DAHPO Kou op de borst ALMKERK Nieuwj aar sadvertentie van deze geschenken plachten onder het dienstvolk te worden verdeeld. Voor de oudgedienden was er behalve het gewone aandeel nog een toegift: elk kreeg een nieuwe linnen „litefka" (russische kiel) en een gouden „im periaal j 5-roebelstuk. Fjodor Iljytsj die namens de afwezige vorst het een en ander uitdeelde, hie id bij die ge legenheid een lange lofrede op de milde vrijgevigheid van de meester, en de oudjes, elk met de traditionele brandende waskaars in de hand, ston den geduldig te luisteren. Dat zij tot het uitstervend geslacht der voorma lige lijfeigenen behoorden was hun aan te zien, al was het alleen al aan de ruggen, gekromd onder een leven van onafgebroken zwoegen. Slechts één was er, die volkomen rechtop stond, en in wiens hand de flakke rende kaars niet beefde. Het was ©en eenogige grijsaard, wiens wreed ge schonden gelaat Nikolaj Sacharowitsj nieuwsgierigheid gaande maakte. „Wie is deze man?" vroeg hij na afloop van de plechtigheid aan vriend Fedja. Hij vernam, dat de man Jer molaj heette, en voor meer dan hon derd jaar op ditzelfde landgoed als lijfeigene geboren was. Onder zeven russische heersers, van keizerin Jeka- terina tot tsaar Nikolaj Alexandro- witsj had deze jermolaj geleefd. „Wie weet, overleeft hij ook ons, en maakt hij nog de revolutie mee!" spotte Fedja. Wat Jermolaj 's uiterlijk betreft: liierover deden allerlei geruchten de ronde. Misschien was het zo gewor den door een ongeluk, misschien door een strafoefening. Je weet, dat onze voorouders niet bepaald zachtzinnig waren. Ik heb er overigens nooit naar gevraagd". En daarmee scheen dit onderwerp afgehandeld. Het was Kerstmorgen, toen Niko laj Sacharowitsj, alleen wandelend langs de bosrand, een hutje ont dekte, voor welke scheefgezakte deur Jermolaj bezig was een kolossaal houtblok met de hakbijl te klieven. Toen de oude man hem zag nam hij eer biedig de muts af en groette met een „God zegene uwe genade." „Hij zégene jou eveneens, vadertje", ant woordde mijn oudoom: „Maar Jermo laj, je doet me verbaasd staan. Ben je werkelijk meer dan een eeuw oud?" „Om uwe genade te dienen: Hon derd en drie en vijf maanden heeft de Heer mij tot op heden gegeven. Ziet uwe genade deze mooie laarzen? Die draag ik alleen op feestdagen. Onze meester, vorst Sergej Alexan- drowitsj, gaf ze mij op mijn hon derdste verjaardag... Och ja, hij heeft mij veel gegeven: alleen geen nieuw gezicht... dat kon hij niet." En grijns lachend legde Jermolaj de bijl neer. Nu kon mijn oudoom zijn nieuws gierigheid niet langer bedwingen: „Vertel mij eens, vadertje, hoe is dat toch gekomen je zult zo wel niet geboren zijn, neem ik aan: wat is er met je gebeurd?" „Ach, het is niets bijzonders/heer" „Toch zou ik 'twel graag willen weten, Jermolaj." „Zoals uwe genade beveelt." „Ik beveel niets, vadertje, ik vraag alleen. Als je er liever over zwijgt, zal ik er verder niet meer op aan dringen." Jermolaj scheen een ogenblik na te denken; toen zuchtte hij diep en begon. „Idet gebeurde meer dan vijftig jaar geleden, heer, in de strenge win ter van 1844. Ik was toen nog in mijn volle kracht; zonder overdrij ving kan ik uw genade verzekeren, dat er in die tijd in de bossen van deze streek geen beer of ever huis de, waartegen ik niet ongewapend durfde te vechten. Maar om nu terug te komen op die winter: die was zo verschrikkelijk dat zelfs eeuwenoude berken door de felle vorst gespleten werden en met luid geraas uiteen kraakten. Het klonk als het knallen van geweer schoten op de windstille morgen. Nu weet uw genade wel, moedertje berk stamt uit Siberië en kan veel verdra gen. Maar wat die winter ons bracht, was voor sommige bomen te veel, en wat de mensen aangaat: alleen ai hier in de omtrek zijn et' toen honderden doodgevroren; zelfs veel wilde die ren en vogels stierven. De wolven, razend van honger en kou, drongen tot in de dorpen door, en verscheur den mannen, vrouwen en kinderen. Hoeveel? Ik kan dit zelfs bij bena dering niet zeggen... De lucht zat vol ijskristallen en liet noorderlicht schitterde meermalen nachten achtereen. In die Decembermaand, waar ik van sprak, logeerde hier de kleine Jelenka met haar russische kinder meid. Zij was het enig dochtertje Baranowsky, wiens bezitting ongeveer 80 wjerst. (1 wjerst is 1070 m.) van deze lag. De graaf was een verre bloedverwant van onze vorst, en Je lenka werd hier vaak gebracht, om met haar neefjes en nichtjes te spe len. Zij was een kleine engel, die Jelenotsjka dat wist God het best, en daarom heeft Hij haar zeker al zo vroeg naar Zijn paradijs terugge roepen. Het was een vrolijk kind, altijd dartel en zonnig... ach, hoe moet ik dat uw genade duidelijk ma ken Als ze genoeg gespeeld had, en er maar een ogenblikje tijd was, tussen of na mijn werk, kon je haar steevast hier in de hut vinden. Ze zat dan op dat bankje, daar in de hoek, dicht tegen me aangedrukt, en ik moest maar vertellen, van alles en nog wat: ze kon er niet genoeg van krijgen. De kinderen van onze vorst gaven er niets om, maar zij kon urenlang muisstil zitten luisteren. „Jermolaj," zei ze vaak met haar zilveren stemmetje: „mijn kindermeid kent ook veel sprookjes en geschiede nissen, maar jouw verhalen hoor ik altijd het liefste..." Ze groeide op, zo mooi en zo rein als een waterlelie op een zo merse vijver. Maar na de dood van haar moeder kregen wij Jelenotsjka hier niet vaak meer te zien, en dat bedroefde mij. Wel hoorden wij ge regeld van haar door Grisja, een be diende van daarginds, die hier nog wel eens kwam opdagen. Jelenka, zo hoorden wij van hem, werd nu al een echte jongedame: zij was ook al twaalf jaar oud... Het was December in het jaar van die strenge winter, toen ze na lange tijd hier weer verscheen, en ik mij van de waarheid van Grisja's woorden kon overtuigen. Ik dacht eerst, dat ze zich nu wel te groot of te voornaam zou voelen, om nog als vroeger Jermolaj 's kame raadje te zijn, maar dat kwam heel anders uit. Na een week vertelde ik haar mijn domme gedachten. Toen omhelsde ze mij, en ze zei: „Mijn lieve trouwe Jermolaj, cloe niet zo dwaas! Je wilt toch mijn vriend blij ven Weet je, Jermolaj, als ik later groot ben, wil ik net zo sterk wor den als jij, en ook voor niets bang zijn. Dan zullen we samen trouwen, en jij zult me elke dag verhalen doen." Ik begon te lachen: „Maar Jelenka, duif je-lief, trouwen met Jer molaj 't Zou hetzelfde zijn alsof 'n prinses met een slaaf trouwde, en wat ben ik anders dan een slaaf?" „O!" kwam Jelenka, „maar vader is zo goed, en hij houdt veel van jou. Hij zal 'tvast niet verbieden, als ik het hem vraag...". Ik wilde haar juist antwoord geven, toen het kindermeisje boos de hut kwam binnenhijgen. Ze beknorde het meisje, dat „altijd en eeuwig zoek was", en mij, omdat ik met allerlei dwaze vertelsels Jelenotsjka gedurig in beslag nam: Wat had de familie op die manier aan het kind? „Je be tovert haar helemaal met al die on zinnige geschiedenissen van jou, schaam je vadertje. En kom nu met een maar mee, want we vertrekken aanstonds. Grisja is zojuist met de boodschap gekomen, dat Jelenka en ik nog vandaag thuis verwacht wor den. We gaan met de slee van je meester. Walka ment de goudvos en de appelschimmel, en Grisja heeft al 'n geweer en twee pistolen, één voor Walka en één voor jou, meegekre gen. Je kunt toch schieten voor 't geval, dat we wolven tegenkomen?" „Zeker, moedertje... maar waar om die haast? Is 'tniet verstandiger, tot morgenochtend te wachten?Óver 'n uur is de zon onder, en de rit duurt minstens vijf uur..." „Je ver geet, dat 't volle maan is, vadertje. En trouwens, niemand vraagt jou om je raad. Morgen is het kerstmis, en vandaag krijgt onze graaf voor het eerst na de rouwtijd weer eens gasten. Het spreekt vanzelf, dat hij Jelenka thuis wil hebben. En sta nu niet lan ger te lummelen, maar schiet op, doof je vuurtje met sneeuw en as, als je niet wilt, dat vannacht je hut afbrandt, terwijl je weg bent. Want je moet met ons mee. 'Kom duifje, (dit was tegen Jelenka)wij gaan maar vast, Jermolaj komt wel ach teraan!" Ik stond in nog geen honderd tel len op de binnenplaats, maar de maan was al op, en 'tging scheme ren, eer de slee eindelijk vertrok. Daar zaten we dan, gehuld in een vracht pelzen om ons tegen de moor dende oostenwind te beschutten. Ik f|r kindermeid naast mijvóór zaten Wal ka en Grisja. Eer wij wegreden, gaf mijn meester mij zijn laatste bevel: „Mochten er wolven komen, Jermolaj, dan flink schieten. Maar als dat niet helpt, dan weet je wat je te doen staat, nietwaar." Ik nam mijn muts af, en antwoord de: „Ik weet het, uwe genade." „God zegen dan jullie reis, en mijn beste groeten aan graaf Elexander Wladimirowitsj. Voorwaarts, met God! En daar reden we clan. De bellen rinkelden helder door de stille vries- avond. In het eerst sprak niemand een woord: de ijzige kou sloeg ons als met een sabel in het gezicht. Toen opeens begon, tegen 't verbod van haar njanja (kindermeid), Je lenka te praten: „Wat staat jou te doen, Jermolaj, als de wolven ko men „Niets bijzonders, duifje", zei ik: „wanneer ze al te brutaal worden springt Jermolaj van de slee en trekt hij zulke lelijke gezichten en roept hij zo vreselijk hard tegen de wolven, dat ze bang worden, en weg hollen, zo hard ze kunnen!" Jelenka wilde nog iets zeggen, maar toen legde njanja de hand op haar mond en keek zo dreigend, dat het kind verder zweeg. Wij hadden naar schatting een goe de veertig wjest afgelegd, toen de paarden de oren spitsten en on rustig werden. En opeens hoorden we allen het gehuil van wolven. Het duurde niet lang of we kregen ze te zien op een maanlichte heuvel. Van daar stoven ze als een zwarte vloed golf over de sneeuw op onze slee af. Grisja duwde Walka en mij elk een pistool in handen en zelf gebruikte hij het geweer van vorst Golowin. Geen schot miste, maar dat was bij zo'n helder zicht en zo'n grote troep geen wonder. In het begin wisten we door telkens vuren een fikse voorsprong te behouden. Maar onze achtervolgers, al werden ze minder in getal, gaven de wedloop niet op, en zo kwam dan eindelijk het ogenblik, dat onze mu nitie op was. Het eerst trok Grisja zijn pels uit en smeet die in de sneeuw. De wolven (hun honger leek na 't verslinden van de gesneuvelde makkers nog heviger geworden) en scheurden met woest gegrom het du re bont aan flarden en vlak daarop hoorden wij ze weer hijgend dichter bij komen. Toen wierp Grisja ze zijn laarzen toe, en daarna gooide Jelen ka haar bontmuts weg, tot woede van de njanja: Opeens keerde Walka zich om en snauwde mij toe: „Jermo laj, hondsvot, blijf jij maar rustig zitten? Vooruit, je kent je plicht!" Ik stond op, bekruiste mij, en sprong uit de slee... Hier onderbrak mijn oudoom het verhaal: „Was dat werkelijk het be vel van je meester?" Jermolaj knikte: „Zo was het, heer, en het sprak immers vanzelf voor een lijfeigene..." „Wat een tijden!" mompelde Niko laj Sacharowitsj„maar ga verder, vadertje." „Mijn verhaal is niet lang meer. Ik lag nog maar pas in de sneeuw, of dat satansgebroed viel met ik weet niet hoeveel tegelijk op mij aan. Ze rukten aan mijn kleren, en voch ten en beten met een duivelse moord lust. Ik had mijn dolkmes bij me, en ik kan uw genade verzekeren, dat ik nooit vroeger of later zo geducht mijn leven heb verdedigd. Op het laatst zag ik alles in een waas van bloed rood en zwart. Ik stak lukraak, maar telkens zag ik weer blikkerende wol ven tanden en ik begreep, dat deze strijd niet lang meer duren kon. Eén monsterachtig groot dier, een waar hellegdrocht, vloog mij naar de strot, en hoewel ik het zwaar met mijn mes moet verwond hebben, verdubbelde woede van het beest. Ik voelde zijn hete adem over mijn gezicht hijgen en opeens was er, één ogenblik maar, een pijn, zó scherp als ik vroeger of later nooit meer gekend heb. En bloed, niets dan bloed: over mijn gezicht, over mijn handen, overal... Mijn God," dacht ik, „het zijn er te veel... Erbarm U, Heer, over Uw dienaar Jermolaj." Maar, ons einde komt niet altijd als wij het verwachten, dat zal uwe genade ook wel weten. Terwijl ik mij al aan de dood dacht overgeleverd, beleefde ik nog één laatste ontzet ting, die mij liet bloed deed stollen. Verstijfd van schrik zag ik op een halve kilometer afstand de paarden stilhouden, en ik hoorde clrie stem men tegelijk jammeren: „Jelenska! Jelenotsjka!" Boven allen uit klonk de stem van Walka, de koetsier: „Jer-mo-laï-ï! Red Je-len-ka!" Wat kon er aan de hand zijn Was het kind uit de slee gevallen? Een ijskoude angst deed mij verstij ven. Wat kon ik nog doen, en hoe kon ik helpen, ik die voor driekwart stervend telkens opnieuw door de wolven besprongen en op de grond getrokken werd „Here God", bad ik: „Zend een engel uit Uw hemel om Uw duifje, Jelenotsjka te beschermen!" En toen heeft God liet gebed van Jermolaj verhoord. Want Hij was het, die ons Jelenka's vader toezond, graaf Alexander Wladimirowitsj, die verontrust door liet lange uitblijven van zijn kind, ons met zijn slee en goecl bewapend, juist op dat ogen blik tot onze redding ontmoette. Met een paar scholen joeg hij de wol ven- bende uiteen... Zonder de komst van die goede heer had Jermolaj u dit verhaal niet kunnen navertellen. En wat m'n gezicht betreft: Ik dank God, dat Hij mij nog één oog gelaten heeft. „Het was al voorbij driekoningen, eer ik voor het eerst uit bed mocht. Graaf Alexander Wladimirowitsj heeft mij in zijn huis verpleegd: 'hij wilde mij, toen ik weer beter was, niet naar mijn meester terugzenden en heeft mij tenslotte voor duizend roebels van vorst Golowin overgeno men. Naderhand heb ik gehoord, dat Jelenka zich opzettelijk uit de slee had laten vallen; wat ik trouwens al vermoedde. Zij had mij willen hel pen... Die gebeurtenis heeft haar hevig aangegrepen, en na die tijd had het kind, dat vroeger altijd kernge zond was, dikwijls zware koortsen. Twee jaar later, in 1846, is zij gestor ven, en een paar maanden daarna heeft de Heer ook haar goede Vader tot Zich genomen. De bezitting met alle levende zielen viel als erfdeel toe aan de familie van mijn vroege re meester, die intussen door zijn zoon Alexander Pawlowitsj, de vader van de tegenwoordige vorst, was op gevolgd... Van hèm en zijn zoon heb ik veel goeds ondervonden, maar een meester als graaf Baranowsky en een kleine engel als Jelenotsjka zal ik nóóit meer op aarde vinden, zomin als ik ooit die kerstnacht van 1844 zal vergeten. „Weet u, heer", en glimlachend nam hij de hakbijl weer op, „er is een gezegde onder 'tvolk van deze streek en dat luidt: wanneer iemand levend van onder de wolven van daan gehaald is, lust de dood hem de eerste vijftig jaar niet meer. Uwe genade geeft misschien niet veel om zulke spreekwoorden, maar aan mij heeft het zich wel bewaarheid..." Mijn oudoom dankte Jermolaj voor zijn verhaal: hij tekende het op in z'n dagboek en voegde er dit aan toe: „Zolang er in moedertje Rusland nog Jermolaj 's te vinden zijn, zal het „heilige Rusland" van alle een wen niet sterven." Raadsvergadering gehouden op Zaterdag 16 Dec. des v.m. 9 uur. Voorzitter: Ed.Achtb. Heer H. Blok. Secretaris: WelEd. Heer A. Geu- deke. Aanwezig alle leden, behalve de heer Walraven. De Voorzitter opent met het for muliergebed en vraagt vervolgens of de leden goedkeuring kunnen hech ten aan de thuisgezonden notulen. De heer Raams heeft in de notu len gelezen, waar het gaat over de benoeming van leden der Woonruim tecommissie, dat de heer Snoek op merkte, nadat hij had voorgesteld voor deze benoeming 2-tallen aan te wijzen, dat dit eigenlijk een was sen neus was. Hij zou gaarne verne men of de heer Snoek deze woorden werkelijk heeft gebezigd en betreurt het derhalve, dat de heer Snoek (die met de heer Burghout nog niet aan wezig was), deze woorden werkelijk heeft gebezigd. De Voorzitter merkt op, dat hierop alleen de heer Snoek zou kunnen antwoorden. De heer Raams vraagt of vaststel ling der notulen dan niet kan wor den aangehouden tot de heer Snoek wel aanwezig is. De Voorzitter kan hiermede niet accoord gaan, waarop de notulen worden vastgesteld. Ingekomen stukken.: Bericht van de diverse lieren, die benoemd zijn tot lid der Woonruim- tecommissie, dat zij deze benoeming aannemen. Bericht van Ged- St. dat zij de be slissing over het raadsbesluit tot aankoop van een stukje grond, ver dagen en eveneens dat van aankoop ener noodwoning. Een aantal goedkeuringen door Ged. St. van verschillende eerder ge nomen raadsbesluiten. Schrijven van de Bond van Land en Zuivelarbeiders te Groningen met verzoek om adhaesie te betuigen aan hun adres gericht tot de Minister van Sociale Zaken over wijziging derloon- norrnen. De Voorzitter merkt op dat het adres niet gezegeld is, maar afgezien daarvan behoort dit niet tot de taak van de raad, doch tot die van de rijksbemiddelaars, zodat B. en W. voorstellen dit schrijven voor kennis geving aan te nemen, waarmede de raad accoord gaat. Hetzelfde ge schiedt met het verzoek om subsidie van de Bond tegen het vloeken en misbruiken van Gods H. Naam en het ontwerp-besluit betreffende de ambtenaren van de Burgerl. Stand. Bericht van Ged. St. dat de raads besluiten tot aankoop van de pan den van v. Dijk en Verschoor en aankoop woning "Schermers niet zijn goedgekeurd. De Voorzitter zegt dat het hier slechts gaat over een formele kwestie. Ged. St. hadden hun beslissing aan vankelijk verdaagd, daar naar hun me ning de prijzen te hoog waren. B. en W. hebben v. Dijk geschreven om ver laging te krijgen, doch deze gaf taal noch teken. Aangezien de termijn door de wet gesteld, was verstreken hebben Ged- St. het besluit niet goed gekeurd, aangezien liet anders auto matisch zou zijn goedgekeurd. Het beste is thans deze besluiten opnieuw te nemen. Van liet pand Schermers heeft spr. f 200 af gekregen, zodat het bedrag in liet aanvankelijke besluit genoemd, dus nu op 1600 gulden komt. De raad besluit, met deze wij ziging, de beide eerder genomen be sluiten op nieuw te nemen. Van Ged. St. is tevens terugont vangen de door de raad vastgestelde verordening op de keurlonen. Aange drongen wordt op een kleine wij ziging. Op voorstel van B. en W. wordt besloten aan de door Ged. St. voorgestelde wijziging te voldoen. Wijziging van de verordening van het vergunnings- en verlofsrecht, no dig in verband met wijziging van de wet op dit gebied. Voortaan zal bij Zonder de komst van Jelenka's vader had Jermolaj dit verhaal u niet kunnen navertellen m Zij, die een Nieuwjaarsadvertentie in ons blad wensen te plaatsen, worden verzocht, de copy daarvoor zo spoedig mogelijk althans uiterlijk Donderdag morgen 28 December in ons beidt te doen zijn. De prijs bedraagt: tot 15 mm f 1.20; elke millimeter meer 8 cent. DE ADMINISTRATIE.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1950 | | pagina 6