Raak me niet aan!
Griezel
groot
DIENST
BEREID
STOMENDE
STRIJDERS
«ÖM RADERSMA:
(Sherl).
Een beeld van een Panda of Beerkat op
de gevoelige plaat vast te leggen is mis
schien nog moeilijker dan het dier te van
gen. Want de Panda is uitermate schuw en
dientengevolge behept met een vervaarlij
ke aanvalsdrift. De vacht van de Panda is
prachtig. De bovenkant van het lichaam is
mooi roodbruin, terwijl de onderzijde diep
zwart is. De staart is lang en geringd in af
wisselende kleur-nuances. Op de boven
staande foto kun je die staart én de schuw
heid én de aanvalsdrift overduidelijk zien!
De Panda is een zeldzaam dier en huist in
riet Oosten van het Hymalaya-gebergte. Het
neeft de grootte van een das.. De das is
Dok al een zeer schuw dier, maar niet zo
aanvallend, de das is veeleer een bedacht
zaam en voorzichtig dier. Overdag ver
toont hij zich zelden. Zijn hol is heel diep
met een groot aantal dwarsgangen. Het is
een veilige woning en bovendien zeer ge
riefelijk voor een lange winterslaap! Een
das is gemakkelijk te temmen. Getemde
dassen doen in hun gedragingen sterk den
ken aan honden. Ook zij gaan bij het be
delen om een lekker hapje op de achterpo
ten zitten, zoals wij dat van honden ken
nen. Eenmaal getemd zijn ze graag in de
nabijheid van mensen en volgen hun „baas"
op de voet. In de meest letterlijke zin! Ik
weet toevallig van iemand, die weer
iemand kende, die er een getemde das op
nahield, dat dit dier bij elke stap die zijn
eigenaar deed tegen hem aanbonsde! Een
merkwaardigheid van de dassen is, dat zij
met het grootste gemak achteruit kunnen
lopen. De spitse snuit van de das is ge
streept, terwijl zijn pels verder effen is.
Tenminste wat betreft de Europese das. De
honingdas is veel minder schuw dan de
gewone das. Hij loopt met grappige trip
pelpasjes en kan moeilijk stilzitten. Een
honingdas moet altijd wat te doen hebben,
hij is een voorbeeld van bedrijvigheid. Hij
voedt zich voornamelijk met honing en
bijenlarven. Zijn dikke pels beschermt hem
afdoende tegen bijen-aanvallen. Ze kun
nen de honingsdas eenvoudig niet raken.
Zo dicht is zijn haar! Die „afweer"-pels is
grijs op de rug van het dier. Dat grijs
strekt zich ook nog uit over de nek en de
bovenhelft van de kop. De andere helft van
de kop, de hals en de buik zijn zwart. Ook
de poten zijn donker.
Ras-echte vleeseters zijn de wezels te
noemen. Wezels zijn kleine dieren, maar in
verhouding tot hun lichaamsgrootte is hun
kracht buitengewoon te noemen.' De aan
wezels toegedachte bangigheid is maar een
praatje. Een wezel op jacht staat voor
niets! Tanden en klauwen zijn buitenge
woon geschikt voor de jacht. Het nut van
deze roofdieren is, dat zij aan de oogst
schade toebrengende knaagdieren als veld
muizen verdelgen. Ook ratten behoren tot
hun buit.
Tot de groep kleine roofdieren moeten
we ook de bunzing rekenen. Evenals de
wezel heeft ook dit dier een hoogst onple
zierig uiterlijk. Misschien iets minder on
plezierig dan de wezel, die bepaald een af
stotend wrede kop heeft. De kop van de
bunzing is veel minder weerzinwekkend,
het zijn echter de roofzuchtige ogen, die
het overigens slim aandoend bunzingkopje
bederven. Ook het langgerekte lichaam
geeft een onbehaaglijk gevoel van sluip-
manieren. Bovendien geeft de bunzing een
bar vies luchtje van zich af.
De boom-marter ziet er erg lief en on
schuldig uit, maar ook voor hem geldt:
„R;aak hem niet aan!" Iets waar men al
licht toe zou komen, wanneer men dit
mooie bont-beest ziet. Z'n kopje met de
ronde ogen is haast vriendelijk te noemen!
Je zou h'm zo willen strelen, maar doe 't
maar niet! Schijn bedriegt! Dat ondervindt
je ook als je een vos aankijkt. Die heeft
toch zulke zielige en volkomen betrouwbare
ogen, maar wees op je hoede! De aantrek
kelijke „liefheid" van de boom-marter is
ook maar schijn! In Europa zijn twee soor
ten marters. De boom-marter met gele
keelvlekken en de steen-marter, met witte
vlekken aan de keel.
Het sabeldier is haast niet te onderschei
den van de marter, het onderscheid schuilt
in het bont. De haren van sabelbont zijn
namelijk prachtig gelijk en elke haar op
zichzelf eindigt in een punt. Penselen van
dit haar zijn dan ook zeer gezocht door
schilders, want worden die penselen nat,
dan vormen de puntige haren tezamen een
spits toelopende penseel, waarop schilders
zeer gesteld zijn. Te begrijpen is, dat deze
penselen niet goedkoop zijn, al worden ze
ook niet gemaakt van het allermooiste
haar.
Ware moordenaars zijn h^t fret, de her
melijn en de veelvraat. Van het fret hoeft
maar weinig gezegd te worden, het is pre
cies een witte bunzing. Mét de hermelijn
is het een dier, dat niet doodt om zelf te
blijven leven, maar dat doodt uit verniel
zucht. Wordt bijvoorbeeld een konijnen
nest gevonden, dan valt niet één dier als
prooi, neen, het hele nest wordt uitge
moord. Bij de veelvraat ligt meer een on-
Ik bén geen beer.
(Sherl)
stilbare honger ten grondslag aan zijn ver
nielzucht. De hermelijn is een klein ve
nijnig dier, met een onprettige, valse kop.
In de winter is de hermelijn helemaal wit,
uitgezonderd de punt van zijn staart. Die
is zwart. Zijn zomerpels is deels donker,
deels licht. De veelvraat is een plomp, ta
melijk groot dier met een prachtige staart
en een naar verhouding van lichaamsgroot
te kleine kop. Die kop is buitengewoon
wreed en de slagtanden van het dier zijn
lang, wat het wrede van de kop nog ver
hoogt. Merkwaardig is echter, dat de
wreedste dieren buitengewone zorg voor
hun jongen vertonen en hen verdedigen
tot het uiterste.
Tot de kleine roofdieren moet ook het
Een dier, dat van kop tor staart gemeten
een lengte kan halen van.... tien meter,
me dunkt, die kunnen we toch wel griezel
groot noemen! En een dier dat een geraamte
bezit als dat op de afbeelding, zou toch wel
niemand van ons graag tegenkomen. Net
zo min als het dier van het bovenste plaat
je, dat dan zo'n dier met tien-meter-moge-
lijkheid is en die een klauw had, waarin
ruim plaats was voor een mensenhoofd!
Gelukkig kunnen we zulke dieren nooit
tegenkomen, wantze leefden millioe-
nen jaren geleden! En wat we van hen we
ten, heeft de wetenschap aan het licht ge
bracht. Gevonden dier-resten hebben ge
leid tot de veronderstelling, dat ééns zulke
griezels geleefd moeten hebben. Hoe deze
dieren er nu heel precies hebben uitgezien,
daarover zijn de geleerden het niet eens.
Niet helemaal tenminste, vanzelfsprekend
in grote trekken wél. Maar de vondsten
van de dier-resten zijn vaak>zo onvolledig,
dat er altijd twijfelpunten overblijven. Bo
vendien doen latere vondsten eenmaal ge
vestigde meningen soms weer geheel te
niet.
ffij leefde op grote voet!
(Novissima)
Bij de voorwereldlijke dieren vallen twee
hoofdgroepen op. De hagedis-achtigen en
de olifant-achtigen. Begrijp goed, dat dit
een zeer on-wetenschappelijke wijze van
uitdrukken is, maar wel een bruikbare,
want de ene groep doet ook werkelijk aan
Haoerlinann donban ac «n da a.rwifi®e ETOet)
Een retrae-rovtsr.
(Novissima).
is de olifant duidelijk te herkennen.
Het dier van het bovenste plaatje, de
reuze-rover, die tot de voorwereldlijke
vleeseters gerekend moet worden, heeft de
wetenschap Allosaurus gedoopt. Dit vlees-
verslindende, ongemakkelijke dier is er zo
eentje die de tien meter kon halen! Het
dier, waarvan'je hier het geraamte ziet af
gebeeld en dat vooral opvalt door zijn
vierkante bouw en z'n geweldige poten en
voeten hebben ze Megatherium genoemd.
Merkwaardig is, dat bijna alle hagedis
achtige monsters wanstaltig kleine koppen
hebben. Bij de olifant-achtigen is dat heel
anders. Bij hen zijn de koppen meer in
verhouding tot de reuzen-lichamen. De
meest fabelachtige verschijning van de ha
gedis-achtigen is de Stegosaurus. Alle af
beeldingen van dit dier vertonen een rug
vol kammen. Van kop tot staart schijnen de
geweldige beesten schubachtige uitsteeksels
gedragen te hebben, die misschien wel als
verdedigingsmiddel hebben gediend. Over
die uitsteeksels zijn de-geleerden het overi
gens niet eens. Sommige menen dat die uit
steeksels niet schubachtig waren, maar
meer deden denken aan de uitsteeksels van
cactussen. Maar hoe 't ook zij, uitsteeksels
waren het in ieder geval en ze gaven het
dier een nachtmerrie-achtig voorkomen.
De meer volledige vondsten van de oli
fant-achtigen, de mammoets, laten minder
twijfel bestaan omtrent het uiterlijk van
deze reuzen. Geweldige olifanten met min
of meer lange haren zou je zeggen, als je
de afbeeldingen van hen ziet. Soms met
„manen", die al weer lopen van kop tot
staart. Ook in de mammoet-staarten is nog
het nodige verschil en ook in de koppen.
Sommige mammoet-koppen doen je denken
aan de gedeukte bison-kop. En de slagtan
den, die zijn alle aandacht waard! Soms
vormen die slagtanden reusachtige krullen,
die in scherpe punten eindigen en die er
ondanks hun gevaarlijk voorkomen en hun
geweldige afmetingen waarlijk nog sierlijk
uitzien. Weer andere hebben de vorm van
kromme haken en je kunt je best voorstel
len wat er wel gebeurd moet zijn als die
hake» gebruikt werden!
Over het geheel genomen is de levens
vorm van de mammoets veel waarschijn
lijker dan het uiterlijk van de hagedisach-
tigen en de watermonsters van die aller-
aiter-oudste oudheid. Jammer genoeg heb
ik van hen geen afbeeldingen, maar ik zal
toch maar met een paar woordjes iets over
hen vertellen. Daar moet dan dat zonder
linge dier bestaan hebben, dat nu aange
duid wordt met de naam Plesiosaurus. Dat
dier had een ovaal rond lichaam en vier
zwemvoeten, die aan de zwemvoeten van
onze zeeleeuwen herinneren. Maar dan in
't reusachtig! Ze hadden bovendien een
eigenaardige ronde staart, een lange hals
en een bek met gemene tanden.
De vogels van de voortijd, nu, die zaten
wel nooit op de takken van de bomerf een
liedje te fluiten. Zo muzikaal als onze vo
gels kunnen ze onmogelijk geweest zijn als
je bedenkt dat ze er uit zagen als vliegende
draken. Van draken verwacht je nu een
maal geen muziek. Alleen angstaanjagende
geluiden.
Zo merkwaardig moeten nu die dieren
van millioenen jaren geleden geweest zijn.
Hoe zullen ze er millioenen jaren na ons
wel uitzien?
butuw van de alio^autus.
(Novissima)
Behalve de groep van de hagedis-achti
gen en de groep van de olifant-achtigen is
er nog een groep die het bespreken waard
is. Dat is de groep, die aan onze rhinoceros
doet denken. Weliswaar is die gelijkenis
veel minder sprekend dan bij de olifant- en
hagedis-achtigen, maar toeh kan van enige
overeenkomst worden gesproken. De rhi
noceros of neushoorn is het dier ,dat in
grootte volgt op de olifant. En zoals we
ons de olifant zouden kunnen denken als
een verre nakomeling van de voorwereld
lijke mammoets, zo zouden we de neus
hoorn kunnen zien als een nakomeling van
de Triceratops. Hoewel de huid van een
neushoorn ruim geplooid is en de tekenin
gen van de Triceratops die wijde huid-
plooiing niet vertonen, is er toeh een tref
fende overeenkomst tussen het voorwereld
lijke dier en vermoedelijk in verre ver
ten aan hem verwante neushoorn, die dui
delijk spreekt uit de kopvorm. Ondanks
belangrijke verschillen is onze gedachte bij
de aanblik van een afbeelding van een
Triceratops: „Een soort rhinoceros!"
Omgekeerd maakt het bestaan vei die
ren als olifanten en neushoorns het aanne
melijk, dat ééns de hiervoren beschreven
dieren inderdaad moeten hebben geleefd.
stinkdier gerekend worden, dat met een
verdedigingsmiddel is uitgerust, dat hem
haast ongrijpbaar maakt. Het dier heeft
namelijk het vermogen een vloeistof af te
scheiden, die zo'rr afschuwelijke stank ver
spreidt, dat alle dieren voor hem wijken.
Ook voor de mens is die vloeistof gevaar
lijk. Men kan er zelfs blind van worden als
het vocht het gelaat zou raken en de lucht
die dit vocht verspreidt, bezorgt een mens
een hevig ziek gevoel, waarbij onpasselijk
heid aangenaam te noemen is.
Het grappige wit en zwart gestreepte
beest, dat op zo eigenaardige wijze zit op
de tweede plaat is eenbeer, die géén
beer is! Veel meer behoort hij tot de beer-
katten dan tot de beren, al ziet hij er ook
veel meer „beers" uit dan „katterig"! Hij
draagt dan ook de naam van zadelbeer, ver
moedelijk door zijn eigenaardige pels-teke
ning. Maar ondanks z'n berennaam en z'n
beerachtig voorkomen is 't toch géén beer!
Op 't ogenblik zijn bijna alle vuurtorens
gedoofd, maar als eenmaal de tijd van rus-
tigen scheepvaart weer zal zijn aangebro
ken, dan zullen in helle vreugde al die
dienstbereide wachters weer hun geweldi
ge lichtbundels over land en zee werpen,
soms kilometers ver. Bij helder weer is bij
voorbeeld het licht van de vuurtoren van
Helgoland op een afstand van 64 kilometer
waar te nemen. Hoe nu echter een gesloten
vuurtoren, dat is een vuurtoren, die be
woond kan worden, er van binnen wel uit
ziet, dat weten de meesten van jullie wel
niet, denk ik. Hiernaast zie je zo'n gesloten
vuurtoren in doorsnee. Als een reusachtige,
waarschuwende vinger steekt hij uit zee
omhoog. De muren zijn dik als van een
middeleeuws slot. Dat moet ook wel, want
een vuurtoren moet de meest wilde zeeën
kunnen trotseren. Dat kunnen de vuurto
rens ook, maar soms toch gaat een beven
door deze voor de golven onneembare ves
ting, doch de muren bezwijken niet. We
zullen de steile trappen van de dienstbe
reide wachter maar eens samen beklimmen
en kijken wat er in die kleine ronde ver
trekjes alzo te zien is. In 't midden van de
eerste trap stoppen wij even en wandelen
naar links. Dat is alweer gezien. De zoet
watertank ligt hier (1). Wij klimmen maar
weer verder, gaan de toegangsdeur door en
staan.in een lege ruimte (2). Weer een
trapje op! Pakken, zakken, dozen, flessen,
potten en kannen. Dat is de voorraadka
mer (3). Verder maar weer. De twee vol
gende verdiepingen zijn de zogenaamde
oliekamers (4 en 5). Hoe hoger we komen,
hoe gezelliger 't wordt! We belanden in
een woonkamer, waar wel niet véél plaats
is voor meubelen, maar waar toch wel iets
van te maken valt (6). Een slaapkamer
mankeert ook al ni§£ (7. Op de volgende
verdieping vinden we warempel nog al een
woonkamer (8). Klimmen we verder, dan
naderen wij de strenge ernst. We treden de
dienstkamer binnen (9). Een tafel, een
paar stoelen, een kacheltje, een telefoon,
een klok. Hier vinden wij den dienstdoen-
den wachter en vanuit zijn vertrek kunnen
wij langs een steil laddertje in de „lan
taarn" komen. Die „lantaarn" is een reus
achtige petroleumlamp. „Geen electrische
lamp?" vraag je natuurlijk verwonderd.
Neen, heel veel vuurtorens zijn nog voor
zien van petroleumlampen, omdat het geel
achtige licht bij mist veel doordringender
is dan het blauw-witte electrische licht.
Deze petroleumlampen zijn overigens wel
dingen om respect voor te hebben. Ze zijn
zo groot als een volwassen man en de bran
der is zo dik als een arm. Wil deze reuze
lamp goed licht geven, dan moet zij veel
Ik wijs xJ de weg.
(Novissima).
lucht hebben. Daarom zijn er in de muur
waarop het glazen huis rust, luchtgaten,
terwijl er op het dak een soort schoorsteen
is aangebracht. Daardoor kunnen de door
het branden van de petroleum ontstane
gassen ontsnappen. De onophoudelijke
luchttoevoer voorkomt tevens dat de rui
ten van de lantaarn beslaan. Voor de lamp
staat een soort lens, die het licht versterkt.
Door een bepaalde constructie van de lamp
kan het verschijnen en verdwijnen van de
lichtbundel nauwkeurig geregeld worden.
In alle scheepsboeken zijn de tijden van het
verschijnen en verdwijnen van het vuur
torenlicht vermeld. Elke vuurtoren heeft
een bepaald lichtsein en alle lichtseinen
zijn den zeeman bekend, zodat hij altijd
kan weten, waar hij zich bevindt. De dienst
van vuurtorenwachter is eenzaam en ver
antwoordelijk. Meestal zijn het wat oudere
zeelieden, die met dit ambt belast worden.
Lieden, die niet meer geschikt zijn voor de
vaart, maar nog zéér geschikt voor deze
gewichtige post. Zij aanvaarden die post
gaarne. Zo blijven ze dicht bij hun gelief
de zee. Gespannen let de vuurtorenwachter
op de in- en uitvarende schepen, hij weet
uit eigen ervaring wat de vuurtoren voor
den zeeman betekent en als in hevige
stormnachten het licht van zijn toren troos
tend over .de zee glijdt, dan voelt hij hoe
dankbare gedachten van voorbijvarende
kameraden naar hem omhoog gezonden
worden. Naar hem. die in de eenzaamheid
van de toren waakt over hun wel en wee.
't Is nog geen 150 jaar geleden, dat Ful
ton in New York het eerste stoomschip ont
wierp. Tot dusver waren zeil- en roeiboten
de enige strijd- en vervoermiddelen op zee
geweest. De grondvorm van deze schepen
bleef duizenden jaren gelijk. Een zeewaar
dige Egyptische boot vertoonde dezelfde
bouw-grondslagen als de boot waarmee
Columbus naar Amerika voer. Ook de eer
ste stoomboot berustte op het voortbewe
gingsprincipe vem de al-oude roeiboot. Door
stoomkracht gedreven, droegen schepvor-
mige raderen de boot door 't water. Nadat
men de schepvormige raderen de wielvorm
gegeven had, en het oude voortbewegings
principe nogmaals haar deugdelijkheid had
bewezen, kwam het grote keerpunt in de
scheepsbouw door de uitvinding van de
scheepsschroef door den Duitser Josef Res-
sel.
Zodra dit nieuwe principe ingang gevon
den had, begon men allengs meer aandacht
te schenken aan de pansering en de bewa
pening van vechtschepen. Het voordeel van
gepantserde oorlogsschepen bleek overtui
gend in de grote burgeroorlog tussen Noord
en Zuid Amerika in 1861. In deze strijd
trad voor 't eerst een schip met een ge
vechtstoren op, de „Monitor", dat naar 't
ontwerp van den Zweedsen techniker
Ericsson gebouwd was. Het verloop van 't
eerste zeegevecht waarin dit schip optrad,
verliep als volgt:
Twee fregatten, drie stoomboten en eni
ge kleinere schepen van de Noord Ameri
kaanse vloot lagen op de rede van Hamp-
ton-Roads. Eensklaps klonk een alarmschot.
Op het dek van het fregat „Cumberland"
zag men de vloot van Zuid-Amerika na
deren. en in 't midden ontdekte men een
vreemdsoortig, ijzergepantserd sehip met
een hellend dak en een ram-boeg. De
„Cumberland" vuurde onmiddellijk op dit
óngemoedelijke schip, maar alle kogels
stuitten op de ijzeren scheepshuid af. Plot
seling werd op het geheimzinnige ram-
sefcip, ,de „Merrimae" een schot gelost. Zes
man werden van het dek van de ..Cumber
land" weggeveegd. «Daarna naderde de
„Merrimae" en bracht het fregat een ge
weldige stoot toe. Langzaam stoomde het
ramschip achteruit, om even later zjjn. aan
val te herhalen. Tot het houten sehip, dat
bij elke aanval een lek bekwam, zonk. Ver
volgens viel de „Merrimae" het andere fre
gat aan, de „Congress". Ook dit schip zonk.
Daarna werd een stoomboot vernield. Toen
viel de nacht. Ieder was echter de mening
toegedaan, dat de volgende dag de rest van
de vloot het onderspit zou moeten delven.
In de nacht evenwel kwam er redding. De
bedreigde vloot kreeg versterking. Ook aan
deze vloot werd een onbekende strijdkracht
toegevoegd. Een smal stalen schip met in 't
Door stoomkracht gedreven.
(Novissima).
midden een dikke toren, waardoor het
schip veel gelijkenis vertoonde met een
hoed met een reusachtige rand. Het dek
van het schip was glad en leeg, niets was
daar op dan de draaibaire gevechtstoren, die
slechts twee stukken geschut bevatte. D6
„Merrimae" sloeg eerst geen acht op de
nieuwe vijand. Toen zij echter de „Minne
sota", die gestrand was, wilde aanvallen,
viel de „Monitor" haar in de rug aan. De
„Monitor" nam het ramschip onder vuur.
De „Merrimae" bleef onbeschadigd. Vastbe
raden stevende zij op de „Minnesota" af.
Deze versperde haar echter de weg. Nu viel
de „Merrimae" de „Monitor" aan, doch op
dit vlakke, gladde schip had 't r-amsehip
geen invloed. De draaibare gevechtstoren
bleek evenwel in staat te zijn de „Merri
mae" dusdanig toe te takelen, dat dit «hip
zich in allerijl moest terugtrekken om niel
tot zinken gebracht te worden.
Vijf uren had de strijd tussen de beide
nieuwe oorlogsschepen geduurd. Vijf uren^
waarin bewezen werd van hoeveel waarde
een gepantserd vechtschip is en van hoe
groot beiaj^g am diabase gevechtstosa*
kan zijru