Allemaal
aan het boksen
a JANTJE
EIGENWIJS
gaat
alleen
op reis
Dat gaat zo niet langer!
WIE DURFT HET AAN
i
IN SPROOKJESLAND
Ruilhandel tussen
muizen en mensen
TOM RADZRfiMA:
Ik zeg 't jullie maar eerlijk: ik ben dol
op sport, maar boksen! Daar kon ik 't toch
maar nooit mee eens worden. Wél als ver
dedigingsmiddel, maar als louter sport! Tot
ik op een keer een film heb gezien. Die
krioelde van boksers! Van dat soort, dat
gemaakt heeft, dat ik boksen „niks" ben
gaan vinden, maar in die film zag ik ook
andere boksers! Toen ging me een licht op
en ik aan 't lezen over boksen en boksers
en nu weet ik dan, dat boksen een oer
gezonde sport kan zijn, maar ook een zeer
ongezonde! Gezond is boksen, als er ge
werkt wordt met juiste techniek, volgens
erkende sportwetten, o n gezond is 't als
boksen ontaardt in bandeloze krachtpatse
rij
Boksen, dat biedt je zo echt de kans om
al je levenslust en spierkracht bot te vie
ren! Je hebt van die dagen, dat je ik weet
niet wat zou willen doen van louter plezier-
in-je-leven! En dan doe je soms rare din-,
gen uit overmaat van levenslust. Dan on
derneem je gevaarlijke klauter partij en of
je waagt een onmogelijke sprong over een
sloot, die niet te overspringen is en zowel
't een als 't ander loopt meestal op narig
heid uit. Maar kun je dan boksen! Dan ga
je naar 't oefenlokaal om te trainen of je
bokst een partijtje met de oefenbal thuis
en al je overtollige levenskracht vindt een
uitweg. Jongens, boksen is zo fijn! Maar
als je 't doet, doe 't dan goed en maak er
geen stoxnppartij van!
Knockout!
Met de door de destijds beroemde bokser
Sullivan uitgevonden „knockout-slag",
kwam er een keer in de tot dusver vrij
ruwe boksmethoden. Dat was omstreeks
1890. Boksen was eertijds nu niet bepaald
verheffend, als wij bedenken, dat boks-
handschoenen toen nog niet in gebruik wa
ren. Men kampte met de blote vuist. Hoe
krachtiger de slagen werden, hoe groter de
kans, dat de strijdenden gehavend uit de
ring zouden komen. Huidbéschadigingen,
gebroken ribben, om van ernstiger ver
wondingen nog maar te zwijgen, waren
schering en inslag, en de handen van de
boksers droegen duidelijk de sporen van
deze onterende vechtwijze. Boksershanden
leken toen veel op vormloze vleesklompen.
Nog erger werden de gevolgen van deze
boks wij ze, toen de in kracht zich meten-
den hun vuisten omwonden met linnen, dat
in kalkwater gedrenkt was en daarna ge
droogd. Slagen, toegediend met een vuist
in een zo steenharde omhulling, waren in
derdaad levensgevaarlijk te noemen. Zeer
merkwaardig zijn de toenmaals geldende
boksregels, waarbij het soms verboden was
de linkervoet van zijn plaats te brengen.
Daardoor deed een bokswedstrijd denken
aan een bij jullie nu nog bekend spel: el
kaar omver pogen te gooien, terwijl je
slechts op één been staat!
Met het verschijnen van de bokshand-
schoen kwam het boksen op hoger peil en
werd- deze sport langzamerhand dat, wat
wij nu als achtenswaardige sport kunnen
aanmerken. Sullivan, de eertijds beroemde
bokser, was de laatste, die zonder boks-
handschoenen vocht. Hij was tevens de uit
vinder van de thans zo allergewichtigste
knockout-slag.
Voor ik nu echter méér ga vertellen over
deze allerbelangrijkste slag, moet ik even
met nadruk zeggen, dat deze slag uitslui
tend gebruikt wordt door volwassen wed
strijdboksers. Jullie mogen er alleen maar
over praten of naar kijken. Vóór jullie bo
men van kerels bent geworden, waag je je
er niet aan. Goed verstaan? Want die
knockout-slag is niet mis! Goed toegepast
lig je er zo door op 't vloertje en een
ogenblik weet je niet, dat je nog bestaat!
De kwestie is, dat deze slag bewerkt, dat
de bloedtoevoer naar de hersens een ogen
blik wordt afgesneden, waardoor de grond
onweerstaanbare aantrekkingskracht krijgt
en de hersens van de getroffene een ogen
blik dienst weigeren.
Toch zeggen alle ervaren boksers, dat
deze slag nooit nadelige gevolgen heeft en
dat de knockout-slag minder pijnlijk is dan
een welgeplaatste neusstoot. Je merkt wel,
boksen helpt je grondig af van alle klein
zerigheid en dat is lang niet kwaad. Ver
moedelijk zullen alle boksende jongens er
niets tegen op zien om naar den tandarts
te gaan en daarom alleen al zou ik je aan
raden met boksen te beginnen! Maar in
alle ernst: boksen is fijn, jongens! Als je
spiersterk bent en ook.... als je dat niet
bent. Dan kan 't je helpen om 't te worden.
En 't kan je nog over meer dingen heen
helpen, die minder prettig zijn als je ze niet
intijds kwijt raakt. Als je je gewoonlijk wat
onzeker voelt, als je niet zo gemakke
lijk snel handelt en zo meer. Daarom jon
gens, allemaal aan 't boksen! Je ziet nu
toch v/el in, dat je er heel wat plezier van
beleven kunt!
Twee „jonge" takken van sport!
Boksen en rugby, dat zijn de „jongste"
takken van sport! Dat hoor je algemeen.
Maar waar is 't niet en zéker niet wat be
treft het boksen. Want de uitvinder van het
boksen was niemand minder dan.... The
seus, de zoon van den Grieksen koning
Aegeus! Waar blijft nu die „jeugd" van
onze bokssport??
eens naar d# knikkers en de chocola en de
rest daar op de grond. „Ik ga op reis", zei
Jantje opeens heel beslist. „Ik vind 't op
school vervelend en thuis eigenlijk ook."
„Zo", zei de agent, „nu weet ik gelijk je
achternaam. Jij heet natuurlijk Jantje
Eigenwijs." Al de mensen begonnen weer
te lachen. Jantje vond dat helemaal niet
leuk. Toen zei de agent, dat de mensen nu
maar moesten doorlopen en Jantje moest
meenaar 't bureau. Daar wist hij al
gauw te vertellen, dat hij niet Jantje Eigen
wijs heette, maar Jantje Bergmans en dat
hij woonde in de Peterseliestraat nummer
8. En toen kreeg Jantje op 't bureau een
preekje en toen mocht hij naar huis. Dat
wil zegen, er ging een agent op de fiets
naar de Peterseliestraat en vertelde daar
van Jantje's reis. De agent met de fiets was
zo weer terug en moeder was bij hem. Ook
op de fiets. Ze bedankte den agent en Jan
tje klom op de bagagedrager met 't reis
sloop en de wandelstok. Toen ze thuis wa
ren, praatte moeder eens met Jantje, zoals
je met een grote jongen praat. En toen
vond Jantje, dat je eigenlijk een veel gro
tere jongen was, als je niet wegliep, maar
in de eerste klas bleef zitten en deed wat
je vader en moeder zeiden, omdat je dan
met de dag écht groter werd! Hij zette de
wandelstok maar gauw weer in de stan
daard en het sloop stopte hij ongemerkt in
de waszak. 's Avonds zat er een schoon
sloop om z'n hoofdkussen. Dat had moeder
er ook „ongemerkt" weer voor hem omge
daan. Het brood kwam weer in de trom
mel en de reep chacola in Jantjes maag. De
appelen kwamen weer in de kast en het
regenjasje aan de kapstok. En ook het te
kenboek kwam op z'n plaats terug. Maar
van de knikkers waren er niet veel meer
over. Die waren op straat weggerold. De
volgende dag kreeg Jantje op school alle
maal mooie cijfers en 's avonds waste hij
helemaal uit zichzelf z'n handen voor hij
aan tafel ging. Vader zei: „Onze Jan wordt
toch al een grote jongen, hè, moeder?" en
opeens knikten ze elkaar eens toe. En
Jantje zei, zo maar, zonder dat iemand er
hem naar vroeg: „Ik ga nooit meer op reis,
alleen in de vacantie en dan met U en paps,
hè, mam?"
Dat reisje is gekomen. Toen Jantje was
overgegaan naar de tweede klas. Toen ging
hij veertien dagen naar een boerderij op
de Veluwe, maar daarover vertel ik op een
andere keer.
kj.
door Willy Wierda.
Jantje zat „al" zes maanden in de eerste
klas en toen vond Jantje, dat hij al zóveel
geleerd had en zó groot was, dat hij de
school niet meer nodig had en ook niet
meer hoefde te luisteren naar: „dit moet je
zo doen en dat moet je laten, Jantje!"
Daar had Jantje genoeg van en daarom
ging hij op reis. Heel alleen. Net als dat
jongetje van de plaat, die in z'n klas hing.
Hij zou net doen als die jongen. Nét een
der.
Morgen, Woensdag, dan ging hij. Op reis.
Alleen.
Woensdag, kwart over twaalf was Jantje
al aan 't pakken. Die jongen op 't plaatje
had een grote zak op z'n rug. Jantje moest
dus ook een zak hebben. De zak van die
jongen op de plaat, dat was een echte reis
zak en die had Jantje niet. Daarom nam
hij een kussensloop, 't kussensloop van z'n
eigen bed. Daar stopte hij alles in. Z'n
knikkers, want onderweg moest je toch
kunnen spelen en speelgenootjes vond je
natuurlijk vanzelf! En z'n tekenboek moest
ook bepaald in 't sloop, want hij zou, ook
al natuurlijk, op reis van allerlei zien, wat
hij niet wilde vergeten en dan tekende hij
dat maar even na! Hij kon nog wel niets
van tekenen, maar als je op reis was, ging
dat vanzelf! Dat dacht Jantje tenminste!
Dan zou Hij ook z'n regenjasje maar mee
nemen en dan die reep chocolade, die hij
gisteren gekregen had en bewaard voor
z'n aanstaande reis! Maar die éne reep leek
h'm toch wel wat weinig, want Jantje kon
erg goed eten en als je reisde, dan at je
vanzelf nog veel meer. Hij ging dus maar
even naar de provisiekast en keek daar
eens heel goed rond. Boterhammen moest
hij in de eerste plaats zien te krijgen. Maar
de broodtrommel stond in de eetkamer in
't buffet. Eerst maar eens kijken of hij
daar bij jcon, gelukkig, in de kamer-^Was
niemand te zien. Maar, jammer genoeg, la
gen er in de trommel geen gesneden bo
terhammen en dus nam hij maar een heel
brood mee. Och, onderweg kreeg hij wel
een mes en hij leende ook wel wat boter,
want als hij die nu ook nog moest gaan
zoeken, dan kwam z'n reis-sloop nooit op
tijd vol! Hij zou nog maar gauw een paar
appelen pakken en de steelpan uit de keu
ken en dan.... begon de reis. Alleen
moest hij nog even vaders wandelstok ha
len en die stok moest ook nog een beetje
versierd. Want zo stond dat op dat plaatje
en hij wou nu eenmaal alles net eender
doen. Toen hij ook dat klaar had, zag hij
opeens z'n schooltas liggen. Op die tas was
hij altijd erg trots. Ze was zo mooi glim
mend en ze rook zo lekker, maar nu, nu
gaf hij die arme tas.... een schop! Op 't
mooie glimmende leer kwam een lelijke
kras en dat vond Jantje toch wel jammer
en hij ging de kras gauw weer wegwrijven
en toen ging hij heus op reis.
Op 't hoekje van de straat liep een vriend
van vader en die vroeg lachend: „Wat ben
je nu aan 't spelen, Jan?" Maar Jantje zei:
„Ik spéél niet, meneer, daarvoor ben ik te
groot, ik ga op reis." „Zo", zeide meneer,
„nu veel plezier dan" en toen stapte hij
Jantje voorbij. Jantje dacht: Zie zo! Nu
loop ik al maar recht door, dan kom ik
vanzelf wel in een andere stad en in die
stad.... „Woef-woef-woef! Grrr!" O, wat
een nare hond! 't Beest sprong wild naar
't reissloop, dat op -Kantjes rug heen en weer
bengelde en.... 't trok 't reissloop met
Jantje erbij op de grond. Al de knikkers en
't tekenboek en de appelen en de regenjas
en 't brood en de reep chocola lagen om
hem heen. En er stonden een heleboel men
sen te kijken. Die keken eerst ernstig, maar
toen ze zagen, dat de. hond hem niets had
gedaan, moesten ze h'eel erg lachen cm
Jantje met z'n sloop en z'n versierde wan
delstok. Er stonden zeker wel vijf en twin
tig mensen en toen kwam er opeens.,.,
een politieagent! Die wilde eens weten,
waarom al die mensen daar zo stonden en
hij Wou ook wel eens weten, wat dat wel
was met dat sloop en die stok.
„Hoe heet je?" vroeg de agent. „Jantje",
zei Jantje met een .benauwd stemmetje.
„En verder", zei de agent. „Ik bedoel, hoe
is je achternaam?" Jantje gaf geen ant
woord en toch wist hij best hoe zijn ach
ternaam was. Maar al die mensen en die
grote agent.„Waar ga je eigenlijk naar
toe?" vroeg de agent verder en hij keek
In Sprookjesland, daar is 't zo fijn,
Daar zouden we altijd willen zijn!
Bjj al die elfjes in wonderbloemen,
Waar bijtjes spréken, inplaats van zoemen.
In Sprookjesland, daar is 't zo fijn,
Daar zouden we altijd willen zijn!
Als je dat leest: „Ruilhandel tussen mui
zen en mensen", dan wrijf je beslist je
ogen eens uit, want 't lijkt ook wel erg gek,
dat moet ik toegeven. Maar 't is minder gek
dan je denkt, dat zal je dadelijk blijken!
Alle volken hebben een lievelingsspijs en
nu beschouwen de bewoners van Mongolië
de bollen van een bepaalde leliesoort als
een fijne versnapering. De bloemen zijn
echter betrekkelijk zeldzaam en doordat de
bollen uitsluitend in de herfst verzameld
kunnen worden, is 't lang niet gemakkelijk
een flinke voorraad van deze lekkernij te
bemachtigen. Maarde Aziatische step-
penmuis is ook buitengewoon gesteld op
die leliebollen en daarom verzamelt zij ze
ook. Dat is dus voor de Mongolen een le
lijke concurrentie, maar tegelijk.... een
uitkomst. Dat klinkt alweer vreemd, maar
ook dit zal weer minder vreemd blijken te
zijn als je zou denken. Zoals gezegd, zijn
de leliebollen niet al te gemakkelijk te
verkrijgen. Daarom laat men de muizen
stilletjes slepen en sjouwen met de bollen
en als de muizen hun bergplaatsen dan
flink vol gestapeld hebben, wel, dan graaft
men die bergplaatsen eenvoudig uit en
neemtniet alle bollen weg! Neen, nu
is het ogenblik gekomen van de „ruilhan
del" tussen de muizen en de mensen. Men
neemt hoogstens de grootste helft van de
bollen en laat de rest aan de muizen. Die
hebben voor al hun werk dan ook wel een
extratje verdiend. En voor de bollen, die
de muizen aan de mensen moesten afstaan,
werden bonen en graankorrels in de plaats
gelegd. Is dat geen ordentelijke ruilhandel
soms?
Nu kunnen we gelijk wel eens even een
soort aardrijkskunde repetitie houden!
Waar ligt nu dat Mongolië? Jullie ant
woorden natuurlijk prompt: Aan de N.O.
grenzen van China, waarvan het een ne-
venland is. Als jullie dat werkelijk ant
woorden ben ik meer dan tevreden en
waag 't er op nog meer vragen te stellen.
Of nog beter! Ik stel géén vragen, dat is
zo schoolachtig, maar zal liever zeggen:
„Vertel nog eens wat meer over Mongolië"
en dan krijg ik natuurlijk te horen, dat het
is omgeven door bergketens en dat de
woestijn Gobi een groot deel van het mid
den in beslag neemt. Verder krijg ik dan
door Hannie Franken
„Dat gaat zo niet langer", zei de uil uit
het sprookje en hij spreidde z'n vleugels
wijd uit. Dat gaf z n gasten om de boom
stronktafel zo'n echt gevoel van beschermd
te worden en ze waren blij, dat ze 't toch
maar gewaagd hadden. Wat ze gewaagd
hadden? Wel, ze hadden him klachtenboek
naar de uil gebracht, omdat ze 't wérkelijk
niet langer konden verdragen. Oooo! 't
Was om te huilen, te miauwen, te knorren,
te kakelen, te piepen, te snateren en nog
veel meer! Maar omdat dat huüeu, miau
wen, knorren, kakelen, piepen m snateren
niets hielp, hadden ze allemaal hun klacht
met geel stuifmeel op witte bloemblaadjes
geschreven. De eend had hen schrijfveren
bezorgd en de kat had met z'n nagels pun
ten aan die veren geslepen. De kat z'n na
gels waren er helemaal stomp van gewor
den en hij had er wel een uur voor nodig
gehad om ze weer scherp te maken en de
eend had een paar lelijke kale plekken
gekregen. Maar dat vond niemand erg, want
ze had ze gekregen, doordat ze de anderen
had willen helpen en die anderen vonden
die kale plekken niets lelijk, omdat ze
wisten hoe de eend er aan gekomen was.
Omdat ze had willen helpen, was ze nu
minder mooi geworden enmooier tege
lijk! Kunnen jullie dat begrijpen?
Toen ze allemaal hun klacht met geel
stuifmeel op witte bloemblaadjes hadden
geschreven, maakten ze er samen een
bloemblaadjesboek van en dat brachten ze,
ook al weer met z'n allen, naar de uil. Die
was wel zo goed om het door te lezen en
toen hij dat gedaan had, ging ook hij aan
't schrijven. Naar een pen hoefde hij niet
te zoeken. Hij had er zeker wel tien! En
met bosbessensap schreef hij op lichtgroene
blaadjes: Morgen verwacht ik U gaarne
bij de gevelde boom achter de eekhoorn
hoeve. En hij ondertekende: Uw bereidwil
lige raadgever UiL
Elk briefje vouwde hy dubbel en stak
't dicht met een dennennaald. Zelf ging hij
de briefjes wegbrengen, zelfs de hond en
de kat vonden een brief in hun mand. En
voor de poppen, die ook meegeklaagd had
den, lag er een brief in hun bed. Als de uil
eenmaal iets op zich nam, dan deed hij dat
goed en nergens zag hij tegen op. En 't
kwam h'm nu goed te pas, dat hij gewend
was 's nachts te werken, want anders had
hij nooit z'n brieven bij de hond en de kat
en de poppen kunnen bezorgen.
Daar zaten ze nu met z'n allen om de
ronde boomtronk-tafel. Op paddestoelen
met leuninkjes van stevige grashalmen. Al
leen de kip zat bovenop de tafel. In een
mandje, dat zij bewaard had van verleden
jaar Pasen voor 't Paasfeest van dit jaar.
De uil had een groot vel parkament mee
gebracht. Hfj dacht tenminste dat 't perka
ment was, maar 't was maar een velletje
boterhammenpapier, dat de ekster voor
h'm gestolen had, gelijk met 't potje voor
het bosbessen-schrijfsap, uit het huis van
de hond en de kat en de poppen.
De uil las één voor één de klachten op.
Die klachten waren zo:
De muis klaagde: De mensen maken me
allemaal bespottelijk door te vertellen, dat
ze voor me op Ja loop gaan of cp stoelen
klimmen. En ik help ze nog wel door alle
kruimels en restjes op te eten en nou ja.
af en toe eet ik ook wel eens iets op, dat
ik eigenlijk had moeten laten staan!
De kat wou, dat de mensen hem toch
maar nooit strikken om z'n hals deden. Dal
stond toch niet als je in de verte familie
was van de tijger! Dat wa* gewoon eén be
lediging!
De hond had er op tegen, dat hij soms op
een bovenhuis moest wonen. Begrepen de
mensen dan niet, dat hij vier poten had om
flink te rennen en niet gelukkig kon zijn
met hoogstens een balconnetje!
De eend vond, dat niet alleen eenden
dom waren, onder mensen kwam dat ook
wel voor! Dat had de eend dikwijls ge
merkt, als de mensen bij de vijverrand
stonden te praten en daarom vond de eend:
't moest nu maar eens uit zijn met dat
praatje „zo dom als een eend!"
't Varkentje knorde nog eens hardop, wat
hij op z'n briefje had neergeschreven: De
mensen vinden me vies, maar op m'n spek
zijn ze dol! Dan kunnen ze ook best eens
een beetje aardig voor me zijn, vóór ik
spek ben geworden!" De anderen gaver
h'm groot gelijk.
De kip zat stil op 't Paasmandje. In h
klaagbriefje stond: 't Is niet waar, df.^ .k
altijd kakel. In ieder geval deed ze 't nu
niet. Dus 't kakel-praatje was in geen geval
helemaal waar!
De poppen zouden zo graag willen, dat
ze elke dag één keertje werden gewassen
en niet zes maal op één dag en dan in zes
weken niet meer!
Toen was de uil klaar met klachten lezen.
Tenminste voor vandaag! Hij beloofde op
't boterhammen-perkament een ernstige
brief aan de mensen te zullen schrijven en
hij heeft dat heus gedaan.
Maar de hond en de kat en de muis en
al de anderen zijn nog steeds aan 't klagen.
Ze hebben allen nog steeds dezelfde klacht.
Zijn de mensen dan zó onaardig, dat ze
de uil-ernstige brief zo maar hebben laten
waaien?
Weineen! 't Komt alleen, omdat één
brief voor alle mensen veel te weinig is en
daarom moet 't nu maar eens in de krant!
Een bonkaarten-doos is nu wel één van
de meest praktische dingen, die je op 't
ogenblik maken kunt. Je moeder zal er
zeker mee in haar schik zijn. Niet alleen,
dat alle bonkaarten er een veilig plaatsje
in kunnen vinden, er kunnen bovendien
allerlei voorraad-lijstjes en dergelijke in
opgeborgen worden en ook wat velletjes
papier om boodschappen op te schrijven.
Ja, zo'n doos is reusachtig handig, alleen.,
hij is niet zo één-twee-drie klaar. Je moet
er een beetje timmermansbloed voor heb
ben en met eenvoudig gereedschap kunnen
omgaan.
Wie durft 't aan?
De doos mag nu eens niet van karton
gemaakt worden. Hout en niets anders
moet 't zijn! Triplex dus maar! Als de doos
klaar is, heb je een bergruimte van 14 bij
9 bij 3.4 cm. en wel:
Bodem: 14 bij 9 cm.
Deksel: 13.4 bij 9.5 cm.
Voor- en achterwand: 14 bij 3 cm.
Zijwanden: 8.2 bij 3.4 cm.
In de zijwanden moet aan de boven-bin-
nenkant een gleufje gemaakt worden, waar
de deksel ingeschoven kan worden. Van
boven af gerekend is 2 3 mm. de juiste
afstand voor de gleufjes. De Verschillende
delen van de doos worden met schroefjes,
spijkertjes of meubellijm in elkaar ge
maakt. Eerst bevestigen we de vier wan
den van de doos op de bodem. Wij begin
nen met de voor- en achterwand. De zij
wanden komen daarna aan de beurt. Voor-
en achterwand moeten in 't midden voor
zien worden van een half-cirkelvormige
natuurlijk te horen, dat in de bodem ver
schillende mineralen worden aangetroffen,
als steenkool en bruinkool, ijzer, koper,
goud en tin. Dat mineralen delfstoffen zijn,
vertellen jullie er vanzelfsprekend bij,
daar reken ik op! En dan krijg ik ook nog
te horen, dat er bergkristal aangetroffen
wordt en malchiet en dat dit een smaragd
groene delfstof is.
Verder zal ik nog wel te horen krijgen,
wat het verschil is tussen steenkool en
bruinkool. Dat zeggen jullie natuurlijk zó:
steenkool en bruinkool zjjn beide fossiele
brandstoffen. De bruinkool is echter van
latere vorming. Dan is de aardrijkski^nde-
repetitie afgelopen, ik geef jullie een tien
en.... verdwijn. Voor een poosje tenmin
ste!
uitsnijding. Dat geeft gemak bij 't uitnemen
van de kaarten.
Vervolgens moet het deksel iets afge
vijld worden, zodat het in de gleuven heen
en weer kan schuiven. Die gleuven moet
je van te voren met was inwrijven. Dan
glijdt het deksel beter! Eenmaal zover,
wordt aan de linker of rechterzijde, binnen
in de doos een blokje hout aangebracht. De
lengte hiervan bedraagt 8.2 cm., de breed
te is 1.5 cm. en de hoogte 3 cm. Is het blok
je met schroefjes of lijm bevestigd, dan
schuiven we het deksel op de doos en
door het deksel en het blokje hout boren
wij een gat, voldoende diep om er een pot
lood in te steken. Dan hoeft er nooit naar
een potlood gezocht te worden enhet
loodrecht staande potlood houdt meteen 't
deksel vast! Tenslotte schaven wij 't ge
heel netjes bij en geven de doos een aardig
lakverfje of we beitsen hem.
Lakverf geeft altijd een buitengewoon'
aardig effect, je kunt 't krijgen in alle mo
gelijke tinten, en je werkt er gemakkelijk
mee. Een gebeitste doos kan ook heel mooi
zijn. Natuurlijk ziet 't geheel er dan wat
somberder uit, maar als je goed weet te
beitsen, met gelijke streken en nog eens
een keertje overbeitsen, bereik je toch ook
een heel goed resultaat. Bij beitsen komt
het vooral aan op gelijkheid van streek.
Een gevlamd beitseffect, dat bereikt wordt
door bewust onregelmatige streken, kan 't
geheel een wat levendiger aanzien geven,
maar, als je nog nooit of nog maar heel
weinig gebeitst hebt, zou ik je raden er
niet aan te beginnen. Want als je tenslotte-
een „gevlekte" doos krijgt, inplaats van de
„gevlamde", die je bedoeld had, dan is het
erg teleurstellend en er is dan weinig meer
aan te doen. Je zou h'm alleen heel donker
over kunnen beitsen en daar gaat hij nu
niet bepaald vrolijker van uitzien! Denk er
ook vooral aan, dat je, als de beits goed is
ingedroogd er flink overheen wrijft met
een zachte, liefst wollen lap. Dan komt er
op de doos een glans, die van het sombere
bruin, een warm bruin weet te nja^gn.
rrt l