TWEEDE BLAD
Vrijdag 25 April 1941
No. 6153
Overal verkrijgbaar!
KOFFIE, THEE EN TABAK
De Beste sinds 17601!
FEUILLETON
Binnenlandsch Overzicht
HET RAADSEL
VAN DE ROTS
N.V. v /h M. Ravenswaay Zonen
QORKUM.
Het Vischrecht van den
Heer van Altena.
BEHOORENDE BU HET
VOOR HET LAND VAN
HEUSDEN EN ALTENA,
DE LANGSTRAAT EN
DE BOMMELERWAARD
De leiding der R. K. inrich
tingen van onderwijs.
Bij beschikking van den secretaris
generaal van het departement van
Opvoeding, Wetenschap en Cultuur
bescherming van 21 Februari is, be
halve het daarin opgenomen verbod
van benoeming van geestelijken en
kloosterlingen tot hoofd van inrich
tingen van onderwijs in den meest
uitgebreiden zin, bepaald, dat de gees
telijken en kloosterlingen, die bij het
in werking treden van bedoelde be
schikking in deze functie werkzaam
zijn, uiterlijk met 1 Mei 1941 daar
uit zullen moeten worden ontheven,
tenzij de school door een onderwijs
gevende congeregatiie wordt beheerd,
of het onderwij ziend personeel geheel
of voor het grootste gedeelte uit le
den van een kloosterorde betrekt. In
opdracht van den Rijkscommissaris
heeft de secretaris-generaal thans aan
de betreffende schoolbesturen richt
lijnen gegeven ten aanzien van de wij
ze, waarop zij in gevallen, waarin
aan het schoolhoofd ingevolge de
hiervoor genoemde beschikking ont
slag moet worden verleend, in de
opengekomen betrekking behoort te
worden voorzien. Met name bevat hel
rondschrijven de aanwijzing, dat de
ze betrekking niet behoort te wor
den vervuld door een vrouwelijke,
doch door een mannelijke onderwijs
kracht, waarbij de voorkeur dient
te worden gegeven aan gehuwden en
en in het bijzonder aan vaders van
kinderrijke gezinnen.
De Zuidelijke polders van
het IJsselmeer.
Naar het zich laat aanzien, zal
binnen niet al te langen tijd worden
overgegaan tot den aanleg van de
Zuidelijke polders van het IJsselmeer
aldus de toelichting op een besluit
van den Regeeringscommissaris voor
Amsterdam in het Amsterdamsche
Gemeenteblad. De aanleg van deze
polders is ongetwijfeld het belang
rijkste werk van de drooglegging van
de Zuiderzee. Immers zal hierdoor
een oppervlakte nieuw land worden
gewonnen van 150.000 ha (ter verge
lijking diene, dat de Wieringermeer
rond 20.000 ha groot is).
Dat een dergelijke landaanwinst
in deze streek voor de hoofdstad
van bijzonder belang is, springt in
het oog. Men denke slechts aan het
verkeer, zoowél rollend als scheep
vaartverkeer, aan liet toerisme, aan
de loozing van het Amsterdamsche
afvalwater, de peilverlaging van het
IJmeer en den invloed daarvan op de
waterverversching, enz.
Ook kan niet alleen het toekom
stige zoutgehalte van den Noordzee
kanaal boezem door de wijze van be
maling der nieuwe polders worden
beïnvloed, doch daarbij kan de hoe-
véièlheid te loozen watier misschien
aanleiding geven tot ongewenschte
doorstroomingssnelheden op het IJ
voor de stad. Van groot belang zal
natuurlijk ook de opbrengst aan zui
vel-, land- en tuinbouwproducten van
het nieuwe gebied voor Amsterdam
zijn. Op grond van dit alles heeft de
Regeeringscommissaris voor Amster
dam besloten, een gemeentelijke com
missie in te stellen, wier taak het zal
zijn, hem te rapporteeren over de
belangen, welke voor Amsterdam zijn
verbonden aan de totstandkoming der
Zuidelijke polders van het IJsselmeer
en hem ter zake de noodige voorstel
len te doen.
Beperkt gebruik van olie
verf.
Op 1 Mei treden nieuwe bepalingen
voor de schilders in werking. Doel
er van is het gebruik van olie te be
perken. Zoo mogen van dien datum
af voorwerpen van hout zooals meu
belen en speelgoed en constructies
niet meer geschilderd worden met
producten, die olie bevatten. Uitge
zonderd zijn o.m. nieuwe deuren,
vensters, vensterbanken, kozijnen en
daklijsten, die aan weer en wind
zijn blootgesteld.
Ook metalen mogen niet meer met
olie geschilderd worden. Het gsbruik
van stopverf en plamuur is eveneens
aan beperkende bepalingen onder
worpen.
Hoofdpijn-Migraine 7
Z> V V TrÜjnficmttjeó
Oorspronkelijk had de Heer van
Altena het vischrecht gepacht van
den deken en kapittel van Oudmun
ster, maar later stond hij dat op ze
kere voorwaarden af aan de Woudri-
chemsche visschers. Twintig procent
van de vischvangst moet hem worden
afgedragen.
Ook in de handvesten door Willem
van Beieren aan Woudriehem ge
schonken, vinden wij melding ge
maakt van het vischrecht der stad.
Dit recht luidde:
„Hem en zal nvemant onse zeghe-
worpen belegghen dan onse poierters
van Wouderichem, daer si nu ter tijt
siin of namaels vallen moieghen bin
nen onser "heerlicheyt van Altena.
Ende daerof sullen wi hebben den
vijf ten penninc. Ende of si zeghe-
worpe niet en beleyden aist ons ende
onsen vroenmeysters nuttelijc ende
oerbaerlijc waer, see moeghen wi
of onse vroen meesters onse worpen
doen bevissehem tot onser nutscap en
de oer ba er." (Een worp is een af
gebakende riviergedeeite
De heerlijkheid Altena werd ech
ter in 1590 door de Staten van Hol
land gekocht. Zij werden eigenaar
van dit vischrecht, ofschoon dus de
eigendom bij den heer, in casu, de
Staten bleef, kreeg de Woudrichem-
1 sche poorters alleen het gebruiks
recht. En dit recht oefenden de Sta
ten uit, door het verpachten van
het vroonrecht. En deze verpachtin
gen hadden tot het begin van de 19e
eeuw ononderbroken plaats, zoo von
den wij in Kortewegs beschouwing,
over dit vischrecht. Aizoo was er dus
geen sprake van verjaring, waardoor
het eigendomsrecht in handen van
een of andere corporatie kon geraken
En het recht der Woudrichemmers
bestond ten tijde van de Fransche
Revolutie nog precies zoo.
Naast elkaar bestond het domein-
recht op een vijfde van de gemaakte
vangsten, en het voorrecht van de
poorters van Woudriehem.
Was dit recht der Woudrichem
mers nu een zakelijk of een persoon
lijk recht? Dit kwam aan de orde
in 1894 bij de Rechtbank te Den
Bosch, waar een proces aanhangig
was tusschen den Staat en den Wou-
drichemschen visscher. Deze laatste
beweerde, dat de poorters een zake
lijk recht hadden gekregen. Volgens
de opvatting van den staat was het
toegestane voorrecht een steeds her
roepbare vergunning en aan deze
zienswijze sloot zich de Rechtbank
aan. Dr. Korteweg deelt echter de
meening, dat van een steeds herroep
bare vergunning geen sprake kon zijn.
zijn.
Aan de visschers was de verplich
ting opgelegd, den vijfden penning
der opbrengst steeds af te dragen
en met voldoende intensiteit het be
drijf uit te oefenen; anders zou die
vergunning worden ingetrokken.
De Woudrichemsche visschers kre
gen dus het vischrecht en eeuwig
durende pacht, tenzij zij zich aan
wanprestaties schuldig maakten. Dain
zouden dus nu, de Staten, de pacht
overeenkomst kunnen doen beëindi
gen.
Ook nu nog wordt de Merwede
door de Woudrichemmers bevischt
op grond van het prerogatief vain
1362, dat in 1410 weer werd ver
nieuwd. De toenmalige Heer van Al
tena bevestigde dit voorrecht nog
maals uitdrukkelijk. Ook na 1798
bleef deze toestand zoo bestaan en
daar de jaariijksche pacht uit eeai
vast bedrag bestond en dus ook niet
onderhevig was aan de depreciaties
van het geld, kwam hier niet zoq
gemakkelijk een rolwisseling: het
domein bleef eigenaar, de burgers
bleven gebruikers. En al schafte nu
de staatsregeling van 1798 allerlei
oude rechten af, dat waren meer
rechten, voortvloeiend uit het leen
stelsel.
„De inlijving van het land vaö
Altena bij het Fransche Keizerrijk!
op 24 April 1810 en de daaropj voüj-
gende executoirverklaring van ver
scheidene Fransche wetten en de crea
te n op 8 November van "hetzelfde
jaar voor het département van de
monden van den Rijn (waarbij Alten
na was ingedeeld) bracht daar hiel
Bestuur van Wateren en Bosschen'A
De Burgemeester van Woudrichemf
verkreeg in 1814 herstel in het bei-
zit van „de visscherij aan beide zijl-
den van de rivier de. Mjerwedé voor;
zooverre de jurisdictie van het 'landi
Altena strekt".
En het „vroon", na in dé periode
1814'36 niet geheven te zijn, werd
nu weer verpacht aan Woudrichems
stadsbestuur.
In 1875 werd! een collecteur aani-
'gesteld. j
„Waar de Staat geen afstand deed
van zijn recht tot heffinjg van hét]
vroon ,zal m,en het besluit van dien
Secretaris van Staat, waarbij de stad
Woudriehem. in het bezit van haan
visscherij hersteld werd, aldus moe
ten en mogen opval ten, dat daarbij]
niet een vischrecht werd erkend vain
de stad m(aar den burgers het recht
om te visschen werd teruggegeven.
Derhalve behoort het visschen der
Woudrichemmers ook1 nu nolg op een
hun toekomend recht, en niet slechts
op een gedoogen van "de zijde van
den Staat".
In het jaar 1900 werd „het recht
van den Staat op die heffing van den
vijfden penning door Woudrichemi
erkend, doordat er een overeenkomst
is aangegaan, waarbij de Staat zich
verplichtte zijn recht tot het heffen
van het vroon niet uit te oefenen,
zoolang de gemeente jaarlijks een
bepaalde som .in de schatkist stortte."
Daarom betaalde de gemeente
Woudriehem elk jaar f 100. Dezesoan
verhaalde zij weer op de Coöp. Vis
scherij vereeniging.
mm
7.
Met schoppen van het kasteel
gejaagd, herhaalde Herbert
door wien?
Door mijnheer en dat in te
genwoordigheid van lady Dane. Zoo
heeft bij mij beloond voor de dien
sten die ik hem heb bewezen, voor
ide zorg, die ik altijd voor hem gehad
heb; maar ik zaï mij wreken. Er
zijn beieedigingen die men niet kan
uitwissehen, zonder zie met dezelfde
munt te betalen, en daartoe behoort
ook deze.
Wat hadt gij hem dan gedaan?
Ik wilde hem een dienst bewij
zen, maar hij heeft de woorden,
die ik met de beste bedoelingen tot
hem sprak, verkeerd uitgelegd, en
is er boos over geworden. Maar 'tzal
hem duur komen te staan; daarvan
kan hij zeker zijn.
Ravensbird was nog altijd woe
dend en ging verder, terwijl Herbert,
die hem nakeek, bij zich zeiven mom
pelde:
Drommels dat is een kerel, dien
ik niet gaarne zou hebben beleedigd.
Zijn gezicht voorspelt niets goeds.
Ik geioof dat Harry wei op zijn hoe
de mag zijn.
Inmiddels had lord Dane, toen hij
gehoord had, wat er was voorgeval
len, zijn zoon bij zich laten komen
en hem om opheldering gevraagd,
maar de kapitein wilde in geen bij
zonderheden treden. Hij antwoordde
alleen dat Ravensbird zeer slecht had
gehandeld en dat de kastijding nog
veel zachter was geweest, dat hij
verdiend had.
Te één uur kwam kolonel Monc-
ton op het kasteel.
De „Parel" was klaar en wachtte
op den vloed om uit te zeilen. Hij
hoopte tegen negen uur te vertrek
ken en vroeg aan den kapitein of hij
aan boord wilde komen dineeren.
Deze beloofde dat.
De twee vrienden gingen te zamen
uit en lady Adelaide keek hen na uit
het venster van haar kamer. Kapi
tein Dane liet den kolonel al hst
merkwaardige zien wat er in de
buurt te zien was. Hij geleidde hem
naar de kapel en vervolgens naaneen
trap, die in het rotsachtig strand
was gemaakt, en aan welker voet hij,
toen hij kind was, altijd zijn bootje
vastlegde. Zij wandelden zelfs door
tot aan het dorp en daar ging de
kapitein van den kolonel af en keer
de naar Dane-Castle terug.
Dien avoiid waren er geen genoo-
digden op het kasteel en lord Dane
zijn vrouw en Adelaide zouden juist
beginnen te eten, toen de kapitein
binnentrad en zich aan tafel zette.
Hadt gij kolonel Moncton niet
beloofd, dat gij bij hem aan boord
zoudt komen dineeren, Harry,
vroeg lord Dane aan zijn zoon.
Ik ben vanmiddag van gedachte
veranderd en heb het hem met een
woord geschreven. Ik zal hem even
gaan zien voor hij het anker licht.
De kapitein zeide dit op een ande
ren toon dan waarop bij gewoonlijk
sprak. Lord Dane merkte dat en
zeide
Ik zie, Harry, dat gij uw twist
met Ravensbird nog niet vergeten
hebt. Gij schijnt er nog aan te den
ken.
Dat is zoo vader. Ik denk er
meer aan dan mij lief is.
Gij moet u wel in acht nemen
merkte Adelaide op; ik heb
gehoord, dat hij op wraak bedacht is.
De kapitein antwoordde daarop
niet, maar trok zijn lippen tot een
pi ooi, die de diepste verachting voor
Ravensbird moest uitdrukken.
Lord Dane vroeg evenwel, van
wien Adelaide dat gehoord had.
Ik heb vanmiddag Herbert bij
toeval ontmoet zeide zij op een
toon alsof dat jongmensch een van
die kennissen voor haar was, die zij
maar een keer of vier, vijf per jaar
ontmoette en hij heeft mij verteld,
dat hij Ravensbird had gezien, even
nadat hij uit het kasteel was gejaagd
De knecht was zeer vertoornd ge
weest en sprak van niets dan wraak.
Er kwam op de lippen van Harry
Dane een bittere glimlach, maar hij
zeide geen woord en ondier het diner
was hij zoo afgetrokken en in ge
peins verdiept, dat hij niet of weinig
antwoordde op de vragen die men
tot hem richtte.
III.
Ongeveer een uur na hiet eten stond
Adelaide voor een venster van de eer
ste verdieping, van waar zij het gras
perk, dat door de maan beschenen
werd, scheen te bekijken, en hield
de volgende alleenspraak:
Zou ik gaan of zou ik niet
gaan? Herbert wacht mij ginder en
verder voel ik dat ik behoefte heb
aan lucht; een wandeling van een
paar minuten zal mij goed doen.
Trouwens ik moet hem noodzake
lijk spreken. Hij heeft misschien wiel
ontdekt wat Ravensbird heden mor
gen tot Harry heeft gezegd. Ik ga
zeker.
Zij keerde het hoofd om en keek
lady Dane aan. Van dien kant was er
geen beletsel; haar tante deed als
gewoonlijk een dutje in den arm
stoel. Adelaide Errol ging op haar
teenen de kamer uit, deed haastig
haar mantel om en had een paar
seconden later den drempel van de
groote deur van het kasteel over
schreden.
Lady Dane sliep steeds door.
De twist van haar zoon met Ra
vensbird had haar den ganschen dag
ongerust gemaakt en zelfs geduren
de den slaap was haar geest niet
kalm. Eensklaps scheen het haar toe,
als kwam het tooneel van den mor
gen weer voor haar oogen en als
hoorde zij Harry schreeuwen. Zij]
schrok zoo. hevig dat zij wakker
werd, en toen merkte zij dat het ge
schreeuw, dat zij in den droom ge
hoord had, werkelijk bestond.
Zij richtte zich op en luisterde.
De stem, die schreeuwde, was niet
die van haar zoon, maar van een
vrouw, die zich niet in het kasteel
maar daar buiten bevond. Lady Da
ne ging naar het venster, opende het
en keek naar buiten.
Zij zag een grijze gedaante op
het gras, liep in allerijl naar het kas
teel, maar kon niet dadelijk onder
scheiden wie het was, ofschoon haar
kap naar achteren was geslagen en
het gezicht dus bloot was, terwijl
haar lange haren in den wind golf
den. Toen zij echter de dienstboden
van het kasteel naar buiten zag snel
len om de roepende te hulp te ko
men, begreep lady Dane terstond wat
er gaande was. De in het grijs ge-
kleede vrouw, die zich al gillende
in de armen wierp van cle oude keu
kenmeid, was haar nichtje Adelaide.
(Wordt rervolgd).
NIEUWSBLAD
helpen veilig en vlug. Doos 10 en 50ct.
RAVENSWAAY's