Soldaten krijgen een bevel
Ridder
Koenraad
KWAM ER NU
MAAR EEN
BEROEMD EN BERUCHT
en zijn knecht
EEN KUBUS EN EEN
KEGEL
JAAP VEERMAN:
Weer een poosje later riep ridder Koen
raad: „Ko! Sta op
en sluit het raam", ..Kol
Den derden dag van den opmarsch van
de stoottroepen werd halt gehouden. War
me maaltijd! De luitenant stuurde twee van
rijn mannen naar de veldkeuken, die wat
verder, tusschen de bergen was opgesla
gen.
„Wij hebben honger, luitenant!" zeiden
de, mannen. De luitenant wenkte. Daar
kwam de motor met aanhangwagen, die
uitgezonden was om het voedsel te halen,
al weer in zicht. De groote etensketel was
duidelijk te onderscheiden. Met vereende
krachten werd de ketel uit den aanhang
wagen gelicht. Het deksel werd opgetild..
„Erwtensoep met spek!" juichten de man
nen.
In een paar seconden had ieder zijn eet
gerei te voorschijn gehaald. „Bij erwten
soep hoort brood", riep een van de man
nen, „dat kregen wij er in het kamp ook
altijd bij". „Dat is zoo", gaf de luitenant toe.
„Brood hoort er bij. Wij zullen doen zooals
wij dat in het kamp gewend waren."
De luitenant was een al wat oudere man,
maar hij stond den jongen mannen, die on
der zijn bevelen stonden, zoo na, dat er
geen sprake was van een hinderlijk leef
tijdsverschil. Er was slechts kameraadschap
genegenheid en respect voor den aanvoer
der.
De maaltijd werd vlug genuttigd. Er was
geen tijd te verliezen. Iedere minuut was
kostbaar. Dus: snel eten en dan even snel
het eetgerei in de beek weer schoonwas-
schen. Dat gaf een vertrouwd gerucht. Dat
reinigen met zand, gevolgd door het af
spoelen met water. Dat gerucht was er al
tijd geweest in den tijd van het kamp.
„Mannen", kon de luitenant dan ook niet
nalaten te roepen, „mannen, waar denken
jullie aan op het oogenblik?"
„Aan het kamp! Aan het kamp!" riepen
ze als uit één mond. „Aan het kamp...."
Op dit oogenblik rinkelden de vorken en
lepels tegen de eetketeltjes aan. Een con
cert als ééns in het kamp, een concert van
overmoedige mu
Zes kozakken moeten aantreden. Zij zul
len een kostbaar geschenk naar de hoofd
stad van China moeten brengen. Bevend
hooren de mannen de bevelen aan. In
machtelooze onderworpenheid. Het bevel
dient gehoorzaamd te worden.
Czaren grilCzaren wil
Groote heeren hebben soms wonderlijke
grillen! Op een goeden dag kwam Czaar
Peter de Groote op de gedachte den keizer
van China een geschenk te geven.
De Czaar zocht en zocht of eigenlijk
liet voor zich zoeken. Niets kon echter ge
nade vinden in zijn oogen. Niets was kost-
Voor waarts!
In hei; Kamp was het strenge oefening
geweest en kameraadschap. Hier was het
harde werkelijkheid, maar de kameraad
schap was gelijk gebleven, neen, die was
nog sterker geworden.
De lepels en vorken lawaaiden, maar in
het lawaai ging de ontroering van het
oogenblik niet verloren, die ontroering was
duidelijk merkbaar. Dan klinken bevelen.
„Naar de motoren! Opstijgen! Motoren aan
slaan!"
De ontroering wijkt, maakt plaats voor
harden soldaten wil. Voort donderen de
motoren. Bevelen klinken. Worden onmid
dellijk opgevolgd. In 1941
Czaren-grlï.
baar, niets was bijzonder genoeg. Al deze
zorg om den keizer te behagen had na
tuurlijk een achtergrond van eigenbelang.
Waarom zou de Czaar zich zooveel moeite
geven als hij er niets mee dacht te berei
ken, wat zijn belangen ten goede kwam?
Een pracht-geschenk wildé hij den keizer
van China dus zenden. Men zocht en zocht
en eindelijk bracht men den Czaar een Ve-
netiaanschen spiegel, die in dien tijd voor
buitengewoon kostbaar en buitengewoon
zeldzaam gold.
Het geschenk voor den keizer van China
was dus gevonden, maarnu kwam nog
de grootste moeilijkheid. Hoe zou men den
spiegel naar China krijgen?
Spoorwegen waren, er nog niet. De we
gen waren slecht, zoodat het niet geraden
was den spiegel op een wagen te laden om
hem op deze wijze te vervoeren. Hoe moest
nu de spiegel den keizer bereiken? Voor
een Czaar bestaan geen moeilijkheden. Een
bevel! Zes kozakken verschijnen. Weer een
bevel. Zes mannen zullen den spiegel naar
China's hoofdstad dragen. Gewapende troe
pen gaan mee. De keizer van China zal zijn
geschenk ontvangen.
Weken en weken tfekt de wonderlijke
stoet door de Russische steppen. De Chinee-
sche grens wordt bereikt. De Chineesche
grens wordt overschreden. Na zes weken.
Daar klinks plotseling paardengetrappel.
In vliegende haast nadert een keizerlijke
koerier. Een bevel: Onmiddellijk omkeeren.
Met de vriendschappen van de groote
heeren is het soms wonderlijk gesteld en
zes weken zijn een lange tijd! Lang genoeg
om onaangenaamheden te krijgen!
In de zes weken dat de spiegel onderweg
was, hadden de Czaar en de keizer van Chi
na twist gekregen en kon het spiegel-ge-
schenk dus niet doorgaan. Wat voor indruk
zou zulk een kostbaar geschenk in deze
omstandigheden wel maken!
De zes kozakken en het begeleidend ge
wapend escorte bleef niets anders over dan
maar weer rechtsomkeert te maken. Te
rugtocht van zes lange weken door einde-
looze steppen.
Eeuwen geleden leefde er een ridder, die
heette Koenraad. Die ridder had een knecht
en die heette Ko. Ridder en knecht waren
onafscheidelijk van elkaar en dat was te
begrijpen. Zij waren aan elkaar gewaagd!
De ridder voerde het allerliefst niets uit
en met zijn knecht was dat evenzoo ge
steld. Alleen eten en drinken, dat deden
ze of hun leven er van afhing.
Op een avond hadden ze weer eens in
een herberg te veel gegeten en vooral te
veel gedronken en met moeite bereikten ze
in den nacht hun slaapkamer. Ridder en
knecht hadden namelijk maar één slaap
kamer. Weet je waarom? Omdat die slaap
kamer nog het eenige vertrek was, dat be
woonbaar was. Want waar nooit gewerkt
wordt en steeds maar gegeten en gedron
ken, daar raakt natuurlijk alles in verval.
Zoodra heer Koenraad en zijn knecht in
bed lagen, sliepen ze. „Grrr", klonk het uit
het bed met het wapen en „grrr" klonk het
uit het bed zonder versiering.
Na een paar uur werd.de ridder echter
wakker. Hij vond dat het tochtte. Daarom
riep hij: „Ko!"
De ridder moest dat nog wel zes maal
roepen eer Ko eindelijk terugriep: „Ja,
Heer?"
„Het raam staat open Ko. Het tocht ge
weldig."
„Het raam staat open, Heer. Het tocht ge-
.weldig."
Meteen sliep Ko weer.
Na een poosje riep de ridder weer: „Ko!"
en toen-Ko wakker was, zei de ridder: „Ko,
één van ons tweeën moet opstaan om het
raam te sluiten. Zoo kunnen we niet blij
ven liggen."
„Ja, Heer. Eén van ons tweeën moet op
staan om het raam te sluiten. Zoo kunnen
yre niet blijven Eggen." Toen hij dat ge
zegd had, draaide nij zich eens om en
snurkte verder.
Grrr Grrr
sta op en sluit het raam", herhaalde de
knecht en toen bleef er niets anders over
dan ook werkelijk op te staan en het raam
te sluiten. Hij deed dit dan ook om daarna
zoo gauw mogelijk weer in bed te kruipen.
Maar de ridder was erg onrustig dien nacht.
Na een kwartier riep hij alweer: „Ko! Er
ligt een man in mijn bed."
„In het mijne ook, Heer!"
„Ko! Wat zullen we doen?"
„Heer! Wat zullen we doen?"
„Ja, wat zullen we doen, Ko?"
„Ja, wat zullen we doen, Heer?"
„Ko! Ik smijt hem er uit."
„Heer, dat doe ik ook."
Daarna zeiden ze geen van beiden meer
een woord en sliepen en snurkten een gat
in den dag. Tegelijk werden ze wakker en
tegelijk zagen ze, dat ze allebei voor hun
bedden lagen.
„Ko! Dat is toch een schandaal!"
„Heer! Dat is toch een schandaal!"
„We hadden toch besloten, om dien man
in ons bed er uit te gooien?"
„Heer, we hadden toch besloten om dien
man in ons bed er uit te gooien?"
„En nu heeft de vent mij er uit gegooid!"
„Mij ook, Heer."
„Ko. We laten ons niet uit onze bedden
gooien."
„Heer, we laten ons niet uit onze bedden
gooien."
„Ko, daarom ga ik er weer in."
„Ik ook, Heer."
Tien minuten later sliepen ridder Koen
raad en zijn knecht alsof het hartje nacht
was! Grrr-grrr
Ja, zulke dingen kunnen nu gebeuren
als je te veel eet en drinkt en vooral als
je teveel drinkt kunnen zulke dingen ge
beuren, denkt daar maar altijd aan!
Dat ik met drinken, geen water-drinken
bedoel, dat hebbfp jullie toch wel begre
pen?. i
Czaren gril.... Czaren wil....
Aan het hof had men inmiddels van den
koerier vernomen dat het bevel was over
gebracht en nu wachtte de Czaar den te
rugkeer af van de mannen. Graaf Kutusow,
die om zijn scherpe en geestige tong be
roemd was, maakte op een dag een toespe
ling waaruit iedereen kon opmaken, dat hij
er niet aan twijfelde of de spiegel zou in
scherven terugkomen. Dat was iets voor
den Czaar.
„Ik heb vertrouwen in mijn kozakken",
zei Peter de Groote. „Zij zullen mij niet
in de steek laten."
De Czaar en de graaf gingen een wed
denschap aan of de spiegel al dan niet on
beschadigd aan zou komen. Met den dag
werd de spanning grooter. Beschadigd? On
beschadigd? Zes weken kropen voorbij.
Toen kwam het bericht, dat de mannen
met den spiegel in de Russische hoofdstad
waren aangekomen. De spiegel was onbe
schadigd.
Onmiddellijk liet de Czaar graaf Kutu
sow roepen en met hem samen wachtte hij
op de trappen van het paleis de komst van
de mannen af. Triomfantelijk glimlachend
richtte de Czaar zich tot graaf Kutusow.
„Wel wat heb ik U gezegd? Wie heeft de
weddenschap gewonnen?"
Nauwelijks had de Czaar deze woorden
gezegd of het verschrikkelijke gebeurde.
Een van de dragers struikelde, viel.trok
de andere mannen mee in zijn val. Trok
ook den kostbaren spiegel mee. In duizend
scherven lag het kostbare stuk onder aan
de trappen van het paleis.
Alle omstanders schrokken. Men kende
den Czaar. Nu hij zoo op het laatste oogen
blik nog de weddenschap had verloren
zes menschenlevens kostte dit op z'n minst.
De eenige die in deze oogenblikken zijn
tegenwoordigheid van geest behield was
graaf Kutusow. Hij naderde zijn vorst, die
dreigend naar de mannen onder aan de
trappen keek. Snel zei hij: „Machtige heer-
scher! De gouden doos waarom wij gewed
hebben is zonder twijfel door U verloren.
Maar het komt mij voor, dat het zeker wel
een gouden doos waard is te weten dat
niets, maar dan ook niets Uw dappere sol
daten verwart, dan het oog van den Czaar".
Deze vlgierij op het juiste oogenblik red
de zes menschen het leven. De ongelukki
ge soldaat, die best begreep wat er voor
hem en zijn kameraden op zat, haastte zich
te betuigen, dat alleen de tegenwoordig
heid van den Czaar hem in verwarring ge
bracht had.
Op hetzelfde oogenblik had Peter de
Groote de spiegel vergeten. Hij gaf op
dacht den graaf de kostbaarste gouden
doos te overhandigen, die in de stad te vin
den zou zijn en trots en voldaan sprak hij:
„Zoo ik de weddenschap had willen win
nen, had ik mij niet op de trappen moeten
vertoonen."
Czaren gril.Czaren wil.
Reeds in 1938 beschikte Duitschland over
snelveTkeerswegen, die tezamen een leng
te van 3000 K.M. bedragen. Deze wegen tot
één geheel aan elkander gelegd, zouden
Londen, Parijs, Berlijn, München, Weenen
en Rome met elkaar kunnen verbinden.
- ff- «S.':
18 millioen M3. beton.
Wat een arbeidsprestatie de aanleg van
deze wegen beteekent, behoeft wel niet
gezegd te worden. Het woord fabelachtig
is niet overdreven voor dit reuzen-werk, en
even fabelachtig zijn de cijfers die wij zul
len opsommen om aan te toonen wat een
arbeid er in deze wegen schuilt.
Zonder grondgravingen konden deze we
gen vanzelfsprekend niet tot stand komen.
Wanneer de uitgegraven grond tot een
berg zou worden opgestapeld, zouden wij
een berg te zien krijgen van 585 meter
hoogte. Nu vindt je 585 meter misschien
geen fabelachtig getal en een hoogte van
585 meter ook niet zoo heel bijzonder. Maar
bekeken uit het oogpunt van graafwerk
wordt dat heel anders. Nu kunnen wij
niet verwachten dat jullie kijk hebben op
graafwerk, dus, door onze beweringen zul
len jullie nu niet dadelijk dien berg van
585 meter hoogte opeens reusachtig gaan
vinden. Maar kijk nu eens naar het plaatje!
153 millioen M3. aarde.
Vergelijk die „kleine" berg nu eens met de
daarvoor liggende gebouwtjes. Wel? Wat
zeg je nu? Toch zeker dat een berg van 585
meter wel iets is om respect voor te hebben
en als je nu nog even wilt bedenken dat die
berg door handenarbeid is ontstaan, nou.
toch fabelachtig, hè?
Aan den kubus op het andere plaatje is
nog beter te zien, dat hij tot de fabel-kuben
behoort en 't zegt je misschien wel iets, dat
de zijden van dezen kubus 262 meter be
dragen!
Zoo'n kubus zou te maken zijn van de
WILLY WIERDA:
Er was een jongetje dat een paar flinke
beenen had. Beenen, die elke jongen graag
zou willen hebben, omdat het van die ech
te loop- en ren-beenen waren. En om zulke
beenen graag te willen hebben, hoef je
warempel geen jongetje te zijn! Maar dat
jongetje met die stevige beenen, deed daar
nu niets mee. Niet wandelen, niet rennen,
neen, dat jongetje zat maar 't liefst. Niet
dat hij altijd in huis wilde zijn, o jee nee!
Hij wilde wat graag naar buiten en liefst
zoo ver mogelijk buiten de stad, maar....
met een trammetje of met een autobus!
Op een keer kreeg dat jongetje van zijn
grootvader een heelen gulden. Niet voor
dit of niet voor dat, neen, zoo maar kreeg
hij dien heelen gulden. Om in zijn spaar
pot te doen. Ik denk dat dien grootvader
iets heel prettigs was overkomen en dat hij
daar zoo blij over was, dat hij ook weer
een ander een plezier wou doen. Maar die
gulden-uit-blijheid kwam niet in den spaar
pot terecht. Neen, dat jongetje deed er heel
wat anders mee. Die liep weg van huis en
ging net zoo lang in trams zitten, tot die
heele gulden op was. Op één dubbeltje na,
want hij moest een thuisritje overhouden.
In welk stadje hij zoo aan 't trammen is
geweest, weet ik niet, maar in de plaats,
waar hij al die ritjes maakte, schijnt er
één tram te zijn geweest, die aan den rand
van een bosch stopte. Nou, dat vond dat
jongetje heel geschikt. Hij liep een eindje
het bosch in en toen ging hij lekker lui in
het mos liggen. Maar na een poosje begon
hij honger te krijgen, dus dacht hij: „ik ga
naar huis". Maar nu moet je niet denken,
dat hij opstond en weer de tram zou opzoe
ken. Neen, dat deed de jongen niet. Hij
ging wel overeind zitten, maar verder
kwam hij niet. „Kwam er nu maar een.
ja, wat wou hij eigenlijk dat er kwam?
Natuurlijk iets dat hem dragen kon, want
hij hield nu eenmaal niet van loopen, dat.
jongetje, dat voor loopen toch zulke ge
schikte beenen had. „Kwam er nu maar
een.." Hu! Wat kriebelde daar aan zijn
teenen? Het beekje aaide over zijn voet.
„Wil ik je thuisbrengen", kabbelde het
vriendelijk, maar de jongen zei: „Neen,
dank U wel. U bent me te nat." Het beekje
trok zich weer terug en de jongen mom
pelde weer: „Kwam er nu maar een...."'
Daar glibberde een reuzen-slak naar hem
toe. Ze beduidde hem dat hij op haar huis
je kon gaan zitten. De jongen deed dat en
daar ging ze vooruit. De slak vond dat ze
hard opschoot, maar de jongen dacht: ,die
slak doet geen kruipje vooruit." Dat zei hij
haar ook en toen was de slak zoo veront
waardigd, dat ze de jongen van haar rug
liet glijden. Zoo'n onaardige opmerking ook,
als je een slakken-draf loopt ter wille van
je gast!
Daar zat de jongen dus weer en nu riep
hij hardop: „Kwam er nu maar een paard.
Het paard kwam. Een mooi wit paard met
een ruiter en die nam den jongen mee.
Voort ging het in wilden galop. Zoo wild,
dat de jongen al gauw riep: „O, kwam er
nu maar een...." Rang! Er kwam al wat!
Een boomtak greep hem bij zijn haar en
daar bungelde hij nu
Toen zei hij niet meer „kwam er nu
maar", neen, hij riep: „Was ik maar op
den grond. Dan liep ik naar huis toe."
De boom schudde hem eens zachtjes door
elkaar. En 't zal wel door dat schudden
geweest zijn, dat de jongen er achter kwam,
dat hij zijn stevige stappers niet voor niets
had gekregen. Want nadat de boom, door
den wind geholpen, zijn tak zoo laag had
neergebogen, dat de jongen weer op den
grond kwam te staan, heeft hij er zelfs niet
over gedacht met zijn laatste dubbeltje naar
huis te trammen. Het heele eind liep hij
terug en voortaan liep hij alle mogelijke
einden en de tram en de bus hadden bij
hem afgedaan.
Uit blijdschap dat hun jongen nu einde
lijk een echte flinke jongen werd, hebben,
zijn ouders hem maar geen standje gege
ven, omdat hij dien middag zonder toestem
ming uit trammen was gegaan.
Dat kan. Al klinkt het heel gek en al
komt het ook niet dikwijls voor dat één
en dezelfde persoon beroemd en berucht is
tegelijk. Een voorbeeld hiervan is de zee-
rooverkapitein Klaus Störtebecker, die een
roover was met een ridderhart. Dat klinkt
alweer gek en zoo iets komt ook alweer
niet dikwijls voor, maar die Klaus Störte
becker was een ridder en een roover.
Klaus Störtebecker leefde zooveel eeu
wen geleden, dat er van hem en zijn ge
dragingen een menigte sagen en verhalen
in omloop zijn, waarin de rooverkapitein
lang geen slecht figuur slaat. Erkend wordt,
dat hij de schepen van de rijke kooplieden
uitplunderde en dat het sterkste handels
schip voor hem en zijn aanhangers niet
veilig was, maar de sagen en verhalen
vermelden uitdrukkelijk, dat hij nooit ook
maar iets nam van hen, die weinig bezaten,
maar wel gaf hij veel aan hen, die in nood
verkeerden. Roover én ridder dus!
Wat de geschiedenis van dezen beruchten
beroemdheid heeft te vertellen is lang zoo
gunstig niet als dat wat de sagen zeggen,
maar dat is heel begrijpelijk. De geschiede
nis werd geschreven door zijn tegenstan
ders en stellen de sagen hem te goed voor,
de geschiedenis maakt hem van een slecht
heid, die ook al niet op zuivere waarheid
berust.
Een oorlog tusschen Denemarken en
Zweden was aanleiding dat Klaus Störte
becker zijn zeerooversloopbaan begon. In
dien oorlog tusschen Denemarken en Zwe
den waren koning Albrecht en zijn zoon
in 1389 overwonnen en gevangen genomen
en twee jaar later belegerde koningin Mar-
garetha van Denemarken de Zweedsche
hoofdstad Stockholm. Toen reeds was de
blokkade in de oorlogsvoering ter zee be
kend. Dientengevolge hadden de Denen
Stockholm geblokkeerd met het doel haar
uit te hongeren. Koning Albrecht kreeg
evenwel hulp door middel van de hertogen
van Mecklenburg, die zeelieden aanwierven
die de opdracht kregen oorlogsmateriaal en
proviand naar de hoofdstad te brengen.
Deze zeelieden waren kerels die voor
niets stonden en daardoor slaagden hun op
drachten buitengewoon, wat tengevolge
had, dat hoe langer hoe meer ondernemen
de jonge mannen zich bij hen aansloten,
een rooversbroederschap, die reeds in 1392
het eiland Gotland voor zich wist te ver
overen. Op dit eiland vestigden zij zich en
maakten er een goed verdedigbaar en goed
gewapend rooversnest van. Maar de som
men die zij gekregen hadden voor hun
werk als blokkade-brekers waren lang niet
toereikend om het groot aantal leden van
de rooversbroederschap te onderhouden.
Een oplossing voor deze moeilijkheid was
al gauw gevonden. Alle rijk beladen koop
vaardijschepen zouden zij als hun buit be
schouwen. Het duurde niet lang of alle
bewoners van de Oostzeekust waren hun
vijanden. Koningin Margaretha verklaarde
hen, samen met de Hanzesteden Lübeck en
Hamburg, den oorlog en in 1398 werden zij
van het eiland Gotland verdreven. Een.
deel van de zeeroovers keerde de zeeroove-
rij den rug toe, maar de meest ondernemen-
den onder hen trokken naar de Noordzee..
Op de Friesche eilanden werden zij met
open armen ontvangen en van deze eilan
den uit ondernamen zij voortaan hun roof
tochten. De zeeroovers noemden zich de
Deelers", omdat zij zich geroepen voelden
de zoo eigenaardig verdeelde aardsche goe
deren op een meer eerlijke wijze te ver-
deelen. Die eerlijke verdeeling pasten zij
ook onderling toe wanneer buit in hun han
den was gevallen.
De handelsschepen op de Noordzee kre
gen het hard te verantwoorden. Geen schipn
ontging hen en het einde was een verbit
terde strijd tusschen de Hanzeschepen en
de zeeroovers. Door verraad werden de
zeeroovers overwonnen. Een van de man
nen van Störtebecker maakte in de omge
ving van Helgoland het roer van het zee-
rooversschip onklaar. Zoo moest een zwaar
18 millioen kubieke meter beton, die noo-
dig waren voor den aanleg van dien 3000
K.M. snelverkeersweg. Petje af dus voor
deze werkprestatie, die vergeleken kan
worden met de grootste bouwprestaties ooit
volbracht,
Geen schip ontging hem.
gevecht geleverd worden, dat eindigde met
den ondergang van de roovers. De roovers-
kapitein met een deel van zijn mannen
werden gevangen genomen en naar Ham
burg overgebracht. Het gerecht sprak over
allen het doodvonnis uit.
Een andere overlevering verhaalt, dat
men hem de vrijheid heeft aangeboden in
ruil voor de mededeeling waar hij zijn
schatten verborgen had, wat de zeeroover
weigerde.
Een sage vertelt, dat Störtebecker als
laatste gunst verzocht diegenen van zijn ge
zellen in vrijheid te stellen, die hij zou
voorbijloopen als zijn hoofd reeds van zyn
lichaam zou gescheiden zijn. Men stond
hem dit toe. Zijn mannen werden in een
rij opgesteld en nadat hun aanvoerder ont
hoofd was, zoo vertelt de sage, liep de ont
hoofde langs de rij mannen. Zes was hij er
al voorbij geloopen, toen de zevende, die
met zijn hoofdman wilde sterven, zijn voet
uitstak, waarover de onthoofde struikelde
en daarop ineenzakte. De eerste zes man
nen van de rij werden in vrijheid gesteld,
de overigen werden onthoofd.
Wat in deze sage vooral treft is de kame
raadschap tusschen hoofdman en onderge
schikten, de trouw tot in den dood en de
daad van den leider, die bereid is het uiter
ste te doen voor hen die zich a$n hem heb
ben toevertrouwd.