een gebeitste doos kan ook heel mooi zijn. Natuurlijk ziet 't geheel er dan wat somberder uit, maar als je goed weet te beitsen, met gelijke streken en nog eens een keertje overbeitsen, bereik je toch ook een heel goed resultaat. Bij beitsen komt het vooral aan op gelijkheid van streek. Een gevlamd beitseffect, dat bereikt wordt door bewust onregelmatige streken, kan 't geheel een wat levendiger aanzien geven, maar, als je nog nooit of nog maar heel weinig gebeitst hebt, zou ik je raden er niet aan te beginnen. Want als je tenslotte- een „gevlekte" doos krijgt, inplaats van de „gevlamde", die je bedoeld had, dan is het erg teleurstellend en er is dan weinig meer aan te doen. Je zou h'm alleen heel donker over kunnen beitsen en daar gaat hij nu niet bepaald vrolijker van uitzien! Denk er ook vooral aan, dat je, als de beits goed is ingedroogd er flink overheen wrijft met een zachte, liefst wollen lap. Dan komt er op de doos een glans, die van het sombere bruin, een warm bruin weet te nja^gn. rrt l

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1941 | | pagina 4