Een van onze grooten PRINS NIMMERBLI) WORDT IMMERBLIJ VERSTA DEN TIJD! 'T INSTINCT ZW1IGT NOOIT Vijf tegen één, dat is gemeen I 1668 1735 De zeven wereldwonderen Kattika heeft de vlucht genomen In een van de magere, jonge hoornen. Natuurlijk heeft hij weer iets gedaan, Waar de and'ren over te keer moeten gaan. En zéker had Kattika niet moeten vluchten, Je moet nu eenmaal nooit iemand duchten! ÏVIaar vijf tegen één, dat is ook geen manier, Niet yoor een mengch, niet voor een dier. Nog ruim een kwart eeuw.Dan zal er een 31sten December komen, waarop drie eeuwen geleden, een man werd geboren, die tot de geestelijk onsterftelijken be hoort. Die man is Herman Boerhaave, de geneesheer, de plantkundige, de scheikun dige én de verpersoonlijkte EENVOUD. In 1968 zal het dan 300 jaar geleden zijn, dat deze man geboren werd in een eenvou dig huis te Voorhout, een eenvoudige pasto rie, die, nu wij 1941 schrijven, nóg dienst doet als pastorie. Of van deze woning in 1968 hetzelfde ge zegd zal kunnen worden: dat zij „nog" steeds pastorie is, kunnen wij natuurlijk niet weten, maar wat wij wél weten, is, dat deze geestelijke reus, die 300 jaren lang niet werd vergeten, die, integendeel, 300 jaren lang geëerbiedigd werd en geëerd, in 1968 ongetwijfeld weer in het midden van de belangstelling zal staan. Herman Boerhaave, die het geluk had op te groeien in een groot gezin, onder leiding van een vader, die wist dat aan geest en lichaam dezelfde waarden moeten worden toegekend, toonde al zeer jong tot diegenen te behooren, die rechtens begaafdheid mo gen studeeren. Leiden is de plaats waar dit belangrijke leven zich heeft afgespeeld. In Leiden studeerde de jonge Boerhaave, eerst voor dominee, daarna voor dokter. Daar was hij geneesheer en hoogleeraar. In de geneeskunde, in de plantkunde, in de schei kunde. Daar was hij de groote geleerde en de groote van ziel, die zijn kunnen inzet voor de gemeenschap. Boerhaave is de man geweest, die Europa en Amerika een nieu we geneeskunst heeft geleerd, die niet de theorie, maar den lijdenden mensch als uit gangspunt nam. Grooten van geest worden dikwijls mis kend. Hoeveel wérkelijk grooten vonden eerst erkenning n a hun dood! Grootheid (Foto Archief) Herman Boerhaave. van ziel schijnt evenwel onmiddellijk on derkend te worden. Herman Boerhaave, de geestelijke reus, was geliefd om de een voud van zijn wezen. Ondanks de groote rijkdommen die zijn begaafheden hem de den verwerven, ondanks het feit, van zijn wereld-vermaardheid is het mogelijk, dat een van zijn beroemd geworden leerlingen, Albrecht von Haller, van hem in zijn dag boek opteekent, na eerst gewezen te heb ben op Boerhaave's rijkdom: ....„Hij leeft echter nog als een armen bierbrouwer. Een onaanzienlijk man met katten-oogen, een kleine» neus, een armoe- digen hoed, grauwe kleeren, grove schoe nen, geen degen. En dan te bedenken dat de werken van dezen man in ongeveer alle talen, zelfs in het Arabisch vertaald zijn! In 1738 is hij gestorven. Te Leiden. Op het gedenktee- ken, dat zijn graf in de Pieterskerk siert, is zijn lijfspreuk, waarnaar hij zelf steeds leefde, aangebracht: EENVOUD IS HET KENMERK VAN HET WARE. het leefde vrfl en was geen huisdier nog. Nu, dat wilde paard dan, had als eenigst verdedigingsmiddel zijn pooten. Niet om mee te schoppen zoozeer, maar om er mee te vluchten. Want dat was het eenig red middel van het paard in nood: de vlucht. Een paard heeft een niet al te scherp ge zicht, maar neemt wel snel beweging en kleur waar. Op hetzelfde oogenblik dat het gaard een hem onbekende kleur of bewe ging of een vijandelijke kleur en beweging waarneemt, zegt zijn instinct: vlucht! Zonder een kreet jaagt het dier dan ook voort bij elke waarneming van hem onbe kende of vijandige beweging of kleur. Daar om is ook dat paard in de wei-van-verle den-jaar aan den haal gegaan. Aan een mensch was ook dit paard wel gewend, maar een arm-zwaaiend mensch had het misschien nog nooit gezien. Onbe kende beweging dus. Het instinct gebiedt: Vlucht! Dat vluchten vindt plaats zonder een kreet. Waarom ook een kreet? Een kreet zou zinloos zijn. De os in nood kan met zijn geloei soortgenooten te hulp roe pen, want zijn redding ligt niet in vlucht, maar in verdediging. Is die verdediging te zwaar voor het bedreigde dier alleen, dan kunnen soortgenooten hem bijstaan. Maar voor het paard heeft zoo'n roep geen zin. Want de eenige redding van het paard in nood is de snelle vlucht en niet de verde diging. Een paard noemen wij veelal een moedig dier en een os is voor de meesten van ons het toppunt van domheid en daarom ge bruiken wij zijn korten naam nog al eens als we wat dikwijls achter elkaar het woord „ezel" gebruikt hebben. Wat soms kan voorkomen en dan is een veranderingetje wel aangenaam! Een paard noemen we dus een moedig dier en een os beschouwen we als een stom merd in 't kwadraat. Tot we op een dag de wonderlijke ervaring opdoen, dat een paard voor een kleinigheidje op de vlucht gaat en een os voor datzelfde kleinigheidje geen stap uit den weg gaat. Daar staan we dan met onze opvattingen en vanzelfsprekend gaan we dan nadenken ovef 't geval. Tot verleden jaar zomer heb ik ook altijd een paard voor een moedig dier gehouden, zonder daar eigenlijk grond voor te heb ben en een os was voor mij de sufferd, ook al zonder grond! Maar verleden jaar, in m'n vacantie, zat ik een keer in een wei en in de verte ontdekte ik iemand, die ik beslist spreken wou. Dus riep ik en zwaai de met m'n armen en toen heb ik de er varing opgedaan, dat een paard één-twee drie aan den haal gaat en een os op zijn manier z'n verstand gebruikt. Want het paard, dat in die wei graasde, ging voor mijn zwaai-arm aan den haal, maar de os dacht daar niet aan. Die bleef en kwam zelfs loeiend nader en zijn horens, beloof den me niet veel goeds! Toen bleef me niets anders over dan te doen als dat paard. Dat deed ik dan ook: ik ging aan den haal. Toen ik buiten adem in een boschje zat, was ik opeens van meening, dat een paard een lafaard was en een os toch lang geen stommerd, want hij wist toch maar best waarmee hij een vijand tenminste een vijand in z ij n oogen ver jagen kon! Natuurlijk kon ik niet laten om die nieuwe paarden-ossen-meening rond te bazuinen, met het „bewijs" er bij. Maar mijn bazuin trof ook het oor van een man- die-het-heel-beslist-weten-kon en die hield een heel betoog. Over paarden en ossen en instinct. Het gevolg van dat betoog was, dat ik mijn bazuin heb opgeborgen, want het bleek dat ik geen gelijk had. Een paard is niet laf, zooals ik ontdekt meende te hebben en een os is niet dom, die ontdek king was tenminste juist. Dat alles kwam ik te weten uit het betoog van den man-die- het-heel-beslist-weten-kon en omdat ver keerde meeningen er zijn om opgeruimd te worden en ik bovendien een handje heb geholpen om de aloude moedige-paarden- theorie onderste boven te gooien, vind ik het nu niet.meer dan plicht om het paard in zijn eer te herstellen en de os, die is er door het wei-avontuur op vooruit gegaan, die behoeft dus niet meer in zijn on-eer van domheid hersteld te worden. Maar aan de niet bestaande ossen-domheid zal ik toch wat meer bekendheid geven ennewe gebruiken voortaan alleen nog maar het woord „ezel" als dat zoo te pas komt. Al is 't ook tien maal achter elkaar! Nu ga ik op mijn manier vertellen wat het betoog van den man-die-het-heel- beslist-kon-weten, m ij heeft geleerd. Een paard, dat weten we allemaal, was eens een wild dier. Geen roofdier, maar Eén zag te laat Natuur verleent aan elk van haar schep selen juist dat, wat noodig en verantwoord is, En wat zij eenmaal gegeven heeft, blijft eeuwig voortbestaan. Het wilde paard en het paard van nu, zijn door een afgrond van jaaren geschei den, maar het instinct, het vlucht-instinct, bleef ongerept bewaard. De os vlucht niet. De os wacht af of valt aan. Kop gebogen. Horens priem-bereid. Zijn noodkreet galmt door de lucht. Soortgenooten kunnen hem helpen. Dus geeft de os alarm. Tusschen de kudden van het verre verle den en de kudden van nu gaapt een kloof van ontelbare jaren, gaapt de kloof van dier-in-vrijheid van ééns en huisdier van nu. Toch bleef het instinct van verdediging en gemeenschappelijke verdediging behou den. 't Instinct zwijgt nooit. Zoo dikwijls hoor je iemand zeggen als hij heel verbaasd is over iets: „Nu, dat is dan zeker het achtste wereldwonder!" En dan lachen we eens en doen allemaal of wij die andere zeven wonderen op ons duimpje kennen. Maar ik wed om.... ik weet niet wat.... dat de meesten van jullie, als ik vroeg er een paar te noemen, er niet één zouden weten. Die zeven wonderen hebben voor ons al goeddeels hun wonderlijkheid verloren, maar in de Oudheid waren het daverende dingen en al hebben deze des tijds daverende dingen dan ook hun won derlijkheid voor ons verloren, daverend zijn ze toch geweest en daarom het bespreken best waard. Dus let op, de antieke zeven ■wonderen laat ik nu volgen. In de eerste plaats moeten wij dan noe men het beeld van de „Zeus van Olympia". De schepper van dit beeld, Phidias" heeft met dit beeld de god Zeus zittend weerge geven op een troon van 4 meter hoogte. Het hoofd van het beeld reikte bijna tot aan het dak van de tempel, die 18 meter hoog was. Het beeld was uit goud en zilver ver vaardigd en was buitengewoon kostbaar, waardoor het dan ook tot „wonder" verhe ven werd. Van dit beeld is niets, maar dan ook totaal niets overgebleven. Wij weten alleen nauwkeurig hoe het er heeft uitge zien door de afbeelding van dit werk op Romeinsche munten. Het tweede wereldwonder, de „hangen de tuinen van Semiramis", is ook volkomen vernietigd. Het voor dien tijd zoo bij zonde er van deze tuinen was, dat zij niet waren aangelegd op den beganen grond, maar op de met aarde 'bedekte daken, de daken van een terrasvormig paleis. Noemen wij verder de „Diana-tempel" te Ephese, waarvan nog waardevolle over blijfselen zijn gevonden. Deze tempel be stond geheel uit wit, lichtgevend marmer, had een lengte van 130 meter en een breed te van 69 meter. 126 prachtige zuilen om gaven de muren en aan de voorzijde waren drie rijen negentien meter hooge zuilen aangebracht. Een ander wereldwonder was het graf van koning Mausolos van Kariën. Het eigenlijke grafmonument, dat door 36 zui len omgeven was, rustte op een hoogen, vierkanten onderbouw. Op het grafmonu ment, dat tempelvormig gebouwd was, ver hief zich een pyramide van 24 trappen, be kroond door een span paarden van gewel dige afmetingen met de figuren van Mau solos en Artemisia. Eenige overvblijfselen van dit „wonder" zijn ondergebracht in een museum. Naar dit wereldwonder wordt een praalgraf nog steeds een „mausoleum" ge noemd. De „Kolos van Rhodos" is een beeld van de zonnegod, geheel uit brons gegoten en van binnen volgemetseld. Het moet onge veer 32 meter hoog zijn geweest en stond aan den ingang van de haven van Rhodos. Er wordt van verteld, dat het zoo geplaatst was, dat de schepen konden in- en uitvaren tusschen de beenen van het beeld door His torisch is dit echter niet te bewijzen. Waar schijnlijk is, dat het beeld op een rots heeft gestaan, naast de invaart van de haven. Slechts 56 jaar heeft dit beeld bestaan. Toen werd het door een aardbeving vernield en in zee geworpen. HANNIE FRANKEN: Prins Nimmerblij was de zoon van den koning van Goudland en zooals zijn naam al vertelt, nooit of te nimmer was hij blij. Eerlijk gezegd, waren de Goudlanders én hun koning én hun koningin geen van allen ooit blij, maar van hen viel dat niet zoo op als van den prins, omdat die zoo jong was en keek of hij zestig was. Tja, daar zeg ik nu ook wat raars, want ik ken een hee- leboel menschen, die zestig zijn en geen van allen kijken ze als die Prins Nimmer blij. Maar ze wonen ook niet in Goudland, juist is tegengekomen! Ik ben nieuwsgierig hoe dat zal afloopen! Kom mee! We gaart achter den boom staan, dan kunnen wij hoo- ren wat ze zeggen. „Ik ben de man-zonder-goud, Waar heel de wereld van houdt, Voor elke vreugde en elk verdriet, heb ik een lied, tietie-tietiet!" Houd je stil! Niet lachen! Dat is wel erg moeilijk, want dat tietie-tietiet klinkt zoo jolig, dat.... nee maar! Zie je dat? Prins Trekkezingr en Nimmerblij. weet je! Goudlanders van zestig kijken al lemaal even ongelukkig. Nou ja, daar moe ten we ons maar niet aan ergeren, want als je je heele leven in Goudland moet wonen, dan wordt je wel zoo. Want in Goudland wonen is nu eenmaal geen pretje of dacht je dat soms? Goud glanst zoo mooi, hè, zeggen ze en 't is zoo'n heeleboel waard? Geloof je me niet? Nou, dan gaan we 'ns een keer op bezoek bij een Goudlander, dan zul je eens wat zien! Denk je soms dat Goudlanders alleen maar in sprookjesver- halen bestaan? Haha! Op de wereld krioelt 't van Goudlanders en 't eenige verschil tusschen hen en de Goudlanders uit de sprookjes is, dat die uit de sprookjes nooit meer lachen omdat ze doodmoe waren van al de schittering en de goudlanders-van-nu lachen altijd door. Ze lachen hun goudlach en dat is de meest valsche lach die er be staat. Die zit in hun hart en schatert door hun monden en oogen naar buiten. De goudlach maakt de Goudlanders zoo leelijk, zoo leelijk, dat je ze altijd en overal her kent. Ben je bang dat jij ze niet herkent? Nu, neem dan een zonnebloem in je handen en houd die voor hun neus. Hoort die neus dan bij een Goudlander, dan kijkt hij zoo valsch naar de bloem van zonnegoud, dat 3e dadelijk weet wie je voor je hebt. Maar houdt je je bloem aan een mensch-zonder- goud voor, dan zul je zien: die kijkt stra lend biy naar de zongouden bloem. Nu zijn we al pratend in de verkeerde richting gewandeld. We waren op weg naar sprookjesland en nu staan we weer midden tusschen de menschen! Omkeeren dus! Ha! Daar loopt Prins Nimmerblij. Maar wie zit daar bij dien boom? O, dat is Trekkezing, de man-zonder-goud, waar heel de wereld van houdt. Want voor vreugde en verdriet heeft hij altijd een lied. Hij zingt en zijn luit zingt mee en waar hij komt is opeens ieder tevreê. Wat een geluk, dat Prins Nimmerblij hèm Nimmerblij heeft opeens een heel ander gezicht, nu lijkt hij eerder zes dan zestig! Zie je hoe de lach achter zijn lippen zit?" Niet? Nou, kijk dan eens goed! Zijn lippen trillen,, zoo duwt de lach er tegenaan. „Ik ben de-man-zonder-goud, Waar heel de wereld van houdt, Voor elke vreugde voor elk verdriet, heb ik een lied. Tietie-tietiet!" „Ik ben de guit met de luit, die zingt en fluit met een vroolijken snuit. Ik loop waar de zon is, omdat ik weet dat dat goed is. Alleen in goudland wil ik niet zijn, in Goudland zijn de menschen zoo klein. Ze denken wel: goud maakt je groot, maar ik weet zeker: Goud maakt menschenharten dood." „Dan ben ik maar liever de man-zonder goud, waar heel de wereld van houdt. Voor elke vreugde, voor elk verdriet, heb ik een lied, Tietie-Tietiet! „Zeg, ik geloof dat U verdriet hebt, is 't niet?" Dat vroeg de man-zonder-goud aan Prins Nimmerblij en die kwam dadelijk een paar stappen nader en na vijf minuten had hij alles verteld van dat lachlooze Goud land en dat hij nu weggeloopen was en nog veel meer. Toen hij uitgepraat was, zong Trekkezing, de man-zonder-goud, een spot liedje op de Goudlanders en toen duwde de lach zoo hard tegen prins Nimmerblij's lippen, dat die vanzelf opensprongen om den lach door te laten. Op dat oogenblik was Prins Nimmerblij genezen en Prins Immerblij geworden. Prins Immerblij keerde onmiddellijk te rug naar zijn land om daar de goudziekte te gaan bestrijden met de zonnelach. Daar in dat goudland zijn ze allemaal genezen. Zou 't daarom maar niet het allerbeste we zen, dat we onze Goudlanders op dezelf de manier probeerden te genezen? Dan blijft er op 't laatst alleen maar zonnegoud bestaan en het valsche goud, dat sturen we .naar de maan! De „Lichttoren van Pharos", waarvan ook niets anders is overgebleven dan de roem, was 8 verdiepingen hoog, tezamen een hoogte van 130 meter! Het was geheel uit marmer opgetrokken en bovenop brand de een open vuur, waarvan gezegd wordt, dat het op een afstand van 55 kilometer zichtbaar zou zijn geweest. Zooals jullie al wel gemerkt zullen heb ben, zijn al deze „wonderen" bouw- en beeldhouwwerken, die voor ons geen „won deren" meer beteekenen. Voor een van deze wonderen, dat hier nog niet genoemd is, moet echter een uitzondering worden ge maakt. Dat zijn de geheimzinnige Egypti sche pyramiden, die thans nog bestaan en die wij kunnen vinden op den rechter Nijl- oever tegen de helling van de Lybische woestijn. Het zijn koningsgraven, die onge veer zesduizend jaar voor Christus werden gebouwd. De gezamenlijke pyramiden zijn zóó gebouwd, dat de vier grondlijnen naar de vier hemelstreken zijn gekeerd, waar mee de bouwers uitdrukking zouden heb ben gegeven aan zekere wereldgeheimen. 1700 1600 1800 19... 41 In het kleine stadje is zooveel veranderd. Ik herken het bijna niet meer. De hoofd straat met de hobbelige keien, die als het zwaar geregend had, een mozaïek leek van ontelbare kleine plasjes in de hoeken en naden van de grauwe keien en die een gouden mozaïek werd zoodra de zon weer verscheen, is verdwenen, ligt nu een beetje yergeten achter de nieuwe straat. In het kleine stadje is toch zooveel ver anderd. Ik herken het haast niet meer. De bruin geverfde winkels met de stijf-nette uitstalkasten hebben plaats gemaakt voor X^--'; v (Polygoon) kleur en grilligen vorm. Zooals in de groo te steden, maar.... alles in het klein! Ja, er is veel veranderd in dat kleine stadje, waar ik toch nog zoo veel van houd. Omdat er één ding niet is veran derd. Omdat dat oude kerkje er nog staat Dat kerkje met dien korten, vierkanten to ren, dat kerkje met die kleine, heldere klok, die méér was dan het kerkje, die kleine klok, die niet bim-bammen kon, die niet kon roepen of bevelen, die niet kon klagen en niet kon juichen, die door de eeuwen slechts stilletjes zei: „Versta Uw tijd! En.... wees bereid...." Misschien dat niet ieder de klokkebood- schap kan verstaan. Maar wie die bood schap wél verstaat, geeft haar door aaE heel de wereld. En hoe jonger de stem is die de boodschap brengt, hoe blijder di« boodschap zal klinken!

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1941 | | pagina 4