In den tijd Haroen A1 Raschid De eerste vensterglazen Om 5 uur 40 Hals over kop, een strop! Zon en maan en... van uit de 5e eeuw wanstaltige varkentjes dat wordt ftOM RADERSMAi In de tijd van kalief Haroen al Raschid leefde in Bagdad een gierigaard, die Mah- mud genoemd werd. Hij woonde in een bouwvallig huis in het armoedigste deel van de stad en van al de bouwvallige hui zen was het zijne dan nog het meest bouw vallige van allemaal. Maar denk nu maar niet, dat Mahmud wérkelijk arm was! Je had eens moeten kunnen kijken in de don kerste hoeken van zijn armzalige slaap plaats! Daar stond, verborgen onder aller lei rommel, een grote, ijzerbeslagen kist, .waarin Mahmud al zijn goudstukken be waarde. Het was bij elkaar een heel vermo gen en als Mahmud alleen was, woelde hij steeds weer opnieuw met zijn handen in de goudstukken en vond zichzelf reusachtig, omdat hij kans gezien had zó rijk te worden en het kwam niet in hem op, dat hij aan al zijn rijkdom niets had op deze manier! In zijn straatje was zijn gierigheid spreek woordelijk geworden: Zo gierig als Mah mud zei men als men iemand heel erg schraperig vond. Maar dat hinderde Mah mud in 't minst niet, integendeel, Mahmud Hij ging naar de markt. vond dat iets om trots op te zijn! Daarom kreeg hij eenvoudig een steek in zijn hart toen hij eens op de bazar een vertwijfelde koopman tegen zijn steeds maar afdingen- den klant hoorde zeggen: „Man, je bent zo gierig als Abdallah!" Nauwelijks was de klant vertrokken of Mahmud haastte zich naar den koopman toe. Gejaagd zei hij: „Ik hoorde een deel van Uw gesprek. Toe, zeg mij, wie is die Abdallah, de gierigaard?" „Wat? Kent U die niet?" vroeg de koop man verwonderd. „Weet U dan niet, dat dat de meest beroemde gierigaard van Bagdad is? Er bestaat geen groter gierigaard dan hij. Ga rechtuit naar de Zuidelijke poort. Op ae trappen van de moskee. Op de trappen van de moskee zult U hem vinden. Zonder twijfel zult U hem herken nen. Hij ziet er smeriger uit dan de armste bedelaar." Haastig bedankte Mahmud den koopman en even haastig ging hij op weg naar de moskee. Daar vond hij een ouden man met een lange grijze baard, die hem over de jammerlijk versleten kaftan hing. Mahmud wist onmiddellijk: „Dat is de man die ik zoek", en even onmiddellijk begon hij een gesprek met hem. „Er moet zich hier in de buurt een zeke re Abdallah ophouden", begon Mahmud voorzichtig. „Weet U misschien waar ik hem vinden kan?" „Misschien zal ik U kunnen helpen", ant woordde Abdallah minstens even voorzich tig. „Wat wilde U eigenlijk van hem?" „Ik wilde hem ten eten vragen". ,„Dat is een duur grapje! Maar daartegen valt geen bezwaar te maken.... ik ben zelf Abdallah! En waarom wilt U mij uit nodigen?" „Ja, ziet U, de kwestie is, dat ik een gie rigaard ben." „En dan nodigt U vreemden uit om met U te eten?" ,Niet iedereen! Allah beware mij daar voor. Maar.... op mijn gierigheid ben ik trots en ik verbeeldde mij, dat ik het in de kunst van spaarzaamheid buitengewoon ver gebracht had. Maar juist vandaag hoorde ik in de bazar, dat U beroemd was om Uw meer dan buitengewone spaarzaamheid en daarom besloot ik U op te zoeken. Want ik denk dat ik van U nog heel veel leren kan." „Dat is een zaak die zeker is", antwoord de de voorbeeldige gierigaard prompt. „Kom morgen na het middaggebed terug en haal mij hier dan af voor de gastmaal tijd." „Afgesproken! Maar sta mij nu nog één vraag toe als 't u blieft. Waarom zit U hier op de trappen van de moskee?" „Dat laat zich gemakkelijk begrijpen. In de eerste plaats kost het niets. Bovendien is het de prettigste plaats, die men zich wensen kan. Want het gebeurt telkens en telkens weer, dat in Allah verzonken men sen hier voorbij komen. Als die mijn baard en mijn kaftan zien, denken ze allicht dat ik een bedelaar ben en menig muntstuk heeft Allah mij reeds in de hand laten val len, waarop ik helemaal niet gerekend had." „U hebt gelijk!" riep Mahmud vergenoegd uit. „Ik merk al, van U valt nog heel wat te leren. Tot morgen dus!" De volgende morgen had Mahmud, die Zodra men geleerd had, dat de lichtope ningen in de gebouwen van glas konden worden voorzien, ontstond een nieuwe tak van handwerkerskunst. De vensterglazen moesten namelijk samengesteld worden uit een aantal betrekkelijk kleine glaspaneel tjes, die als mozaïekwerk in elkaar gepast moesten worden. Hierdoor deden de eerste mozaïek-ramen denken aan tapijten, zoals men die kende van de wandbekledingen. Zulke mozaïek-vensters vinden wij reeds in de 5de eeuw. Zeer mooi moeten die ven sters geweest zijn. De latijnse dichter Pru- dentius vergeleek ze zelfs met „weiden vol bloemen". Toch hadden deze bonte mozaïek-ven sters met glasschilderen nog niets te ma ken, want vrij tekenen op glas was nog niet mogelijk, de figuur-uitbeelding berust te op een bepaalde geometrische rangschik king van de glaspaneeltjes. Vrije tekenin gen op glas werden eerst mogelijk toen men geleerd had een donkere kleurstof op het glas te branden. Zeer waarschijnlijk is het eerste werke lijk geschilderde venster met vrije téke ning dat van de kerk te Rheims geweest, dat in 989 vervaardigd werd. Omstreeks de ze tijd "bntstaat ook het eerste geschrift dat het glasschilderen behandelt. kstuk uit de 15de eeuw. Over vervaardiging van geschilderde vensters uit deze tijd weten wij het volgen de: Op een met vochtig krijt gewitte tafel bracht de kunstenaar als eerste werk zijn ontwerp of een deel van dat ontwerp over. Vervolgens gaf hij met lood of tin de om- Werkstuk uit de 12de eeuw. trekken van zijn figuren, de omraming en de ornamenten aan, waarna hij alles nog eens met rode- of zwarte verf overtrok. Iedere te gebruiken kleur werd daarna met de verf of met een letter aangegeven. Was dit gebeurd, dan legde de kunstenaar op elk deel van de tekening het daarbij ho rende glaspaneel, gaf hierop met krijt de omtrekken van de figuren aan, waarna hij ze met een gloeiend ijzer uitsneed. De dia mant als glassnijder kwam eerst in de 16de eeuw in gebruik. Eertijds werd alle arbeid door de kunste naar zelf gedaan. Hij was verf-deskundige, tekenaar, glasschilder en glazenmaker te gelijk. Pas in de 11de eeuw kwam een venster door verschillende handen tot stand. Verschillende bouwstijlen spiegelen zich af in de glasschilderingen. De Romaanse bouwkunst is in de glasschilderingen te herkennen aan de ornamenten, die zich aansloten bij de patronen van de tapijten, waarmee men in die tijd de kerkvensters behing. Wanneer de Gothiek overheerst, zien wij in de glasschilderingen torentjes en balda kijnen in de ontwerpen verschijnen. De kleuren worden rijker door het ontstaan van grotere technische mogelijkheden. Steeds groter vlucht zien wij nu de kunst van het glasschilderen nemen. Het hoogtepunt wordt bereikt in de 15de eeuw en duurt voort tot in de 16de eeuw. Dan treedt echter een algehele wijziging op in de techniek van het glasschilderen, doordat men geleerd had op één paneel verschil lende kleuren naast elkaar in te branden en nog andere technieken was gaan be heersen, die het mogelijk maakten figuren van kleiner omvang te vervaardigen die toch van sterke werking waren. De Renais sance ontnam echter aan de glasschilder kunst de heersersplaats, die zij onder de decoratieve kunsten had verkregen, door dat zij vele Gothische vensters veranderde in wandvlakken. De oorsprong van het glasschilderen moe ten wij in Duitsland zoeken. Vermoedelijk bij de monniken van het klooster Tegern- see, die buitengewoon kunstzinnig waren. van gespannen verwachting nauwelijks een oog had dichtgedaan die nacht, het druk met de voorbereiding van zijn gastmaal. Hij ging naar de markt en zocht net zo lang bij de visverkopers tot hij een klein visje ge vonden had. dat al zo lang had gelegen, dat het al zeer onfris rook. Hij kreeg het dan ook voor heel weinig geld. Vervolgens kocht hij een paar handen rijst, die muf geworden was en eigenlijk weggegooid moest worden. Die paar handen rijst kost te Mahmud dus ook al niet veel. Mahmud was dus zeer tevreden over zijn inkopen en ging opgewekt naar huis. Nadat hij de rijst met de vis in een pan op het vuur gezet had, ging hij naar de Perzische slijterij en liet daar een fles vullen met allerlei drank- resten, die verschaald waren. Dat kostte ook al niet veel. Toen hij weer thuis was, zette hij alles gereed voor de maaltijd en ging toen Abdallah halen. Hij vond hem weer op de trappen van de moskee en leidde hem naar zijn huis, waar zij zonder veel woorden aan de maaltijd begonnen. Toen alles verdwenen was, vroeg Mahmud zijn gast: „En Abdallah? Wat zegt U van mijn maal?" „Nu", antwoordde Abdallah, „ik kan niet anders zeggen: het was een overvloedig maal. In lange tijd heb ik zo goed niet ge geten en.... de ene dienst is de andere waard. Daarom vraag ik U: kom morgen na het gebed mij weer halen, opdat ik óp mijn beurt U onthalen kan." Begrijpelijk was Mahmud een en al spanning en nauwelijks was het uur van het gebed verstreken of hij ging op weg naar de moskee. Abdallah zat weer op de trappen. „U bent stipt op tijd" verwelkomde hij Mahmud. „Kom mee! Wij zullen samen de inkopen doen." Samen gingen zij voort tot Abdallah bij de standplaats van een bak ker bleef staan. „Vriend" begon Abdallah hoffelijk, „hebt U goed en vers Brood?" Natuurlijk heb ik dat" antwoordde de bakker. „Kijk maar eens naar mijn brood. Het is week als bo ter!" „Wat zegt U? U vergelijkt Uw brood met boter? Nu, dan zal die boter wel beter zijn dan Uw brood! Kom Mahmud, We weten nu waar we moeten zijn! Boter is beter dan brood! Dus kopen we boter!" Ze gingen verder tot ze bij een boterver- koper kwamen. „Vriend", begon Abdallah weer vriendelijk. Ik zou wel graag van U een stuk boter kopen. Maar. is Uw boter vers?" „Wat? Wilt U mijn koopwaar beledigen? Slaat U één blik op mijn boter dan zult U zien: ze is beter dan de beste olijfolie". „Zo, zo! Dan zijn we nóg niet waar we wezen moeten! Kom mee, vriend Mahmud! Olijfolie moet beter zijn dan boter." Al gauw vonden zij een olieverkoper. „Wij zijn hier om iets van Uw waar te kopen", zei Abdallah. „Maar zeg ons, vriend, kunt U ons héldere olie verkopen?" „Uw vraag kwetst mij", antwoordde de verkoper, „maar ik kan U wel zeggen: Uw voeten hebben U naar de rechte plaats ge dragen. Mijn olijfolie is bekend in heel Bagdad. Kijk eens naar de kruiken! Klaar is mijn olie tot op de bodem toe! Ze is rein en zuiver als bronwater!" „Ha!" riep nu Abdallah uit. Nu eindelijk weet ik dan toch wat wel het allerbeste is om mijn gast voor te zetten. Water moet het allerbeste zijn! Kom mee, mijn beste Mah mud, bij de moskee is een bron die zuiver water geeft. Daar wil ik U onthalen, drink zoveel als U begeert!" Dadelijk riep Mahmud verheugd uit: „Ik wist wel dat ik van U nog leren kon, o Abdallah! Dank voor de wijsheid die U mij hebt, willen schenken, ik zal er mijn voordeel mee doen!" Mahmud rende naar huis met het vaste voornemen zich het eten van nu af aan af te wennen en alleen te leven van water uit de bron. Het zal wel niemand verwonderen, dat Bagdad niet lang daarna twee „beroemd heden" verloor. Abdallah en Mahmud, de gierigaards zijn al gauw gestorven en de goudstukken uit de met ijzer beslagen kis ten werden onder de armen van Bagdad verdeeld. NIET ROKEN ROKEN Xgjj Meneer Goedeke is dol op jagen. Al ja ren lang pacht hij hetzelfde terrein en het is zijn grootste genoegen in zijn vrije tijd jager te zijn. Soms komt hij alleen, meestal in gezel schap. Want meneer Goedeke's vrienden mogen hem graag en hij op zijn beurt is weer erg gesteld op die vrienden. Meneer Goedeke is een man, die weet hoe het hoort en zo heeft de waard van de herberg op het jachtterrein veel plezier van meneer Goedeke's plezier. Daarom is ook niets hem te veel om het zijn gast naar de zin te maken. Wanneer meneer Goedeke voor een paar dagen komt, zendt hij meestal vooraf een telegram, dan kan de waard er voor zorgen dat er een wagen aan het station is om hem af te halen. De waard is al aan die telegrammen ge wend, behalve aan dat telegram van de laatste keer, want dat luidde: Kom Donderdag jagen. Aankomst 5 uur 40 wagen naar het station sturen. Goedeke. Toen wist de waard zich geen raad. Ten minste niet dadelijk, maar na een paar uurtjes wel. Voor al de gasten die met de 40 wagens zouden meekomen haalde hij mondvoorraad in huis en hoeveel moeite 't hem ook kostte: die Donderdag stonden 40 wagens voor het station om de gasten af te halen. Ja, die waard had voor meneer Goedeke heel wat over enmeneer Goe deke voor hem! Nieuwsgierig wachtte de waard op wat zou komen. Na drie kwartier kwam de eer- door WILLY WIERDA. Oom Frits werkt het hele jaar door aan één stuk. Behalve dan op Zon- en Feestda gen en in zijn veertien vacantie-dagen in de zomer. Oom Frits is een beetje eigen aardige man. Als ik je zo het een en an der van hem vertel, denk ik wel, dat je 't met me eens zult zijn. Oom Frits is vijftig jaar. Daar is natuurlijk niets eigenaardigs aan. Hij is kassier op een bank. Daar is ook al niets eigenaardigs aan. Niet aan dat kassier zijn dan altijd, maar aan de bank zelf wel. Banken zijn nuttige dingen, maar soms doen ze een heleboel kwaad. Maar over kwaad wil ik het nu eens niet hebben. Daar schijnt de zon veel te vrolijk voor vandaag. Oom Frits is buitengewoon dik. Ook zijn hoofd is dat en op dat dikke hoofd Eén twee drie! heeft hij zo weinig haar, dat je die har er haast tellen kunt. Dik zijn en weinig harer- hebben is warempel ook al niets eigenaar digs en eigenlijk is het ook niets bijzon ders dat oom Frits altijd een zwart hondje bij zich heeft. Behalve op kantoor natuur lijk. Dat zwarte hondje is ook een eigenaar dig dier. Eigenlijk veel eigenaardiger dan zijn baas, waar je de eigenaardigheid lang niet zo gemakkelijk aan kunt ontdekken als aan Bello, de zwarte hond. Als je Bel- lo in de verte aan ziet komen, denk je: „Ha, daar komt een taks". Maar als hij vlak bij je is, zie je al gauw dat je je vergist hebt, al heeft Bello dan wél een taks-achtig lang lijf. Maar zijn poten zijn veel te hoog en met z'n kop is 't ook lang niet in orde en met z'n saart óók al niet. Of eigenlijk: met die poten, die kop en die staart is 't dik in orde, maar niet.als je Bello voor een takshond verslijt! Dan wordt de taks wel heel eigenaardig! Maar.... nu weet je wél wat er aan de taks die geen taks is, mankeert als je hem tóch voor een taks aanziet, maar de eigen aardigheden van oom Frits, die weet je nog steeds niet! Nou, één van zijn eigenaardig heden is dan, dat hij altijd veel te kleine hoeden draagt op zijn bol hoofd. Niet een béétje te klein, maar zoveel te klein, dat het net een clownshoedje is. Een andere eigenaardigheid van oom Frits is dat hij dat hoedje nu altijd op heeft, zelfs dan, wanneer geen mens aan hoeden denkt. Want stel je nu voor, dat je midden in de zomer, midden in je vacantie, lekker op een meer aan 't kano-en bent. In een zwempak, Dat doep we, Bello! dat je er nog ééns zo dik laat uitzien, als je al bent, door die malle dwarse strepen en dat je dan nóg zo'n clownshoedje draagt! Dat doet toch geen mens! Behalve oom Frits dan! Die paddelde door 't meertje in z'n zwempak, met z'n onafscheidelijke hoed. En Bello was natuurlijk ook van de partij! Zie je oom Frits dan zie je Bello en kom je Bello tegen, dan weet je: Oom Frits is in de buurt. Dus: midden in de zomer, midden in de vacantie, midden in een gestreept zwempak paddelde oom Frits door een meer. Midden in de boot zat oom Frits en even achter het midden zat Bello, de zwarte hond. Toen het midden op de dag was, kreeg oom opeens zin om een beetje te zwemmen en hij zei tegen z'n hond: Dat doen we, Bello! En ook Bello had zin in een zwempartij. Want het was warm en Bello had geen badpak en z'n haren-jas was toch zo warm! Helemaal eens waren ze 't dus, oom Frits en zijn Bello en dadelijk paddelde oom wat meer naar de oever vap 't meer. Eén., twee., drie., ploemp..! „Ploemp", dat is een raar geluid als je in 't water springt. Dat hoort „plens" te zijn. En „plens" zou het ook geweest zijn, als oom maar niet uit bedachtzaamheid te veel naar de kant was gepaddeld. Maar dit keer was hij tè bedachtzaam geweest. Daarom zat hij nu op de grond met alleen één deel van zijn lichaam in het water en Bello stak ook driekwart boven het water uit. „Nou. Nou Bello Bello.." zei oom een beetje beteuterd én een beetje zuur. Want als je zo zwaar bent als oom Frits en dan neerploft op je...., nou, dat valt niet mee! Dat geeft blauwe en groene plekken en nog een heleboel an dere narigheid meer! En al had oom bij de duik z'n onafscheidelijke hoedje niet af gezet zoals hij had gedaan, dan toch nog waren de blauwe en groene plekken geko men en dan was de narigheid door het ver lies van het hoedje nog een beetje groter geweest! „Zon en Maan" is een bewegingsspel en een spannend, nou! 't Is echt een terrein- spel en je hebt er niets anders voor nodig dan één enkele schijf en twee groepen spe lers. Eén groep Zon-spelers en één groep Maan-spelers en de schijf is de zon en de maan tegelijk. Rood geverfd aan de ene kant stelt hij de zon voor, de gele kleur van de andere zijde moet de schijf op de maan laten lijken. De schijf kan van dun hout zijn of van karton en vooral moet hij flink groot zijn. Bij het spel heb je twee aanvoerders no dig. Een Zonnegroep aanvoerder en een Maanmannen leider. Beurtelings werpen die de schijf in de lucht. Tussen de beide partijen is een flinke ruimte gelaten, waar de schijf neervallen kan. Valt hij neer met de „zon" naar boven, dan moeten de maan mannen vluchten. Vanzelfsprekend jagen de zonnelingen achter hen aan. Wie ge tikt wordt vóór hij de maanlinie achter het front heeft bereikt, is een gevangene. Hij mag dan niet mèer meespelen. Komt de „maan" tusschen de beide partijen terecht, dan moeten de zonnelingen aan de haal en de maanmannen trachten zoveel mogelijk gevangenen te maken. Zijn alle mannen van één groep gevangen genomen dan is het spel vanzelf uit. Zijn er een zeer groot aantal deelnemers, dan kun je ook bepalen, dat na zoveel worpen het spel uit is. De groep die in die tijd de meeste gevangenen gemaakt heeft, is na- Wie moet vluchten? luurlijk_ overwinnaar. Een ander spel dat ik je ook nog even wou leren, is het varkensspel. Meer dan een tafeltje, een vel papier, een potlood en een blinddoek heb je niet nodig. Met die blinddoek voor moet het varken getekend worden. Dat valt niet rnee! Je zult eens zien wat een rare model letjes er op het papier verschijnen, maar een model-varken, dat zeker niet! Want 't is reuze moeilijk om te tekenen zonder dat je er naar kijkt. Maar hier gaat 't dan ook niet om het tekenen, hier gaat het om. pret. En op die pret kun je rekenen, daar zorgen de wanstaltige varkentjes wel voor! Met 'oren, die een meter van hun kop zijn terecht gekomen of een staartje, dat aan een van hun poten is gegroeid. Maar hoe gekker het varken, hoe groter de pret wordt en ik zei al: daar is het maar om te doen! ste wagen in zicht. In die wagen zat me neer Goedekein z'n eentje en achter hem volgde de lege-karrenstoet. Toen meneer Goedeke de gelagkamer binnenkwam, wist de waard waarlijk niet wat hij moest zeggen, maar meneer Goede ke wist dat wel! „Kerel nog aan toe! Wat moet dat voor stellen? Hoe kom je er bij mij met 40 wa gens van de trein te laten halen? Zo dik ben ik toch niet?" „Maar., maar.." stamelde de waard. „U hebt toch getelegrafeerd„Zeker, dat je me van het station zou laten halen." „Neen, 40 wagens moest ik sturen.." „Praat toch geen onzin! Hoe zou ik nu zo iets willen?" „Neemt U mij niet kwalijk, maar kijkt U dan zelf!" De Waard haalde het telegram te voor schijn. Toen meneer Goedeke het gelezen had, lachte hij of hij nooit meer met lachen ophouden zou. „Beste man! Waar heb jij je gedachten? Daar staat: Kom Donderdag jagen Aan komst 5 uur 40 Wagen naar het station stu ren." De waard was verslagen. En hij had nog wel gedacht dat hij zo slim was, omdat hij dadelijk begrepen had, dat „40 wagen", „40 wagens" had moeten zijn! En nu begreep hij ook, waarom de wagens daar straks zo lang waren weggebleven. Veertig minuten te vroeg waren zij aan het station geweest! Maar meneer Goedeke deed zijn naam eer aan. Hij had het beter dan de waard. Dus: die mocht geen schade lijden. Waarom ook? In de naaste omgeving wa ren mensen genoeg te vinden, die graag de gasten van meneer Goedeke zouden willen zijn. Alles zou meneer Goedeke betalen, maar onder één voorwaarde! Met de 40 boe renwagens moest hij als hij wegging, weer naar het station worden gebracht. Zoals meneer Goedeke het wenste, zo is het ook gebeurd. Met 40 wagens ging hij na een paar dagen naar het station toe, maar nu 4 waren de wagens niet leeg. Want al de gasten van meneer Goedeke brachten hem naar de trein en ook de waard ging mee.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1941 | | pagina 4