Van April tot October DUMPIE en de schoen ONZE TREIN APRIL-GRAP IK BFN VRRDWAALDI ANS HANNEMAt Tjoeke-tjoeke-tjoek. Ons treintje doet 't heus nog goed! 't Is al. wel oud en maar van hout. Toch ruilen we 't niet, zélfs voor geen goud. Tjoeke-tjoeke-tjoek. Ons treintje doet 't toch zo goed! Al heeft 't dan geen „gestroomde" lijn, Om mee te spelen is 't maar fijn! Tjoeke-tjoeke-tjoek Treintje weet je waar je heen gaan moet? Naar Amsterdam en weer terug En alsjeblieft een beetje vlug! WAT GIJ NIET WILT DAT GESCHIEDT... DOE DAT OOK AAN DIEREN NIET.. Een man stond voor de apenkooi zijn bo terhammen te eten. „Ach, geeft U mij een stukje brood om aan de grote orang-oetan te geven!" vroeg een jongen, die naast den man stond. Hij had zijn handen in zijn zak ken en leunde met zijn hoofd tegen de tra lies van het ijzeren hek, waarachter de grote en kleine apen de potsierlijkste spron gen maakten. „Wat zei je?" vroeg de man. „Ik heb je niet verstaan". En stak het laatste stukje brood in zijn mond. „Ja, nu is 't te laat. U hebt zeker geen brood meer? Ik had zo graag een stukje aan die grote aap daar gegeven." De jongen keek teleurgesteld. „Ach wat", zei de man, „apen eten geen brood en ze krijgen hier meer dan genoeg. Maar wij kunnen dit papier hij frommel de zijn boterhammenpapier tot een prop in een wel naar 'm toegooien! Misschien lust hij dat wel." Voor de jongen iets kon zeggen, had de man de prop papier al naar binnen gegooid. Twee, drie hongerige apen vlogen er op af. De mensen lachten. In de kooi ontstond een vechtpartij, ze wilden allemaal de prop hebben. Natuurlijk dachten de dieren, dat 't iets eetbaars was. Ten slotte behaalde de grootste aap de overwinning en hield de Tjoeke-tjoeke-tjoek. Ons treintje deed 't alweer goed! Wij zijn naar Amsterdam gereden, Treintje wij zijn best tevreden! Tjoeke-tjoeke-tjoek Treintje houdt jij je maar goed! Met jou gaan wij reizen, met jou gaafr wij trekken Naar Hollands allermooiste plekken. Tjoeke-tjoeke-tjoek Ons treintje doet 't heus nog goed! 't Is al wel oud en maar van hout, Toch ruilen we 't niet, zélfs voor geen goud! prop stevig in zijn harige handen. Z'n gele tanden beten er in en toen merkte hij: de mensen hadden hem bedrogen! De man lachte daverend over z'n geslaagde streek, maar de jongen was stil en zei niets. Een paar minuten later speelden de apen al weer vrolijk verder, maar de bedrogene naderde ongemerkt het hek en daar de man, die hem zoeven geplaagd had, nog steeds vlak voor het hek stond, had de orang-oetan maar even z'n hand uit te ste ken enhijhad de hoed van den man te pakken! De mensen lachten nog harder dan toen de aap er inliep, maar de rnan werd woe dend en schreeuwde tegen den aap, dat hij hem z'n hoed moest teruggeven. Die dacht ei echter niet aan! Hij sprong jolig in z'n boom en klauterde zo hoog hij kon. Dan liet hij de hoed op de vuile grond van het hok vallen en je kon zien, dat hij er ple zier in had. dat de andere apen er op aan vielen. De man ging op hoge benen naar den oppasser en beklaagde zich bij hem over de handelwijze van de aap. „Ach", zei de oppasser, terwijl hij 't hek opende om de hoed te halen, „als ik mij niet vergis, hebt U daar net 't beest geplaagd. Wat gij niet wilt, dat U geschiedt...." Met deze woorden gaf hij den man z'n hoed *terug en ging weer aan z'n werk. De man ver dween zonder een woord te zeggen en de jongen had schik! broos, soms maar enkele uren. De meeste vlinders echter leven enige dagen of enige weken. Dan sterven zij, terwijl weer ande ren nog voortdartelen om eindelijk in slaap te vallen om eerst weer te ontwaken in het prille voorjaar. Hoe cvj er uitzien. ren het, geel als de zon en ze Jansfen als spattende zonnevonken.. Op en neer.. Op en neer. Bevrijd uit de kluisters van win terslaap. Ze dansten door 't bos en einde lijk vlogen ze weg om overal de Lente aan te kondigen. Een vlinder wordt geboren. Een vlindermoeder legt haar eitjes tus sen ontwakende knoppen van struiken. Dan heeft zij haar plicht gedaan en sterft. Maar in de eitjes wordt het leven sterker en sterker. Tot zij eindelijk splijten en 't vlin derkind te voorschijn komt. Maar dat vlin derkind is een nietig rupsje, dat groeit en groeit en eindelijk zich vervormt tot pop of cocon. En in dit enge huisje wordt hij langzaam tot wonder en als zijn tijd geko men is, breekt de cocon en het wonder vliegt door de wereld. Uit het rupsje werd een vlinder, even mooi als zijn moeder eens was. Dagvlinders en Nachtvlinders. Zij, die het licht zoeken en de warme zonneschijn, dat zyn de dagvlinders, zij, die zich door de schemering eerst te voorschijn laten lokken, dat zijn de nachtvlinders. Maar vlinders zijn grillig en de Natuur staat hen veel toe. Daarom mogen sommi ge zonnezoekers ook wel eens een kijkje nemen in de schemering en die de schemer verkiezen om hun vluchten te ondernemen, toeven toch ook wel eens in de zonneschijn. Rustig zwevend is de vlucht van de grote dagvlinders, dartelend die van de kleine zonnevrienden en in de duisternis snorren nachtuil en pijlstaart ons voorbij. In rust vouwen de vlinders als dankend hun wie ken omhoog of spreiden ze wijd, als in ver langen. Ze leven van honing en boomsap en een enkele maal kunnen we hen zien drinken uit de plassen, die vol-zomer regenbuien voor hen hebben gevormd. Hun leven f i Wie komen wij in de zomer het meest tegen? KOOLWITJES. De eenvoudige, lichtgele koolwitjes, waarvan het wijfje op de voorvleugels twee zwarte vlekken heeft. Een enkele maal ontmoeten wij in Juni. bij heggen en kreupelhout, het GEADERDE WITJE, dat zo gauw wordt aangezien voor het gewone koolwitje. Maar geaderd witje heeft echter veel zwartere en daardoor veel sprekender vleugeladeren. Even algemeen als het koolwitje is het KNOLLENWITJE of KLEINE WITJES VLINDER. Hij is evenwel belangrijk klei ner dan het koolwitje. CITROENTJES zijn juichend geel en heel erg ondernemend! In Maart komen zij soms al te voorschijn en kunnen wij hen zien als een belofte voor zon en warmte en op een zachte, zonnige Januaridag kan 't ons zelfs al overkomen zo'n kleine gele durfal te ontmoeten. Zo'n ontmoeting is dan een troost voor nog komende koude dagen! PAUWOOG is een schitterende bonte vlinder. Hij is roodbruin met grijszwarte rand. Op elke vleugel- voorhoek schittert een kleurig pauwenoog. Maar de onderkant van de vleugels is zwart getint. Pauwogen zijn de geheimzinnigen, die we bewonde rend nastaren en die eensklaps spoorloos verdwenen zijn. Waar bleven zij toch? Losten zij zich op in de lucht? Neen, pauw ogen zijn kleine bedriegers. Zij zetten zich op de grond en klappen hun wieken om hoog. Weg is de bonte kleurenpracht en het zwart van de onderzijde van de vleu gels is naar ons toegekeerd. Zo vallen zij niet op tegen de donkere aarde. Maar een pauwoog wil ook graag aangezien worden voor een bloem. Daarom zet hij zich ook wel neer tussen bloemen en spreedt zijn bloem-kleurige wieken wijd uit. En hij wiegelt met de bloemstengels mee en denkt: Nu zien ze mij ook aan voor een bloem! De GROTE VOS is roodgeel en op de achtervleugels zien wij blauwe halve-maan- tjes getekend. Er zijn ook KLEINE VOS SEN! Die zijn steenrood met een zwarte rand en langs de vleugelranden zien wij een groot aantal halve-maantjes. Als bij de grote vos zijn die halve-maantjes blauw. Ook de binnenzijde van de wieken van de kleine vos is heel mooi. Grijsbruin en de voorvleugels hebben een helgeel midden veld. In vlucht en in rust is deze vlinder dus betrekkelijk gemakkelijk te herkennen. De ADMIRAAL of NOMMERVLINDER hebben we allen zeker wel eens gezien. Fluwelig-zwart, getekend met rode slin gers en witte vlekken, komt hij overmoe dig om je heen gevlogen. Hij is niet bang, die admiraal en hij zet zioh gerust op de bloemen op de tuintafel, waar omheen een heel gezelschap zit! Een lijnenspel op de onderzijde van de achtervleugels heeft hem een „nommer" gegeven. 98 of 89 kun nen we er uit lezen. AVONDROOD of het klinkt wel wat zonderling OLIFANTSVLINDER, zien wij in ons land algemeen. Olijfgroen zijn z'n voorvleugels, achterrand en dwarsstre- pen zijn violet-rood. Wie zullen we nu nog eens noemen? De keus is zo oneindig groot! Neen, laat ik er géén meer noemen en eerst wachten tot jullie al deze vlinders goed kent. Want wie zal er van de zomer niet proberen deze sprookjes-wezens hun juiste naam te ge ven als je hen tegenkomt? Eerst waren er de vlinders. Daarna kwa men de dichters. En toen werd het eerste elfen-sprookje geschreven. Zeven maanden, van April tot October, kunnen we hen ontmoeten of.kunnen wij hen zoeken, die onwaarschijnlijk tere, on waarschijnlijk mooie wezentjes, die Na tuur ons schonk om ons gelukkig te ma ken. Want of je nu groot bent of nog klein, als je de Schoonheid ontmoet in de vorm van een vlinder, dan springt er opeens in je hart dat geheimzinnige deurtje open, dat bij dichters altijd openstaat. Door dat deurtje vlindert de Schoonheid naar bin nen en je voelt je opeens o zo gelukkig en het maakt je sterk tegen al wat laag is en gemeen. Er is geen teerder en toch krach tiger wapen dan Schoonheid. Laat vlinders dus dat geluksdeurtje ook in jouw hart openstoten. Zoek de vlinders, dan zul je ondervinden, dat 't waar is wat ik zeg. Waar je ze zoeken moet. „Overal waar bloemen zijn, dansen vlin ders klein en fijn." Dusin bossen en velden, in wei en duin en soms in onze tuinen en heel mis schien komt er eens eentje naar binnen gevlogen om te snoepen van de bloemen in de vensterbank. Maar dan is 't ook volop zomer en we zijn nu pas in Maart! Maar als de eerste zachte dagen komen, ga dan toch eens door de bossen speuren of je niet een vlinder-wonder ontmoet. Begin April, verleden jaar, liep ik door een bos en dat bos was nog kaal, maar als je goed keek, kon je duidelijk over 't win- terbruin al een waasje groen ontdekken. Hier en daar stond ondernemend een en kel» /oorjaarsbloempje. Toen heb ik het meegemaakt, dat de Lente feestelijk werd ingehaald door honderden kleine vlinders. Die dansten en dansten op en neer rondom de naderende Lente. Citroenvlinders wa- door Hannie Franken. Dat was me wat! Precies twee weken ge leden is 't gebeurd. Op een dag, dat 't pij- pestelen regende. Ze zaten allemaal al aan 't ontbijt, moeder, Bert en Ans, maar va-' der, die anders altijd de eerste was, bleef die dag 't langst boven. Ze wachtten even en wachtten nog eens even en toen riep moeder onder aan de trap: „Vader, kom je nu? 't Is al kwart over achten en de kin deren moeten zo naar school!" „Begin maar vast", antwoordde vader. Dat was een raar geval! Dat deed vader nooit! Maar ze zou den 't straks wel horen, waarom hij zo lang boven was gebleven. Ze kregen 't ook te horen en.... wat moesten ze lachen! Al leen vader lachte niet mee. „Hoe is dat nu mogelijk! Gisteravond heb ik als alle avon den m'n schoenen boven uitgetrokken en m'n pantoffels aangedaan. En nu kan ik zoeken waar ik wil. één schoen staat op z'n vaste plaatsje, maar de andere „Misschien is hij onder de kast gescho- veij", veronderstelde moeder. „Hoe kan dat nu", antwoordde vader, maar Bert rende naar boven om toch eens te kijken. Neen hoor! Onder de kast was geen schoen. En daar stond me nu vader op één schoen en één pantoffel en 't was al vijf minuten over half negen! Bert en Ans hadden allang weg moeten zijn en vader had nog maar tien minuten om te zoeken! Allemaal trokken ze naar boven en Dumpie, de hond, trok mee. Met z'n allen zochten ze op de onmo gelijkste plaatsen. Dumpie zocht 't hardst van allemaal! Maar de schoen was weg en blééf weg. „Vader, nu moet U op pantof fels naar kantoor!" plaagde Bert en Ans riep: „Zullen we gauw naar 't distributie kantoor gaan en een schoenenbon voor U vragen?" Want.... vader had op 't ogen blik geen andere schoenen en Bert plaag de verder: „Vader, maar U moet aantonen, dat U geen andere hebt! Dus moet U zélf gaan! Op één schoen of op Uw sloffen!" „Of op blote voeten", vulde Ans nog even aan! En al was 't dan ook nog zo verve lend, ze moesten toch lachen, vader ook! En Dumpie sprong uitgelaten rond. Die hield van vrolijkheid! Hij blafte er luid keels bij! Daar sloeg de klok negen uur! Toen hij uitgeslagen was, stonden ze allemaal stil van schrik, alleen Dumpie trok zich van de klok-schrik van negen weinig aan. Bert en Ans renden de deur uit en kwamen kwart over negen op school. Meneer vroeg aan Bert: „Hoe kom je zo laat?" „Omdat m'n vader op z'n sokken naar kantoor moest", zei Bert. De klas gierde 't uit, maar meneer keek kwaad. „Wat bedoel je daarmee"? vroeg hij een beetje ijzig en toen vertelde Bert 't hele verhaal. In de klas ging zowat een hoera'tje op en meneers mondhoeken trilden verdacht. „Ga maar gauw zitten", zei hij kort, maar om twaalf uur mocht Bert gewoon met de anderen naar huis. Ook Ans moest vertellen hc^ï 't kwam dat ze zo laat de klas binnenkwam en die zei: „Omdat m'n vader niet meer kon wer ken." De juffrouw schrok ervan en vroeg: „Hoe komt dat dan, kind?" „Omdat we eerst een schoenenbon moeten hebben en als vader dan nieuwe schoenen heeft, kan hij weer naar kantoor. Want ziet U, vader had er vanmorgen maar een, de auüei* was weg en we kunnen hem nergens vin den en vader kan toch niet zonder schoenen naar zijn werk!" De juffrouw vond ook dat dat niet ging en de hele klas zat te beden ken wat er nu moest worden gedaan. Om twaalf uur zei de juffrouw: „Ik hoop dat 't gauw in orde komt met die schoenen van je vader, want anders moet ik zoveel slechte cijfers geven, omdat je vader z'n schoenen vóór je sommen gaan, Ans!" Van moeder wilden Bert en Ans dadelijk weten, hoe vader nu wel naar kantoor was gegaan. „Op z'n pantoffels?" „Weineen", zei moeder. „Vader heeft.z'n turnschoe- nen aangedaan!" Ze renden om de tafel van pret, Ans en Bert en Dumpie renden mee! Maar opeens liep hij weg en even later kwam hij de trap af.... met de verloren schoen! „Die Dumpie", zeiden ze alle drie tegelijk en moeder zei nog: „Zo iets heeft hij nog nooit gedaan!" en ze nam Dumpie de schoen gauw af. Op school vertelden Bert en Ans 's middags het Dumpie-nieuw- tje en om vier uur vlogen ze naar huis, en. pakten de schoen keurig in. Zo legden ze hem op vaders plaats aan tafel en ze deden er een briefje bij: „Voor U. Met hartelijke groeten van Uw huisgenoot.... Dumpie!" Om zes uur kwam vader thuis met drijf natte turn-schoenen, maar tóch met een vrolijk gezicht. En toen hij 't pakje en 't briefje had gevonden, toen kreeg Dumpie. géén slaag, maar een paar vriendelijke klopjes op z'n ruige rug. Want zó was va der, die kon van alles verdragen, als je maar nooit iets echt lélijks deed. En Dum pie, die wilde alleen maar een pretje. Nou, dat pretje heeft hij gehad.' Met stevige laarzen en een regenjas aan, Dacht Miesje eens lekker naar buiten te gaan Wel stond er veel wind en vielen er hagelstenen Maar Miesje liep voort op vlugge benen. Och toe, help mij er uit! Ik dacht: als ik al die laantjes doorvlieg, zal ik zéker bij een prachtige bloem komen. Want waar om zou er anders zoveel moeite gedaan moeten worden als 't niet was om iets moois te bereiken? Maar ik heb niets gevonden, helemaals niets! Geen bloem, geen struik, zelfs geen grashalm. En nu wil ik weer terug, want ik heb me vergist of.zou dat ook waar kunnen zijn? Zou ik misschien in al die laantjes ge duld hebben moeten leren en vertrouwen, dat alles toch érgens goed voor is? Want ik ben maar een vlinder en ik kan dansen en dartelen, maar dénken....! Och toe, doen jullie dat voor mij? Nu vraag je misschien: waarom ga je niet vliegen hoog bovën de laantjes? Maar als ik dat doe, kan ik alles maar heel vaag zien. En daarom probeerde ik, of ik 't verborgen mooie niet duidelijker zou Kunnen zien als ik dicht langs de grona door de laantjes zou vliegen en nu ben ik verdwaald. En ik heb nog niets gevonden. Zou dat komen, omdat ik niet de goede weg ben gegaan? Och, ik ben ook maar een vlinder, die dartelen kan en dansen. Maar dénken! Doen jullie dat voor mij en wijzen jullie mij de weg? Want als ik goed vlieg zal ik 't mooie daar bij jullie beneden toch zeker wel vinden en als jullie me dan later na kijken in de lucht, dan zul je daar aller lei dingen ontdekken, anders dan bij jullie beneden. Misschien mooier.... misschien1 éven mooi! Want ik ben maar een vlinder en jullie hoort bij de mensen en 't mooi van de aarde is zo anders dan 't mooi van de lucht. Maar we zullen er elkaar van vertellen, dan zullen we elkaar leren be grijpen en dan heeft de tocht door de dool hof me toch nog heel veel geleerd. Tot op 't hoekje van de straat, Daar kreeg ze 't met de wind te kwaad. Die trok haar mutsje van heur haar En floot: „Zoek mij nu maar!" Voort rolde de muts en voort holde Mie? De mooie muts werd moddervies En Miesje's haar werd drijf-drijfnat, Maar olijk dacht ze: „wat hindert dat?" Want Miesje was een vrolijk kind, Die hield van regen en van wind En als er geen erger dingen waren, Dan een hoofd met natte haren! Neen, Miesje liet de moed niet zakken, Liep achter de muts tot ze hem kon pakken Toen liep ze één-twee-drie haar huis En droogde zich lekker by 't keukenfornuis.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1941 | | pagina 4