Soldaten krijgen een bevel Ridder Koenraad KWAM ER NU MAAR EEN BEROEMD EN BERUCHT en zijn knecht EEN KUBUS EN EEN KEGEL JAAP VEERMAN: Weer een poosje later riep ridder Koen raad: „Ko! Sta op en sluit het raam", ..Kol Den derden dag van den opmarsch van de stoottroepen werd halt gehouden. War me maaltijd! De luitenant stuurde twee van rijn mannen naar de veldkeuken, die wat verder, tusschen de bergen was opgesla gen. „Wij hebben honger, luitenant!" zeiden de, mannen. De luitenant wenkte. Daar kwam de motor met aanhangwagen, die uitgezonden was om het voedsel te halen, al weer in zicht. De groote etensketel was duidelijk te onderscheiden. Met vereende krachten werd de ketel uit den aanhang wagen gelicht. Het deksel werd opgetild.. „Erwtensoep met spek!" juichten de man nen. In een paar seconden had ieder zijn eet gerei te voorschijn gehaald. „Bij erwten soep hoort brood", riep een van de man nen, „dat kregen wij er in het kamp ook altijd bij". „Dat is zoo", gaf de luitenant toe. „Brood hoort er bij. Wij zullen doen zooals wij dat in het kamp gewend waren." De luitenant was een al wat oudere man, maar hij stond den jongen mannen, die on der zijn bevelen stonden, zoo na, dat er geen sprake was van een hinderlijk leef tijdsverschil. Er was slechts kameraadschap genegenheid en respect voor den aanvoer der. De maaltijd werd vlug genuttigd. Er was geen tijd te verliezen. Iedere minuut was kostbaar. Dus: snel eten en dan even snel het eetgerei in de beek weer schoonwas- schen. Dat gaf een vertrouwd gerucht. Dat reinigen met zand, gevolgd door het af spoelen met water. Dat gerucht was er al tijd geweest in den tijd van het kamp. „Mannen", kon de luitenant dan ook niet nalaten te roepen, „mannen, waar denken jullie aan op het oogenblik?" „Aan het kamp! Aan het kamp!" riepen ze als uit één mond. „Aan het kamp...." Op dit oogenblik rinkelden de vorken en lepels tegen de eetketeltjes aan. Een con cert als ééns in het kamp, een concert van overmoedige mu Zes kozakken moeten aantreden. Zij zul len een kostbaar geschenk naar de hoofd stad van China moeten brengen. Bevend hooren de mannen de bevelen aan. In machtelooze onderworpenheid. Het bevel dient gehoorzaamd te worden. Czaren grilCzaren wil Groote heeren hebben soms wonderlijke grillen! Op een goeden dag kwam Czaar Peter de Groote op de gedachte den keizer van China een geschenk te geven. De Czaar zocht en zocht of eigenlijk liet voor zich zoeken. Niets kon echter ge nade vinden in zijn oogen. Niets was kost- Voor waarts! In hei; Kamp was het strenge oefening geweest en kameraadschap. Hier was het harde werkelijkheid, maar de kameraad schap was gelijk gebleven, neen, die was nog sterker geworden. De lepels en vorken lawaaiden, maar in het lawaai ging de ontroering van het oogenblik niet verloren, die ontroering was duidelijk merkbaar. Dan klinken bevelen. „Naar de motoren! Opstijgen! Motoren aan slaan!" De ontroering wijkt, maakt plaats voor harden soldaten wil. Voort donderen de motoren. Bevelen klinken. Worden onmid dellijk opgevolgd. In 1941 Czaren-grlï. baar, niets was bijzonder genoeg. Al deze zorg om den keizer te behagen had na tuurlijk een achtergrond van eigenbelang. Waarom zou de Czaar zich zooveel moeite geven als hij er niets mee dacht te berei ken, wat zijn belangen ten goede kwam? Een pracht-geschenk wildé hij den keizer van China dus zenden. Men zocht en zocht en eindelijk bracht men den Czaar een Ve- netiaanschen spiegel, die in dien tijd voor buitengewoon kostbaar en buitengewoon zeldzaam gold. Het geschenk voor den keizer van China was dus gevonden, maarnu kwam nog de grootste moeilijkheid. Hoe zou men den spiegel naar China krijgen? Spoorwegen waren, er nog niet. De we gen waren slecht, zoodat het niet geraden was den spiegel op een wagen te laden om hem op deze wijze te vervoeren. Hoe moest nu de spiegel den keizer bereiken? Voor een Czaar bestaan geen moeilijkheden. Een bevel! Zes kozakken verschijnen. Weer een bevel. Zes mannen zullen den spiegel naar China's hoofdstad dragen. Gewapende troe pen gaan mee. De keizer van China zal zijn geschenk ontvangen. Weken en weken tfekt de wonderlijke stoet door de Russische steppen. De Chinee- sche grens wordt bereikt. De Chineesche grens wordt overschreden. Na zes weken. Daar klinks plotseling paardengetrappel. In vliegende haast nadert een keizerlijke koerier. Een bevel: Onmiddellijk omkeeren. Met de vriendschappen van de groote heeren is het soms wonderlijk gesteld en zes weken zijn een lange tijd! Lang genoeg om onaangenaamheden te krijgen! In de zes weken dat de spiegel onderweg was, hadden de Czaar en de keizer van Chi na twist gekregen en kon het spiegel-ge- schenk dus niet doorgaan. Wat voor indruk zou zulk een kostbaar geschenk in deze omstandigheden wel maken! De zes kozakken en het begeleidend ge wapend escorte bleef niets anders over dan maar weer rechtsomkeert te maken. Te rugtocht van zes lange weken door einde- looze steppen. Eeuwen geleden leefde er een ridder, die heette Koenraad. Die ridder had een knecht en die heette Ko. Ridder en knecht waren onafscheidelijk van elkaar en dat was te begrijpen. Zij waren aan elkaar gewaagd! De ridder voerde het allerliefst niets uit en met zijn knecht was dat evenzoo ge steld. Alleen eten en drinken, dat deden ze of hun leven er van afhing. Op een avond hadden ze weer eens in een herberg te veel gegeten en vooral te veel gedronken en met moeite bereikten ze in den nacht hun slaapkamer. Ridder en knecht hadden namelijk maar één slaap kamer. Weet je waarom? Omdat die slaap kamer nog het eenige vertrek was, dat be woonbaar was. Want waar nooit gewerkt wordt en steeds maar gegeten en gedron ken, daar raakt natuurlijk alles in verval. Zoodra heer Koenraad en zijn knecht in bed lagen, sliepen ze. „Grrr", klonk het uit het bed met het wapen en „grrr" klonk het uit het bed zonder versiering. Na een paar uur werd.de ridder echter wakker. Hij vond dat het tochtte. Daarom riep hij: „Ko!" De ridder moest dat nog wel zes maal roepen eer Ko eindelijk terugriep: „Ja, Heer?" „Het raam staat open Ko. Het tocht ge weldig." „Het raam staat open, Heer. Het tocht ge- .weldig." Meteen sliep Ko weer. Na een poosje riep de ridder weer: „Ko!" en toen-Ko wakker was, zei de ridder: „Ko, één van ons tweeën moet opstaan om het raam te sluiten. Zoo kunnen we niet blij ven liggen." „Ja, Heer. Eén van ons tweeën moet op staan om het raam te sluiten. Zoo kunnen yre niet blijven Eggen." Toen hij dat ge zegd had, draaide nij zich eens om en snurkte verder. Grrr Grrr sta op en sluit het raam", herhaalde de knecht en toen bleef er niets anders over dan ook werkelijk op te staan en het raam te sluiten. Hij deed dit dan ook om daarna zoo gauw mogelijk weer in bed te kruipen. Maar de ridder was erg onrustig dien nacht. Na een kwartier riep hij alweer: „Ko! Er ligt een man in mijn bed." „In het mijne ook, Heer!" „Ko! Wat zullen we doen?" „Heer! Wat zullen we doen?" „Ja, wat zullen we doen, Ko?" „Ja, wat zullen we doen, Heer?" „Ko! Ik smijt hem er uit." „Heer, dat doe ik ook." Daarna zeiden ze geen van beiden meer een woord en sliepen en snurkten een gat in den dag. Tegelijk werden ze wakker en tegelijk zagen ze, dat ze allebei voor hun bedden lagen. „Ko! Dat is toch een schandaal!" „Heer! Dat is toch een schandaal!" „We hadden toch besloten, om dien man in ons bed er uit te gooien?" „Heer, we hadden toch besloten om dien man in ons bed er uit te gooien?" „En nu heeft de vent mij er uit gegooid!" „Mij ook, Heer." „Ko. We laten ons niet uit onze bedden gooien." „Heer, we laten ons niet uit onze bedden gooien." „Ko, daarom ga ik er weer in." „Ik ook, Heer." Tien minuten later sliepen ridder Koen raad en zijn knecht alsof het hartje nacht was! Grrr-grrr Ja, zulke dingen kunnen nu gebeuren als je te veel eet en drinkt en vooral als je teveel drinkt kunnen zulke dingen ge beuren, denkt daar maar altijd aan! Dat ik met drinken, geen water-drinken bedoel, dat hebbfp jullie toch wel begre pen?. i Czaren gril.... Czaren wil.... Aan het hof had men inmiddels van den koerier vernomen dat het bevel was over gebracht en nu wachtte de Czaar den te rugkeer af van de mannen. Graaf Kutusow, die om zijn scherpe en geestige tong be roemd was, maakte op een dag een toespe ling waaruit iedereen kon opmaken, dat hij er niet aan twijfelde of de spiegel zou in scherven terugkomen. Dat was iets voor den Czaar. „Ik heb vertrouwen in mijn kozakken", zei Peter de Groote. „Zij zullen mij niet in de steek laten." De Czaar en de graaf gingen een wed denschap aan of de spiegel al dan niet on beschadigd aan zou komen. Met den dag werd de spanning grooter. Beschadigd? On beschadigd? Zes weken kropen voorbij. Toen kwam het bericht, dat de mannen met den spiegel in de Russische hoofdstad waren aangekomen. De spiegel was onbe schadigd. Onmiddellijk liet de Czaar graaf Kutu sow roepen en met hem samen wachtte hij op de trappen van het paleis de komst van de mannen af. Triomfantelijk glimlachend richtte de Czaar zich tot graaf Kutusow. „Wel wat heb ik U gezegd? Wie heeft de weddenschap gewonnen?" Nauwelijks had de Czaar deze woorden gezegd of het verschrikkelijke gebeurde. Een van de dragers struikelde, viel.trok de andere mannen mee in zijn val. Trok ook den kostbaren spiegel mee. In duizend scherven lag het kostbare stuk onder aan de trappen van het paleis. Alle omstanders schrokken. Men kende den Czaar. Nu hij zoo op het laatste oogen blik nog de weddenschap had verloren zes menschenlevens kostte dit op z'n minst. De eenige die in deze oogenblikken zijn tegenwoordigheid van geest behield was graaf Kutusow. Hij naderde zijn vorst, die dreigend naar de mannen onder aan de trappen keek. Snel zei hij: „Machtige heer- scher! De gouden doos waarom wij gewed hebben is zonder twijfel door U verloren. Maar het komt mij voor, dat het zeker wel een gouden doos waard is te weten dat niets, maar dan ook niets Uw dappere sol daten verwart, dan het oog van den Czaar". Deze vlgierij op het juiste oogenblik red de zes menschen het leven. De ongelukki ge soldaat, die best begreep wat er voor hem en zijn kameraden op zat, haastte zich te betuigen, dat alleen de tegenwoordig heid van den Czaar hem in verwarring ge bracht had. Op hetzelfde oogenblik had Peter de Groote de spiegel vergeten. Hij gaf op dacht den graaf de kostbaarste gouden doos te overhandigen, die in de stad te vin den zou zijn en trots en voldaan sprak hij: „Zoo ik de weddenschap had willen win nen, had ik mij niet op de trappen moeten vertoonen." Czaren gril.Czaren wil. Reeds in 1938 beschikte Duitschland over snelveTkeerswegen, die tezamen een leng te van 3000 K.M. bedragen. Deze wegen tot één geheel aan elkander gelegd, zouden Londen, Parijs, Berlijn, München, Weenen en Rome met elkaar kunnen verbinden. - ff- «S.': 18 millioen M3. beton. Wat een arbeidsprestatie de aanleg van deze wegen beteekent, behoeft wel niet gezegd te worden. Het woord fabelachtig is niet overdreven voor dit reuzen-werk, en even fabelachtig zijn de cijfers die wij zul len opsommen om aan te toonen wat een arbeid er in deze wegen schuilt. Zonder grondgravingen konden deze we gen vanzelfsprekend niet tot stand komen. Wanneer de uitgegraven grond tot een berg zou worden opgestapeld, zouden wij een berg te zien krijgen van 585 meter hoogte. Nu vindt je 585 meter misschien geen fabelachtig getal en een hoogte van 585 meter ook niet zoo heel bijzonder. Maar bekeken uit het oogpunt van graafwerk wordt dat heel anders. Nu kunnen wij niet verwachten dat jullie kijk hebben op graafwerk, dus, door onze beweringen zul len jullie nu niet dadelijk dien berg van 585 meter hoogte opeens reusachtig gaan vinden. Maar kijk nu eens naar het plaatje! 153 millioen M3. aarde. Vergelijk die „kleine" berg nu eens met de daarvoor liggende gebouwtjes. Wel? Wat zeg je nu? Toch zeker dat een berg van 585 meter wel iets is om respect voor te hebben en als je nu nog even wilt bedenken dat die berg door handenarbeid is ontstaan, nou. toch fabelachtig, hè? Aan den kubus op het andere plaatje is nog beter te zien, dat hij tot de fabel-kuben behoort en 't zegt je misschien wel iets, dat de zijden van dezen kubus 262 meter be dragen! Zoo'n kubus zou te maken zijn van de WILLY WIERDA: Er was een jongetje dat een paar flinke beenen had. Beenen, die elke jongen graag zou willen hebben, omdat het van die ech te loop- en ren-beenen waren. En om zulke beenen graag te willen hebben, hoef je warempel geen jongetje te zijn! Maar dat jongetje met die stevige beenen, deed daar nu niets mee. Niet wandelen, niet rennen, neen, dat jongetje zat maar 't liefst. Niet dat hij altijd in huis wilde zijn, o jee nee! Hij wilde wat graag naar buiten en liefst zoo ver mogelijk buiten de stad, maar.... met een trammetje of met een autobus! Op een keer kreeg dat jongetje van zijn grootvader een heelen gulden. Niet voor dit of niet voor dat, neen, zoo maar kreeg hij dien heelen gulden. Om in zijn spaar pot te doen. Ik denk dat dien grootvader iets heel prettigs was overkomen en dat hij daar zoo blij over was, dat hij ook weer een ander een plezier wou doen. Maar die gulden-uit-blijheid kwam niet in den spaar pot terecht. Neen, dat jongetje deed er heel wat anders mee. Die liep weg van huis en ging net zoo lang in trams zitten, tot die heele gulden op was. Op één dubbeltje na, want hij moest een thuisritje overhouden. In welk stadje hij zoo aan 't trammen is geweest, weet ik niet, maar in de plaats, waar hij al die ritjes maakte, schijnt er één tram te zijn geweest, die aan den rand van een bosch stopte. Nou, dat vond dat jongetje heel geschikt. Hij liep een eindje het bosch in en toen ging hij lekker lui in het mos liggen. Maar na een poosje begon hij honger te krijgen, dus dacht hij: „ik ga naar huis". Maar nu moet je niet denken, dat hij opstond en weer de tram zou opzoe ken. Neen, dat deed de jongen niet. Hij ging wel overeind zitten, maar verder kwam hij niet. „Kwam er nu maar een. ja, wat wou hij eigenlijk dat er kwam? Natuurlijk iets dat hem dragen kon, want hij hield nu eenmaal niet van loopen, dat. jongetje, dat voor loopen toch zulke ge schikte beenen had. „Kwam er nu maar een.." Hu! Wat kriebelde daar aan zijn teenen? Het beekje aaide over zijn voet. „Wil ik je thuisbrengen", kabbelde het vriendelijk, maar de jongen zei: „Neen, dank U wel. U bent me te nat." Het beekje trok zich weer terug en de jongen mom pelde weer: „Kwam er nu maar een...."' Daar glibberde een reuzen-slak naar hem toe. Ze beduidde hem dat hij op haar huis je kon gaan zitten. De jongen deed dat en daar ging ze vooruit. De slak vond dat ze hard opschoot, maar de jongen dacht: ,die slak doet geen kruipje vooruit." Dat zei hij haar ook en toen was de slak zoo veront waardigd, dat ze de jongen van haar rug liet glijden. Zoo'n onaardige opmerking ook, als je een slakken-draf loopt ter wille van je gast! Daar zat de jongen dus weer en nu riep hij hardop: „Kwam er nu maar een paard. Het paard kwam. Een mooi wit paard met een ruiter en die nam den jongen mee. Voort ging het in wilden galop. Zoo wild, dat de jongen al gauw riep: „O, kwam er nu maar een...." Rang! Er kwam al wat! Een boomtak greep hem bij zijn haar en daar bungelde hij nu Toen zei hij niet meer „kwam er nu maar", neen, hij riep: „Was ik maar op den grond. Dan liep ik naar huis toe." De boom schudde hem eens zachtjes door elkaar. En 't zal wel door dat schudden geweest zijn, dat de jongen er achter kwam, dat hij zijn stevige stappers niet voor niets had gekregen. Want nadat de boom, door den wind geholpen, zijn tak zoo laag had neergebogen, dat de jongen weer op den grond kwam te staan, heeft hij er zelfs niet over gedacht met zijn laatste dubbeltje naar huis te trammen. Het heele eind liep hij terug en voortaan liep hij alle mogelijke einden en de tram en de bus hadden bij hem afgedaan. Uit blijdschap dat hun jongen nu einde lijk een echte flinke jongen werd, hebben, zijn ouders hem maar geen standje gege ven, omdat hij dien middag zonder toestem ming uit trammen was gegaan. Dat kan. Al klinkt het heel gek en al komt het ook niet dikwijls voor dat één en dezelfde persoon beroemd en berucht is tegelijk. Een voorbeeld hiervan is de zee- rooverkapitein Klaus Störtebecker, die een roover was met een ridderhart. Dat klinkt alweer gek en zoo iets komt ook alweer niet dikwijls voor, maar die Klaus Störte becker was een ridder en een roover. Klaus Störtebecker leefde zooveel eeu wen geleden, dat er van hem en zijn ge dragingen een menigte sagen en verhalen in omloop zijn, waarin de rooverkapitein lang geen slecht figuur slaat. Erkend wordt, dat hij de schepen van de rijke kooplieden uitplunderde en dat het sterkste handels schip voor hem en zijn aanhangers niet veilig was, maar de sagen en verhalen vermelden uitdrukkelijk, dat hij nooit ook maar iets nam van hen, die weinig bezaten, maar wel gaf hij veel aan hen, die in nood verkeerden. Roover én ridder dus! Wat de geschiedenis van dezen beruchten beroemdheid heeft te vertellen is lang zoo gunstig niet als dat wat de sagen zeggen, maar dat is heel begrijpelijk. De geschiede nis werd geschreven door zijn tegenstan ders en stellen de sagen hem te goed voor, de geschiedenis maakt hem van een slecht heid, die ook al niet op zuivere waarheid berust. Een oorlog tusschen Denemarken en Zweden was aanleiding dat Klaus Störte becker zijn zeerooversloopbaan begon. In dien oorlog tusschen Denemarken en Zwe den waren koning Albrecht en zijn zoon in 1389 overwonnen en gevangen genomen en twee jaar later belegerde koningin Mar- garetha van Denemarken de Zweedsche hoofdstad Stockholm. Toen reeds was de blokkade in de oorlogsvoering ter zee be kend. Dientengevolge hadden de Denen Stockholm geblokkeerd met het doel haar uit te hongeren. Koning Albrecht kreeg evenwel hulp door middel van de hertogen van Mecklenburg, die zeelieden aanwierven die de opdracht kregen oorlogsmateriaal en proviand naar de hoofdstad te brengen. Deze zeelieden waren kerels die voor niets stonden en daardoor slaagden hun op drachten buitengewoon, wat tengevolge had, dat hoe langer hoe meer ondernemen de jonge mannen zich bij hen aansloten, een rooversbroederschap, die reeds in 1392 het eiland Gotland voor zich wist te ver overen. Op dit eiland vestigden zij zich en maakten er een goed verdedigbaar en goed gewapend rooversnest van. Maar de som men die zij gekregen hadden voor hun werk als blokkade-brekers waren lang niet toereikend om het groot aantal leden van de rooversbroederschap te onderhouden. Een oplossing voor deze moeilijkheid was al gauw gevonden. Alle rijk beladen koop vaardijschepen zouden zij als hun buit be schouwen. Het duurde niet lang of alle bewoners van de Oostzeekust waren hun vijanden. Koningin Margaretha verklaarde hen, samen met de Hanzesteden Lübeck en Hamburg, den oorlog en in 1398 werden zij van het eiland Gotland verdreven. Een. deel van de zeeroovers keerde de zeeroove- rij den rug toe, maar de meest ondernemen- den onder hen trokken naar de Noordzee.. Op de Friesche eilanden werden zij met open armen ontvangen en van deze eilan den uit ondernamen zij voortaan hun roof tochten. De zeeroovers noemden zich de Deelers", omdat zij zich geroepen voelden de zoo eigenaardig verdeelde aardsche goe deren op een meer eerlijke wijze te ver- deelen. Die eerlijke verdeeling pasten zij ook onderling toe wanneer buit in hun han den was gevallen. De handelsschepen op de Noordzee kre gen het hard te verantwoorden. Geen schipn ontging hen en het einde was een verbit terde strijd tusschen de Hanzeschepen en de zeeroovers. Door verraad werden de zeeroovers overwonnen. Een van de man nen van Störtebecker maakte in de omge ving van Helgoland het roer van het zee- rooversschip onklaar. Zoo moest een zwaar 18 millioen kubieke meter beton, die noo- dig waren voor den aanleg van dien 3000 K.M. snelverkeersweg. Petje af dus voor deze werkprestatie, die vergeleken kan worden met de grootste bouwprestaties ooit volbracht, Geen schip ontging hem. gevecht geleverd worden, dat eindigde met den ondergang van de roovers. De roovers- kapitein met een deel van zijn mannen werden gevangen genomen en naar Ham burg overgebracht. Het gerecht sprak over allen het doodvonnis uit. Een andere overlevering verhaalt, dat men hem de vrijheid heeft aangeboden in ruil voor de mededeeling waar hij zijn schatten verborgen had, wat de zeeroover weigerde. Een sage vertelt, dat Störtebecker als laatste gunst verzocht diegenen van zijn ge zellen in vrijheid te stellen, die hij zou voorbijloopen als zijn hoofd reeds van zyn lichaam zou gescheiden zijn. Men stond hem dit toe. Zijn mannen werden in een rij opgesteld en nadat hun aanvoerder ont hoofd was, zoo vertelt de sage, liep de ont hoofde langs de rij mannen. Zes was hij er al voorbij geloopen, toen de zevende, die met zijn hoofdman wilde sterven, zijn voet uitstak, waarover de onthoofde struikelde en daarop ineenzakte. De eerste zes man nen van de rij werden in vrijheid gesteld, de overigen werden onthoofd. Wat in deze sage vooral treft is de kame raadschap tusschen hoofdman en onderge schikten, de trouw tot in den dood en de daad van den leider, die bereid is het uiter ste te doen voor hen die zich a$n hem heb ben toevertrouwd.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1941 | | pagina 4